Engel des doods

EERDER DIE DAG...

 

Het water leek hem te verpletteren als een reuzenhand en perste alle lucht uit zijn longen. Hij spartelde wild en schudde met zijn hoofd en probeerde zijn lichaam te dwingen het nog heel even vol te houden. Het brandde in zijn borst.

      Hij redde het wel. Drie minuten. Dat was alles. Nog een paar tellen en...

      Het ging niet. Met een woeste uitademing schoot het hoofd van Davarus Cole omhoog uit het water. Hij beukte woedend met zijn vuisten tegen de zijkanten van de zinken wastobbe en vervloekte de Oppermagiër wiens dood zijn levensdoel was. De tiran die deze stad regeerde met ijzeren vuist.

      Salazar. Op een dag zou hij de rekening vereffenen.

      Hij zette zijn handen op de randen van de tobbe en hees zich overeind. Hij bleef even staan en knipperde het water uit zijn ogen. Zijn blik ging naar het spiegeltje in de hoek van de kamer. Het was een zeldzaam artikel in Dorminia, waar normaal gesproken alleen edelen zich zoiets extravagants konden veroorloven. Zijn mentor en stiefvader Garrett had het voor hem te pakken gekregen en er duur voor betaald. Wat Cole betreft was dit een luxe die hij dubbel en dwars verdiende.

      Een held, dacht hij, moet er immers ook uitzien als een held.

      Zijn slanke, gespierde lijf keek terug vanuit de spiegel: zwart haar tot in de nek en een kort sikje dat scherp contrasteerde met zijn bleke, glinsterende huid. Het kille water in de tobbe had het kleine beetje kleur dat hij had doen verbleken en hij zag er bijna uit als een geest. Een engel des doods.

      Cole kneep zijn grijze ogen half dicht en tuurde verwonderd naar zijn onheilspellende verschijning. Hij stelde zich de uitdrukking op Salazars rimpelige oude gezicht voor als Magiban zijn werk zou doen, de lichte zucht van herkenning als het bloed de tiran uit de mond droop en zijn lichaam verslapte. Ken je mijn vader nog, oude smeerlap? Wat je hem hebt aangedaan? Ik ben Davarus Cole en ik kom halen wat van mij is.

      Hij fronste. Wat was dit? Wraak, uiteraard, maar er moest meer zijn. Het ging niet aan om zijn triomfmoment te bezoedelen met twijfel over de ware betekenis van die grote woorden. Maar misschien gaven ze ook wel perfect weer wat Davarus Cole voor man was. Een wandelend mysterie. Dat klonk goed.

      In een opwelling spande Cole zijn spieren en hij sprong achteruit uit de tobbe, om na een salto op zijn hurken neer te komen, verscheidene passen verderop. Hij kwam langzaam overeind en wendde zich tot de spiegel voor een laatste bewonderende blik. Zijn gedachten dwaalden weer af naar het moment van zijn onvermijdelijke glorie. Nu nog niet. Vandaag nog niet. Maar heel binnenkort.

      Omdat hij zo in gedachten verzonken was vingen zijn doorgaans zo scherpe oren het geluid van voetstappen pas op toen het de deur naar zijn vertrekken al bijna had bereikt. Cole besefte in een vlaag van afgrijzen dat hij de sleutel niet had omgedraaid in het slot. Hij verstijfde. De deur vloog open en Sasha stapte bruusk over de drempel.

      Ze staarden elkaar aan. Sasha was een paar jaar ouder dan hij, lang en slank, met donkerbruin haar tot op haar schouders en betoverende ogen. Hij zag met stijgende paniek hoe haar blik omlaag gleed over zijn naakte lichaam.

      Er speelde een zweem van een glimlach om Sasha’s lippen toen ze zei: ‘Tjonge, dat is ook verre van indrukwekkend. En ik maar denken dat jij in het bezit was van een wapen dat magie kon absorberen en Oppermagiërs kon doorklieven als slachtvarkens. Maar ik denk dat je met dat daar niet eens een boerenmeid plat kunt krijgen.’

      Cole keek omlaag naar zijn verschrompelde mannelijkheid. Hij bedekte de boel haastig met zijn linkerhand en wees met zijn andere op de tobbe. ‘Komt door het water,’ mompelde hij. ‘Het is extreem koud.’

      Sasha keek hem even aan en haar vreemd verwijde ogen glinsterden van plezier. ‘Misschien moet je de volgende keer de deur op slot doen.’ Haar glimlach verdween. ‘Garrett wil ons allemaal over een klokslag bij de Haak hebben. Zorg dat je op tijd komt, want volgens mij is het menens. Geen flauwekul, Cole.’

      ‘Tuurlijk,’ zei hij gedwee toen ze zich weer omdraaide naar de deur. Ze bleef nog even staan.

      Zonder om te kijken zei ze: ‘Maak je maar geen zorgen. Wat mij betreft ben je nog steeds een prijsstier.’ En met een zacht lachje stapte Sasha zijn vertrekken uit.

 

De meesten in het Drieënland kenden Dorminia als de Grijze Stad. Die benaming was in meerdere opzichten passend: bijna alle gebouwen in Dorminia waren opgetrokken uit graniet, dat werd gedolven in de Demonenheuvels, die vlak achter de noordelijke muur van de stad oprezen. De heuvels waren ooit bewoond door woeste stammen heuvelbewoners, maar de rondwarende magische gruwelen en andere verschrikkingen die het land teisterden sinds de Godenoorlog hadden die stammen naar het noorden gedreven, de Wildernis in. Oeroude bronnen maakten gewag van een eeuwenoude catastrofe die de Demonenheuvels hun naam had gegeven, maar de precieze details waren vaag. Een groot deel van de wereldgeschiedenis was verloren gegaan in de rampzalige nasleep van de Godenmoord.

      De wind werd fel toen Davarus Cole zijn bescheiden vertrekken verliet en zijn weg zocht naar de Tirannendreef. De brede hoofdstraat glooide zachtjes omlaag naar de haven in het zuiden. Aan de noordkant leidde hij over het grote, ronde plein dat de Haak werd genoemd, en van daaruit verder naar het Edelenkwartier, waar een verwende, geprivilegieerde minderheid Dorminia bestuurde in naam van Oppermagiër Salazar.

      Cole kon de punt van de Obelisk nog net hemelwaarts zien priemen. De Obelisk, een monoliet van magisch versterkt graniet in het centrum van het Edelenkwartier, was het symbool geworden van de tirannie van Salazar.

      De despotische Oppermagiër had Dorminia bijna vijfhonderd jaar geleden gesticht, kort nadat de catastrofale Godenoorlog hun landstreek onherkenbaar had veranderd. De dood van Malantis en zijn val uit de hemel in de Azuren Zee had het koninkrijk Andarr doen overstromen en uiteindelijk de onherbergzame Verdronken Kust gevormd, die nu honderden mijlen ten zuiden en westen van het Drieënland lag. Ondanks het feit dat ze de goden hadden vermoord, waren Salazar en de andere Oppermagiërs de enige beschermers die de overlevenden van het verwoeste koninkrijk nog hadden toen losgeslagen magische verschijnselen het land begonnen te teisteren. Ze vluchtten naar het noorden en oostwaarts naar Thelassa, dat de overstroming overleefde, en hielpen met de bouw van de steden Schaduwhaven en Dorminia. Het leven onder een deïcidale magiër was altijd nog te verkiezen boven een wisse dood.

      In de eeuwen na de Godenoorlog was het Drieënland uitgegroeid tot een van de grootste beschaafde enclaves ten noorden van de Zonnelanden. De Statenbond was weliswaar vele malen groter dan het Drieënland, maar die alliantie van naties die zich onafhankelijk hadden verklaard nadat het Gharziaanse Rijk uiteenviel, lag een maandrit ver naar het oosten, achter de door gruwelen geteisterde Niemandslanden.

      Cole was nooit een stap verder geweest dan de nederzettingen in het achterland die Dorminia van voedsel en andere voorraden voorzagen. Hij had Garrett drie jaar geleden vergezeld tijdens een zakenreis naar Malbrec en herinnerde zich daarvan vooral dat hij zich vreselijk had verveeld. In de provinciën huisden boeren en mijnwerkers en ander laag volk, en geen mannen zoals hij, geen mannen die waren voorbestemd voor grootse daden.

      Het murmelende water van de Roodbuikrivier vergezelde Cole tijdens zijn wandeling langs de Tirannendreef. De rivier liep bijna parallel aan de weg, een armlengte of honderd naar links, en meanderde vanuit de Demonenheuvels naar de haven. In deze tijd van het jaar waren er weinig vaartuigen op het water van de rivier. Het bittere venijn van de winter hing nog vol in de voorjaarslucht en de kou zou nog wel even aanhouden. En dan was er ook nog die oorlog met Schaduwhaven. Wat het vorige najaar was begonnen als een dispuut over de pas ontdekte Hemeleilanden in de Eindeloze Oceaan, honderden mijlen naar het westen, was geëindigd met een nederlaag voor Dorminia.

      Wat Cole betrof was elke slag in het gezicht van Salazar een overwinning voor het volk van Dorminia, zelfs als ze dat zelf nog niet doorhadden. Het falen van de marine bewees dat de tiran van Dorminia niet onfeilbaar was. Het waren dit soort tegenslagen – en natuurlijk de inspanningen van mannen als Davarus Cole – die Salazars greep uiteindelijk zo zouden verzwakken dat de deugdzame inwoners van Dorminia in opstand konden komen om hun eeuwige opperheer ten val te brengen. Als Cole hem tenminste niet eerst zou doden.

      Bij die gedachte verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Op een dag zou het hele noorden hem kennen als de held die hij in wezen was.

      Er klonk een krijsend geluid en Cole keek geschrokken op. Er vloog een argushavik over, in brede cirkels. Zijn zilveren kop ging traag heen en weer en zijn saffieren ogen gleden over de stad. De mannen en vrouwen die zo ongelukkig waren om in de buurt te zijn haastten zich ogenblikkelijk weg.

      Cole maakte zich zelf ook bijna uit de voeten, tot hij zich de pil herinnerde die hij had geslikt voor hij zijn vertrekken verliet, waarna hij weer wat rustiger ademde. Het medicijn was een soort kalmeringsmiddel dat dempend werkte op delen van de geest die onbedoeld verraderlijke gedachten uitzonden naar de magische mutanten in de lucht. Hij zou de volgende ochtend wakker worden met hoofdpijn, maar dat was een kleine prijs om de Zwarte Loterij te ontlopen. De Rode Wachters kozen willekeurig mensen uit die zich schuldig hadden gemaakt aan perfide gedachten om ze te onderwerpen aan wreedheden, gevangenisstraf en in sommige gevallen regelrechte moord.

      Verderop was iets gaande wat zijn aandacht weer op de straat vestigde. Er kwamen twee Wachters aan die een broze oude man meevoerden. Een van de soldaten in rode mantels gaf hem een harde duw in zijn rug en hij struikelde en viel plat op zijn gezicht. Toen hij weer was opgekrabbeld zag Cole dat hij een lelijke schaafwond had opgelopen, van zijn haarlijn tot aan zijn wang. De oude man draaide zich om naar zijn kwelgeesten en begon te protesteren, maar na een vuistslag van de andere Wachter ging hij weer tegen de vlakte.

      Cole bleef stokstijf staan. Dit soort incidenten was aan de orde van de dag. In naam dienden de Rode Wachters Dorminia en de omliggende gebieden als leger en als stadswacht. In werkelijkheid was het niet meer dan een netwerk van boeven en bullebakken dat de bevolking terroriseerde op bevel van de magistraten van de stad en hun meedogenloze meester in de Obelisk.

      Het zou het verstandigst zijn om weg te sluipen en vooral geen aandacht te trekken. Had Garrett niet aangedrongen op behoedzaamheid? ‘Het collectief is belangrijker dan het individu,’ zei zijn pleegvader altijd. ‘We kunnen niet elke misstand rechtzetten. Onbezonnen handelen brengt ons allemaal in gevaar. Kies je gevechten met zorg en bedenk altijd dat Scherven het effectiefst toeslaan vanuit de schaduwen.’

      Cole fronste. Waarschijnlijk had Garrett hém daar niet mee bedoeld. Het lag er immers duimendik bovenop dat zijn talenten en zijn scherpe verstand die van zijn kompanen ver te boven gingen. En zei Garrett niet altijd dat hij op een dag een grote held zou worden, net als zijn echte vader? Een man als hij ging recht op onrechtvaardigheid af met zijn betoverde dolk in zijn knuist, en zijn legendarische lotsbeschikking dreef hem voorwaarts met een rechtschapen razernij waar geen verachtelijk boefje tegenop kon.

      Cole wandelde vastbesloten op de Wachters af, zo zelfverzekerd als hij maar kon. Onwillekeurig merkte hij op dat de weinige omstanders geruisloos waren verdwenen. Hun verdwijning maakte hem des te zichtbaarder. Zijn keel werd ineens erg droog.

      De soldaat die met zijn knie op de oude man zat, keek op toen Cole kwam aanlopen. Hij wierp een vragende blik op zijn collega, haalde zijn zwaard van de hals van zijn slachtoffer en stond op. ‘Wat mot je?’ zei hij op kille toon.

      De andere Wachter deed een paar stappen in Coles richting en liet een hand afzakken naar zijn zwaardschede. Zijn stem droop van het venijn. ‘Ik hoop maar dat je een goede reden hebt om het werk van de Rode Wachters te verstoren, jochie, anders smijt ik je zo de gevangenis in.’

      ‘Genoeg!’ gebood Cole hem met een stem waarvan hij vurig hoopte dat er een beetje gezag in doorklonk. Hij stak zijn hand in zijn mantel en legde een hand om het gevest van Magiban. Om de een of andere reden begonnen zijn handen te trillen. Dat was niet helemaal zoals het moest gaan.

      Hij zette zijn list door. ‘Voor het geval jullie te stom zijn om het door te hebben, stelletje hoerenzonen, je hebt het toevallig wel tegen een Augmentor. Deze man moet naar de Obelisk. Draag hem over.’ Er verschenen zweetdruppels op zijn voorhoofd. Hij spande zich tot het uiterste in om ze tegen te houden, maar het lukte niet.

      ‘O ja?’ De soldaat links van Cole leek niet erg onder de indruk. Het was een wreed uitziende man van middelbare leeftijd met kleine, loensende oogjes en een pokdalig gezicht. ‘Dan vind je het vast niet erg om dat even te bewijzen.’ Hij keek Cole afwachtend aan.

      Cole slikte moeizaam en trok Magiban met één soepele beweging uit zijn schede, waarbij hij de lange dolk zo vasthield dat zijn trillende hand grotendeels verborgen bleef. Hij knikte naar het wapen. ‘Dit is een betoverd wapen. Zie je die gloed? Alleen een Augmentor mag zo’n wapen dragen. Ik vertrouw erop dat je nieuwsgierigheid hiermee bevredigd is.’

      Nu alsjeblieft gewoon knikken en rustig weggaan, bad hij in stilte. Wat hij zei was: ‘En nu opsodemieteren. Uit mijn ogen, voor ik deze dolk zo diep in je pisbuis steek dat je kloten in je keel kriebelen!’

      De Wachters keken elkaar even aan. Er leek een woordeloze overeenstemming tot stand te komen. De pokdalige haalde zijn schouders op en spuugde naar de gehavende man op de grond.

      ‘Tuurlijk. Neem maar mee. En goedendag nog.’ De twee mannen gingen Cole langzaam voorbij en liepen de straat uit in zuidelijke richting.

      Hij keek de wapperende rode mantels na. Hij werd overspoeld door pure opgetogenheid en kon alleen maar grijnzen om zijn eigen improvisatievermogen. Hij mocht dan beter opgeleid zijn dan de rest van de Scherven – de rebellen die hij zijn kameraden noemde – maar als het moest kon hij nog steeds vloeken als de ergste bootwerker. Hij was een Elckerlijc, dacht hij, die zich moeiteloos kon inleven in de edelste én de laagste exemplaren van de menselijke soort.

      Hij keek omlaag naar de kreunende oude kerel die aan zijn voeten lag. Zijn linkeroogkas was bont en blauw en er zat opgedroogd bloed op zijn wang en nek. ‘Kunt u staan?’ vroeg Cole.

      ‘Eh...’ antwoordde de man. Hij probeerde overeind te komen, maar het lukte niet. Cole werd overmand door plotseling ongeduld.

      ‘Hebt u wel gezien wat er zonet gebeurde? Ik heb uw leven gered. Ze hadden u vermoord.’ Hij verzachtte zijn toon en legde een troostende hand op de schouder van de man, die moeizaam op zijn knieën kwam zitten. ‘Het lijkt misschien niet zo, maar het lot heeft u vandaag hier gebracht. U bent degene die hier getuige van moest zijn. Op een dag zult u hier lachend op terugkijken en u afvragen of dit niet de geboorte van de legende.... Wat? Wat is er?’

      Het ongeschonden oog van de man was groot geworden, alsof hij achter Cole iets vreselijks had zien opdoemen. De jonge Scherf draaide zich om.

      Daar stond de pokdalige Wachter, met een gemene grijns op zijn gezicht. Zijn kornuit had zijn zwaard geheven. Coles blik ging als vertraagd naar rechts, naar het zwaardgevest dat omlaag suisde naar zijn hoofd. Hij wist nog net ver genoeg terug te deinzen om de grootste klap op te vangen met zijn neus.

      Krak. Een explosie van pijn. Belachelijk veel pijn. Hij probeerde te schreeuwen, maar zijn stem sloeg over en het kwam eruit als een varkensachtig gekrijs. Hij werd verblind door wit licht. Toen hij zijn zicht terug had, merkte hij dat hij boven op die oude dwaas lag. Hoe was dat gebeurd?

      Slijmerig vocht in zijn mond, dat naar zout smaakte. Bloed. Hij schudde zijn hoofd en probeerde wanhopig om onder en boven van elkaar te onderscheiden.

      De pokdalige stond voor hem. Zonlicht weerkaatste op zijn opgeheven zwaard en blonk op zijn maliënkolder. Cole probeerde zijn blik helder te krijgen. Hij zag de Obelisk tegen de achtergrond van een rode zonsondergang op het witte wapenkleed van de Wachter. En rode bloedvlekken. Mijn bloed? dacht hij.

      Het zwaard van de soldaat kwam fluitend omlaag. Cole kon nog net op tijd opzij rollen. Het wapen doorkliefde de lucht waar hij net nog gelegen had en spleet het hoofd van de oude man doormidden. Stukjes bot en hersenen bevuilden de kasseien.

      Cole beet op zijn tanden tegen de pijn in zijn schedel, hief Magiban en haalde uit naar het been van de Wachter. De gloeiende dolk maakte een oppervlakkige wond en de soldaat vloekte en hief zijn lange, bebloede zwaard voor een tweede slag. Zijn kompaan kwam op Cole af, ook met geheven zwaard.

      Cole krabbelde paniekerig achteruit toen de pokdalige kerel woest uithaalde met zijn wapen. Het zwaard kwam neer en ineens zat Magiban tussen hen in en weerde het veel grotere wapen af alsof het niets was. De pokdalige gaf een trap tegen Coles borst. Die kwam aan met een misselijkmakende bons en hij ging languit. De Wachter gromde en sprong boven op hem om het gevecht te beëindigen. Hij gleed uit in een plas bloed en zijn gewonde been klapte dubbel. Hij sloeg hard tegen de grond onder het slaken van een reeks vuige vloeken.

      Sta op! Sta op! Cole dwong zichzelf overeind. Het bloed droop uit zijn neus en kin, maar zijn armen en benen deden het nog. De andere Wachter kwam razendsnel op hem af met geheven zwaard.

      Cole haalde diep adem om zijn zenuwen tot bedaren te brengen. Dit was het dan. Hij kon de soldaat niet verslaan in een gevecht van man tegen man, niet met zijn verwondingen en het superieure pantser van de Wachter. Zijn eigen leren wambuis zou nauwelijks bescherming bieden. Hij hief zijn linkerhand en richtte Magiban, zoals hij zo vaak had geoefend. Hij kon niet missen, dat zou het noodlot niet toestaan. Dit waren de momenten waarop helden de daden verrichtten waarover geschiedschrijvers zich nog lang zouden verwonderen.

      Hij gooide de dolk en zag Magiban onfeilbaar om zijn as tollen, recht op het hoofd van de soldaat af. Het was een schitterende worp, zoals hij van tevoren al wist. Oefening baart kunst, vooral voor een geboren scherpschutter met een geweldig instinct voor...

      Het botte handvat van de dolk sloeg de Wachter in zijn rechteroog. Hij brulde van woede en greep naar zijn gezicht toen Magiban op de grond kletterde. Zijn kameraad was weer opgekrabbeld en hinkte nu op Cole af. Zijn mond was verwrongen in een woedende grauw. ‘Maak die klootzak af!’ schreeuwde hij schuimbekkend.

      Cole jammerde zachtjes en rende voor zijn leven.

 

Hij rende al minutenlang. Zijn borstkas voelde aan alsof hij in brand stond. Elke ademteug deed gruwelijk pijn.

      Hij hoestte en gaf wat bloed op. Hij kon horen hoe ze hem achternazaten in de kronkelende steegjes ten zuidoosten van de Haak. Hij beukte iedereen aan de kant die hij tegenkwam – in deze krottenwijk alleen armen en behoeftigen – en duwde een oude vrouw in een berg vuilnis. Hij kromp ineen toen haar kreten de aandacht van de achtervolgende soldaten trokken.

      Hij ademde steeds moeilijker. Er was iets mis met zijn longen. Hij ging steeds langzamer lopen en stond uiteindelijk helemaal stil. Naast een pakhuis dat naar rotte vis stonk zonk hij op zijn knieën. Hij hoorde zijn dood naderbij komen. Er rolde een enkele traan over zijn wang.

      Wat een treurig einde, dacht hij verbitterd.