Duistere voortekenen
YLLANDRIS DRAAIDE ZICH OM naar de man die naast haar in bed lag. Magnar keek haar aan met half geloken ogen. Zijn diepe ademhaling was het enige geluid in het slaapvertrek. Buiten bleef de storm maar razen en de gierende wind was net een angstaanjagend beest dat het dak van het Hoge Huis dreigde te rukken om hun naaktheid aan de wereld te onthullen.
‘Je hebt zorgen,’ merkte ze op. De geuren van zweet en seks en rook vormden samen een aroma dat al met al verre van onaangenaam was. Ze legde een hand op zijn gezicht. Zijn wangen waren glad. Veel Hooglanders droegen lange baarden om hun mannelijkheid te benadrukken, maar Magnar was altijd gladgeschoren. Een dappere keuze, gezien zijn jeugdige leeftijd, die makkelijk aanleiding kon geven tot geringschattende opmerkingen van oudere hoofdmannen. Maar blijkbaar had de jonge koning genoeg zelfvertrouwen om daar niet mee te zitten.
‘Ik ben er niet gerust op,’ gaf hij toe. Zijn staalgrijze ogen verrieden iets van zijn bezorgdheid. ‘De Sjamaan heeft de Broederschap op reis gestuurd buiten de Hoogtanden. Welk recht heeft de tiran van Dorminia om dit van onze Oppermagiër te eisen?’
Yllandris dacht aan het gemak waarmee de broze oude man Shranrees magie tegen haar had gekeerd. De oudste zuster van Hartsteen was misschien wel de machtigste tovenares van de Hoogtanden, maar Salazar had haar aangepakt alsof ze een kind was. En dat terwijl hij aan het eind van zijn krachten was.
‘Dat kan ik niet zeggen, heer. Het doen en laten van Oppermagiërs is moeilijk te doorgronden. Heeft de Sjamaan aangegeven wanneer ze terug zullen keren?’
Magnar schudde zijn hoofd. Hij was een knappe man met een sterke neus en kaak. Zijn lichaam was slank maar gespierd en zijn borst glinsterde nog van het zweet van hun vrijpartij. Ze voelde haar lichaam warm worden als ze naar hem keek.
‘Het zou kunnen dat we een tijd zonder onze heilige beschermers zullen zitten,’ zei de koning. ‘Ik heb Orgrim opdracht gegeven om meer mannen aan de noord- en zuidgrenzen van het Oostelijke Gewest te posteren.’ Hij zweeg en zuchtte. ‘De Strijdhamer was niet blij met dat bevel.’
‘Orgrim heeft de grootste verliezen geleden in Vorstholt,’ zei Yllandris. ‘En het Oostelijke Gewest heeft de laatste jaren het meest te lijden gehad. De Strijdhamer wil zijn grootste nederzettingen bij de Duivelsgraat niet onbeschermd achterlaten door zijn mannen naar de grenzen te verplaatsten.’
Koning Magnar knikte. ‘Daar kwamen zijn tegenwerpingen op neer, ja. Maar het Oostelijke Gewest is de barrière tussen ons land en de gruwelen die in de Graat huizen. Ik kan niet toestaan dat de demonen ongehinderd de andere Gewesten in banjeren.’
Een huilende windvlaag liet het dak weer rammelen en Magnar zuchtte nogmaals. ‘Ik heb mijn best gedaan om het respect van mijn hoofdmannen af te dwingen. Het is niet niks om de hongersnood op een afstand te houden en te zorgen dat de stammen elkaar niet afmaken, en tegelijk te moeten voldoen aan de grillen van de Sjamaan. Soms luistert hij naar me, maar... Ik heb het gevoel alsof ik ingeklemd zit tussen een holenbeer en een roedel wolven. Ik probeer de een gunstig te stemmen, terwijl de ander wacht op een kans om toe te slaan.’
Yllandris begreep hem niet. ‘Jij regeert met de zegen van de Sjamaan,’ zei ze. ‘Wie zou het wagen je te onttronen?’
‘Krazka Eenoog en Carn Bloedvuist, om er twee te noemen. Er zijn er genoeg die de troon begeren. De Code schrijft voor dat alle mannen en vrouwen trouw aan de koning moeten zweren, maar er staat ook geschreven dat een zwakke koning uit het zadel gestoten moet worden tot heil van het volk.’
‘En de Sjamaan beslist in dergelijke zaken,’ zei Yllandris zacht.
‘Als een ander zich waardiger betoont, zal de Sjamaan niet aarzelen om me te vervangen.’
‘Zoals jij Jagar de Wijze hebt vervangen?’
Magnar knikte. ‘Ik was niet uit op de troon. Jagar was stervende. Hij had langer geregeerd dan wie dan ook voor hem. De Sjamaan had de keuze uit tien hoofdmannen.’ Hij staarde naar het plafond. ‘Maar uit achting voor mijn vader koos hij mij.’
‘Uit achting voor je váder?’ herhaalde Yllandris ontzet. ‘Maar wat hij hem heeft aangedaan... De Sjamaan wil niets liever dan je vaders hoofd.’
‘Ja,’ antwoordde Magnar. ‘Dat is zo. Maar die woede komt voort uit de liefde die hij ooit voor hem voelde. De Sjamaan zag mijn vader bijna als een vriend, meer dan wie dan ook. Hij verwachtte niet dat zijn prijsvechter zo zou reageren toen Beregund in opstand kwam. En het was wel degelijk een opstand. Het Groene Gewest wilde het Verdrag verwerpen en een burgeroorlog beginnen. Het antwoord van de Sjamaan was gerechtvaardigd.’
Hij heeft je moeder levend verbrand, dacht Yllandris, maar ze was wel zo verstandig om haar gedachten voor zich te houden. Ze zei: ‘Weet je waar je vader zich schuilhoudt?’
Magnar schudde zijn hoofd. ‘De Niemandslanden misschien. De Broederschap heeft twee jaar vergeefs jacht op hem gemaakt. Zijn metgezel is een spoorzoeker die zijn gelijke niet kent.’
Zijn metgezel. De Wolf. De man die het Zwaard van het Noorden uit zijn gevangenis had bevrijd was bijna net zo berucht als Kayne zelf. Gruwelijk verbrand en een aangebrand humeur op de koop toe, ontzettend fel en al net zo dapper. Niemand had ooit verwacht dat hij zo’n gedurfde reddingsactie op touw zou zetten. Het scheen dat hij bij Kayne in het krijt stond voor iets van jaren terug.
Yllandris had de Wolf maar één keer gezien, een paar maanden voor de veroordeling van Brodar Kayne. De gedachte dat twee Hooglanders de Broederschap maandenlang konden ontlopen was moeilijk te vatten, maar de herinnering aan de duistere kop van die kerel, die door en door onverzoenlijke blik, maakte haar duidelijk dat hij tot alles in staat was.
Als het op mannen als Brodar Kayne en Jerek de Wolf aankwam, was zelfs de wil van een Oppermagiër blijkbaar niet altijd wet. Die gedachte zette haar aan het denken.
De koning staarde nog steeds naar het plafond met een vreemde uitdrukking in zijn opmerkelijke ogen. Yllandris besloot een gokje te wagen. Ze moest het weten. ‘Het moet zwaar voor je zijn,’ zei ze voorzichtig. ‘Wat er met je vader is gebeurd. Wat je moeder is aangedaan.’
Magnar keek haar aan. Zijn blik was ondoorgrondelijk. ‘Vind je me een monster?’
Ze schrok van die vraag. Ze keek hem even aan, zoekend naar woorden. Nee, geen monster, dacht ze. Mijn vader was een monster. ‘Ik oordeel niet,’ zei ze behoedzaam. ‘Je deed wat je moest doen. Je vader was schuldig. Je moeder...’ Ze maakte haar zin niet af, want ze wist niet hoe. Dit was zo’n netelige kwestie. Ze wilde verzekerd blijven van zijn belangstelling, of niet? Ze dacht van wel. Het was niet verstandig om hem kwaad te maken. Maar tegelijk...
Hij had toegekeken terwijl zijn moeder brandde.
‘Mijn moeder...’ zei Magnar, en ze kon de pijn in zijn stem horen. ‘Soms moet een koning dingen doen die hem eeuwig blijven kwellen. Er was niets aan te doen.’
Yllandris staarde hem aan. Ze wist nog hoe ze, weggekropen in een hoekje van haar slaapbank, naar dat afschuwelijke gegil had geluisterd. Maar de stilte daarna had haar nog veel banger gemaakt, het moment waarop die gruwelijke geluiden ophielden en haar vader weer binnen was gekomen uit het donker. De paar stappen naar het suf geslagen hoopje mens dat haar moeder was... Alsof ze een bevroren meer op liep zonder te weten of het ijs het niet zou begeven en het duister haar zou opslokken. Tot dat op een avond gebeurde.
Dat was hulpeloosheid. Wat Magnar vertelde was lafheid. Ze kon haar woorden niet binnenhouden. ‘Je bent de koning,’ zei ze vol minachting. ‘Je had je kunnen verzetten tegen de Sjamaan. Hoe kon je je eigen moeder door de vlammen laten verteren?’
Magnars gezicht werd duister. ‘Jij weet niets,’ zei hij boos. Hij stond op uit bed en begon zich aan te kleden.
Yllandris kwam overeind en greep naar haar zijden gewaad en de omslagdoek die op een slordige hoop naast het bed lagen. ‘En Krazka?’ vroeg ze iets zachter. ‘Die heeft haar toch verkracht? Voor ze naar Hartsteen werd overgebracht. Hoe kun je hem in de ogen kijken?’
Nu was Magnars woede niet meer zo ingehouden. Hij greep haar van achteren bij haar haren en trok haar naar zich toe. Zijn ogen waren als laaiend ijzer. ‘Krazka is de machtigste hoofdman in de Hoogtanden,’ zei hij op ziedende toon. ‘Denk je dat het makkelijk is om naar zijn raad te moeten luisteren? Denk je dat ik zijn inktzwarte hart niet uit zijn lijf wil snijden? Ik wil niets liever. Maar de overeenkomst van de Sjamaan en het risico van een burgeroorlog...’
Hij werd onderbroken door een plotseling gehuil, zo luid dat de muren van het slaapvertrek ervan leken te schudden.
‘De overeenkomst van de Sjamaan?’ Yllandris was meteen geïntrigeerd, ondanks de pijnlijke greep waarin Magnar haar haren geklemd hield. Ze kon hem natuurlijk van zich af duwen met een korte uitbarsting van haar tovenarij, maar dat zou neerkomen op hoogverraad en daarop stond de doodstraf. Gelukkig leek de koning zelf te beseffen dat hij haar pijn deed. Hij liet haar los en liep weg.
‘Er zijn veel dingen waar jij niets van weet. Het lijkt me het best als je onmiddellijk vertrekt. Je gedraagt je iets te vrijpostig.’
Yllandris wilde al een pissige buiging maken en wegstormen, toen ze het geschreeuw en gegil van buiten hoorden.
‘Wat gebeurt hier?’ wilde Magnar weten. Zijn wachtposten hadden hun handen al op hun wapens liggen en staarden naar de hemel alsof hun blikken dwars door de sneeuwchaos konden kijken die omlaag dwarrelde uit de dikke grijze deken boven hen. Yllandris stond rillend naast de koning. Het was laat in de middag, maar het had net zo goed middernacht kunnen zijn, zo weinig was er te zien in deze sneeuwstorm.
‘We worden aangevallen,’ riep een krijger die iets verderop stond. Hij had een grote handboog vast met een pijl op de pees, klaar om te schieten. ‘Het kwam vanuit het niets opzetten. Trok Varamus mee de lucht in en scheurde hem zo doormidden.’
‘Het heeft mijn dochtertje,’ gilde een vrouw. Ze zat op haar knieën in de diepe sneeuw en klemde haar hoofd tussen haar handen. Er kwamen zo’n twintig mannen uit de sneeuwstorm aanzetten met hun pijlen al op hun bogen. De grootste kwam op hen af. Ze herkende Yorn. Zijn handen zaten onder het bloed.
‘We hebben al meer dan twintig doden. De demon snaait mensen van de grond en strooit ze in stukken uit over de stad. We krijgen dat kreng niet onder schot.’ Hij schudde zijn hoofd en spuugde op de grond. ‘Hij is gigantisch. Vleugels als een vleermuis, klauwen die een man in tweeën kunnen scheuren.’
‘Roep honderd man bij elkaar,’ beval Magnar. ‘Verdeel ze in groepen van vijf. Laat ze in alle delen van de stad patrouilleren tot ze het monster zien. Yllandris, roep je kring bij elkaar en haal die demon neer.’
Ze deed wat haar gezegd werd en haastte zich naar het heuveltje dat op de westkant van Hartsteen uitkeek. Shranree en twee andere tovenaressen bleken al onderweg te zijn naar het Hoge Huis. Ze rende bijna tegen hen op.
‘Zuster, wat is er gaande?’ vroeg Shranree hijgend. Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Je lijkt wat schaars gekleed voor dit barre weer, moet ik zeggen.’
Yllandris zuchtte. Ze had gehoopt dat de bijna-doodervaring van het mens tijdens de veroordeling van Mehmon iets van haar arrogantie zou wegnemen, maar de leidster van haar kring was alweer bijna haar oude, bazige zelf. ‘We worden aangevallen,’ zei ze. ‘Een gevleugelde demon die de hemel boven ons onveilig maakt. Volgens mij is dit hetzelfde monster dat de Broederschap een paar weken geleden heeft aangevallen.’ Hetzelfde monster dat ons begluurde bij Vorstholt, dacht ze, maar ze besloot het voor zich te houden.
Shranree klapte in haar handen. ‘Dat laaghartige schepsel. Wil het soms gebruikmaken van de afwezigheid van de Sjamaan? Kom, zusters. We zullen die demon eens goed te grazen nemen. Het zal hem spijten dat hij de Graat ooit verlaten heeft.’
Ergens ten noorden van hen klonk geschreeuw. De vier tovenaressen haastten zich naar het geluid toe. Onderweg passeerden ze de resten van een Hooglander. Zijn buik was opengereten en zijn ingewanden lagen open en bloot te stomen. Yllandris veegde wat sneeuw uit haar ogen en tuurde voor zich uit naar de mannen voor haar.
Ineens plofte er een lichaam in de sneeuw. Ze renden eropaf, maar de man was al dood voor hij de grond raakte. Zijn romp werd bijna in tweeën gespleten door een gigantische wond.
‘Hij zit boven ons,’ fluisterde Shranree. Er verscheen een groepje mannen, met Yorn aan het hoofd. Thurva was bij hen. Ze zag haar zusters en voegde zich haastig bij hen.
‘Dat ding is zo snel,’ zei ze buiten adem. ‘Mijn magie deed hem nauwelijks iets. De pijlen van de mannen doen weinig. Was de Broederschap maar hier. Of de Sjamaan.’
‘Ja, maar die zijn er niet,’ zei Shranree. ‘We zullen zelf met hem moeten afrekenen.’
Er klonk een dreigend gesuis. Hoog boven hen werd een donkere streep zichtbaar en toen zat het monster al tussen hen in en sloeg zijn klauwen in de ongelukkige krijger naast Yorn. De man schreeuwde het uit en spuugde bloed, terwijl de gruwelijke klauwen zich in zijn lijf boorden.
Yllandris hapte naar adem van afgrijzen bij het zien van de grootte van de demon. Hij moest twintig voet lang zijn. Zijn spanwijdte was nog groter. De kop was half mens, half reptiel. Drie rode ogen staarden hen kwaadaardig aan boven een bek vol puntige tanden die net ivoren dolken leken. Een slangachtige staart sloeg hard op de grond, met genoeg kracht om vlees en botten te verpletteren.
De krijgers schoten hun pijlen af. De meeste ketsten af op het zwarte vel van het ding. Een paar bleven hangen tussen zijn schubben, maar zonder merkbaar effect. De krijgers smeten hun waardeloze bogen op de grond, trokken hun zwaarden en begonnen het wezen te omsingelen, maar het steeg met een enkele slag van zijn gigantische vleugels op en ze konden het alleen nog hulpeloos nakijken.
Shranree gooide haar armen in de lucht. ‘Zusters, verbind je met mij,’ krijste ze.
Yllandris deed haar ogen dicht en deed wat de oudste zuster haar beval. Ze voelde haar magie naar de oudere vrouw stromen. Shranrees adem stokte toen hun krachten haar vervulden. Er dansten vlammen rond haar handen en ineens schoten ze als een speer naar het gevleugelde monster. De demon siste toen het vuur zijn nachtzwarte lichaam omhulde. Hij sloeg nog eens met zijn vleugels en vloog hoog in de lucht weg, terwijl hij het levenloze lijk van de Hooglander liet vallen als een kapotte pop.
Het monster verdween bijna meteen uit het zicht in de genadeloze sneeuwjacht, maar Shranree was nog niet klaar. Krijsend van extase schoot ze de dansende vlammen achter de verschijning aan. Er verstreken een paar tellen en toen trok het vlammende koord zich als een lasso samen.
Boven hen klonk een woedend gesis. Shranree maakte een neerwaartse, trekkende beweging met haar handen en de zwarte kolos stortte omlaag met de ketting van vuur stevig om zijn poten gewikkeld. Hij smakte in een explosie van brandende houtspaanders op een taveerne. Er ging een luid gejuich op en de krijgers van Hartsteen vlogen van alle kanten op de gevallen demon af, als een woud van zwaarden en bijlen.
Het vuur rond Shranrees handen flakkerde en verdween toen. Ze zakte uitgeput in elkaar. Yllandris voelde zich ook zo uitgewrongen dat ze bijna omviel. De magie die ze hadden gegeven om het monster neer te halen had de laatste restjes van haar kracht gevergd. Ze kon zich nog net omdraaien en door de afnemende sneeuwstorm naar de puinhopen staren.
De brandende puinhopen van de taveerne verschoven plotseling. Ze wist niet hoe het kon, maar het monster leefde nog. Het stond op, deed een paar wankele stappen en sloeg met zijn kapotte vleugels. Stof en puin vlogen van zijn geblakerde vel. Hij wendde zich naar het noorden en rende slingerend naar de stadspoort. Er daalde een regen van pijlen op hem neer, maar ondanks zijn gruwelijke verwondingen bleef de demon de krijgers met gemak voor. Yllandris keek vol afgrijzen toe. Wat was dat voor wezen, dat het zo’n afstraffing kon overleven?
Het geluid van paarden trok haar aandacht en toen ze zich omdraaide, zag ze Magnar, gezeten op zijn machtige hengst, met in zijn kielzog de Zes, eveneens te paard. De koning hief zijn zwaard hoog in de lucht. ‘Ik ga achter de demon aan! Wie mee wil, is welkom. Ik wil de kop van dat ondier boven mijn haard.’
Er ging een luid gejuich op toen de koning en zijn elitetroepen door de stad naar de poort reden. De mannen renden weg om hun paarden te halen of dromden samen om de koning te volgen. Binnen een half uur hadden bijna alle krijgers van Hartsteen zich bij de jachtpartij gevoegd. Zij die achterbleven, begonnen de doden van de straten te halen en de branden te blussen die waren veroorzaakt door de vallende demon.
Yllandris telde meer dan veertig doden. Mannen, vrouwen en kinderen. Het monster had geen onderscheid gemaakt bij zijn korte strooptocht. Dit is allemaal veroorzaakt door één demon, dacht ze. De geesten sta ons bij als er meer van die dingen van de Duivelsgraat komen.
Shranree kwam naar haar toe, terwijl ze het lijk van een jonge jongen uit de puinhopen van de taveerne sleepte. De oudere tovenares was moe en bezweet, maar haar ogen schitterden. Je geniet zeker van je triomf, dacht Yllandris. Zul je ook maar een traan laten om dit gezin dat je zo terloops de dood in hebt gejaagd, Shranree? Ik betwijfel het.
‘Je hebt goed werk geleverd, zuster,’ zei het bolle vrouwtje met een glimlach. ‘Wellicht zul je op een dag alsnog een waardevolle tovenares worden.’
‘Daar kan ik alleen op hopen.’
Shranree keek afkeurend naar de geblakerde lijken. ‘Als ze buiten waren geweest om te helpen tijdens de aanval, zouden ze niet zo onfortuinlijk aan hun eind gekomen zijn. Ik geloof dat hier een les uit te trekken valt.’
Yllandris klemde haar tanden op elkaar. ‘Je hebt vast gelijk.’
‘Dit laatste incident illustreert de behoefte aan meer tovenaressen in de stad.’
Dat was iets waarmee Yllandris kon instemmen. ‘Zeker, zuster.’
‘Misschien kun jij met de koning spreken zodra hij terug is. Ik vermoed dat hij zich gevoelig zal tonen voor je goede raad. Jullie delen tenslotte het nodige met elkaar, als ik me niet vergis.’ Het gezicht van de vrouw was ondoorgrondelijk.
‘Ik begrijp niet goed wat je bedoelt.’
Shranree glimlachte liefjes. ‘De hartstochten van jonge mannen zijn groot en vaak niet al te kieskeurig. En natuurlijk moet je er altijd naar streven om je koning op alle mogelijke manieren ter wille te zijn.’
‘Wat... Wat je zegt, zuster.’
‘Aan de andere kant,’ ging Shranree verder, ‘moeten we ook de tradities eren. Tovenaressen trouwen niet. Dat verzwakt de magie.’ Ze zweeg even. Toen ze verderging, had ze een genadeloze blik in haar ogen. ‘Zet je meisjesfantasieën over onze knappe jonge koning opzij. Je bent van mij tot ik je waardig genoeg acht, en eerlijk gezegd komt die dag misschien wel nooit.’ Ze zuchtte ineens. ‘Toe nou, Yllandris. Denk je echt dat Magnar serieus zou overwegen om met jóú te trouwen?’
Val van een klif, rancuneuze oude heks, dacht Yllandris. ‘Hij is graag bij me. Ik luister naar hem. Ik verschaf hem de troost en bemoediging die hij nodig heeft.’
Shranree schudde haar hoofd en zuchtte geërgerd. ‘Dat kan een hoer ook.’ Ze draaide zich om en waggelde weg met een laatste blik vol weerzin op de lijken van het gezin dat de taveerne had bestierd.
Yllandris keek haar na. Als Magnar terugkwam, zou ze zich verontschuldigen voor haar opmerkingen van eerder die dag. Hij zou het haar wel vergeven, dat wist ze zeker. Hij stelde haar eerlijkheid zeer op prijs. Hij had zo zijn gebreken, maar hij was jong, knap en bovendien was hij de koning. En voor haar betekende dat maar één ding.
Zij zou koningin worden.