Storm op komst

ZIJN OOGLEDEN GINGEN KNIPPEREND OPEN en de wereld om hem heen werd langzaam scherp. Hij lag plat op zijn rug en staarde omhoog naar een enorme grijze wolk die pal boven hem hing. Er rukte een windvlaag aan zijn haar en door de baardharen die hij tot in zijn nek overeind voelde komen. Hij probeerde zijn lichaam te bewegen en gromde bij de plotselinge scherpe pijn in zijn middenrif.

      Hij voelde zich zwak. Zwak en half verhongerd. De herinneringen stroomden binnen. De instorting van de mijn. Het gevecht met de Augmentor met het gladde gezicht en zijn riem vol messen. Koud staal dat zijn buik in gleed. Doorweekt van het koortszweet wakker worden, wanhopige slokken uit een waterzak die half in zijn keel werd geduwd voor de inktzwarte duisternis weer kwam opzetten.

      ‘Je bent wakker. Godsamme, het zou ook eens tijd worden.’ Daar was Jerek, die naast hem hurkte. Zijn rechterschouder en bovenbeen waren in verband gewikkeld. Er was bloed doorheen gelekt, maar dat was allang opgedroogd en bruin geworden.

      Brodar Kayne hees zich moeizaam op zijn ellebogen en keek om zich heen. Ze zaten in een ondiep dal, omringd door beboste heuvels. De geur van regen hing in de lucht. Het was lastig in te schatten, want de zon zat achter de wolken, maar hij dacht dat het ergens in de namiddag moest zijn. Hoe lang was hij buiten westen geweest?

      ‘Je bent zowat een week onder zeil geweest,’ zei de Wolf als antwoord op zijn onuitgesproken vraag. ‘Hij heeft je goed te grazen genomen, Kayne. Isaac heeft je dichtgenaaid, maar dat meisje dacht dat je er geweest was. Toen heb ik haar maar verteld wat voor eigenwijze klootzak je bent.’

      Kayne likte zijn lippen. Zijn tong was droog en hij had een gore smaak in zijn mond. ‘Waar zijn ze?’ vroeg hij.

      De Wolf greep naar iets op de grond en gaf hem zijn waterfles. ‘Op jacht,’ antwoordde hij. ‘Ik had wel mee gewild, maar Isaac zei dat mijn wonden nog wat langer nodig hebben om te genezen. Je zou het niet zeggen, maar hij is een knappe jager.’

      Kayne keek zijn vriend aan. Jereks gezicht stond ondoorgrondelijk. Hij fronste een beetje toen hij Kayne zag kijken. Ze hebben je wel erger te grazen gehad, dacht Kayne, en toen ging je gewoon door, Wolf. Je bent bij me gebleven voor het geval ik bij zou komen. Niet dat de grimmige Hooglander dat ooit zou toegeven.

      ‘Waar zitten we?’ vroeg hij.

      Jerek spuugde op de grond. ‘Ten westen van de Kloof, misschien een mijl of tien. De dag nadat we de mijn lieten instorten kwam er een schip vol met van die rode hufters opdagen. Ze hebben ons spoor een tijdje gevolgd, maar volgens mij zijn we ze kwijt. En sinds die tijd hebben we ons maar wat schuilgehouden.’

      Kayne zuchtte. Hoeveel doden waren er gevallen bij de Kloof? Hun sabotageactie was op een slachting uitgelopen. ‘Weten ze al dat wij het waren die de boel daar hebben dichtgegooid?’

      Jerek haalde zijn schouders op. ‘Volgens mij niet. Ze zijn niet zo dichtbij gekomen dat ze onze koppen konden zien. Hoe dan ook, weinig kans dat we zo weer de Grijze Stad binnen kunnen kuieren, of dacht je van wel? Niet met dat spoor van lijken in ons kielzog. Het lijkt me het beste dat we dat meisje terug naar de stad brengen, dat ze ons goud ophaalt en dat we dan flink wat mijlen bij Dorminia uit de buurt gaan. Ik ben dit gezeik spuugzat.’

      Kayne dacht er al niet anders over. Hij voelde zich oud. Hij voelde zich oeroud. Te veel doden, te veel verdriet. Hij was het zat om te vluchten, om te moorden. Je moest ook weten wanneer het genoeg was.

      Zijn aandacht werd getrokken door iets wat bewoog bij een rijtje elzen. Isaac en Sasha verschenen tussen de bomen. De knecht had een drietal konijnen in zijn hand. Hij glimlachte blij toen hij zag dat zijn patiënt was bijgekomen.

      Sasha zag er daarentegen behoorlijk chagrijnig uit. Haar kaak spande en ontspande zich, een beetje zoals je wel bij de Wolf zag als die het op zijn heupen kreeg. Ze had een rafelige scheur aan de zijkant van haar broek en haar linkerbeen zat tot aan de knie onder de blubber.

      ‘Kijk eens aan, je hebt het toch nog overleefd,’ zei ze ietwat kil terwijl ze vlak bij hem neerhurkte. Ze trok haar modderige laars uit, keerde hem om en schudde hem driftig heen en weer. Er droop viezig water uit. ‘Het zou fijn zijn als Isaac net zo goed op de ondergrond lette als op jou.’ Ze wierp een boze blik op de dienstknecht. ‘Ik kan niet geloven dat je me een moeras in hebt gestuurd.’

      Isaac keek licht gegeneerd. ‘Het spijt me echt. Ik was even afgeleid.’

      ‘Afgeleid? Je liep doodleuk tekeningetjes van vogels te maken.’

      ‘Ik hou van tekenen. Ik heb een behoorlijke collectie tekeningen in het archief. Als we weer in de stad zijn, kan ik ze wel eens laten zien.’ Er verscheen een hoopvolle trek op zijn uitgestreken gezicht.

      Sasha snoof vol minachting. ‘Tjonge, nou, zo’n aanbod zou ik niet graag afslaan. Laat maar zitten, Isaac. Het boeit me totaal niet.’

      Isaacs gezicht werd triest. Kayne kreeg onwillekeurig medelijden met hem. ‘Ik geloof dat ik jou moet bedanken voor het oplappen,’ zei hij tegen de mismoedige knecht. Hij verzachtte zijn stem tot een samenzweerderig toontje. ‘Ik zou me maar niet dik maken om dat meisje. Volgens mij heeft ze een oogje op iemand anders.’ Hij wierp een betekenisvolle blik in haar richting en overwoog even een knipoogje, maar zo veel enthousiasme kon hij niet echt opbrengen.

      Sasha wierp hem een giftige blik toe. ‘Alsof jij enig idee zou hebben wat ik wil. Hooglanders en vrouwen, ja hoor. Hoe gaat het ook alweer? Je slaat ze op hun kop met een steen en verkracht ze als ze bewusteloos zijn? Of was het net andersom?’

      Haar woorden sneden dwars door hem heen. Misschien was het een grapje, maar als er al iets anders dan woede en minachting in haar donkere ogen te lezen was, kon hij daar in elk geval niets van zien.

      Haar toon beviel Jerek ook niet. ‘Wat loop je nou weer te kutten?’ baste hij kwaad. ‘Je loopt al de hele week te zeiken als een berin met een stok in d’r reet. Betekende die alchemist nou echt zo veel voor je?’

      ‘Vicard was een beter mens dan jij ooit zult worden,’ snauwde Sasha terug. ‘Ik geloof dat ik nog geluk heb dat Isaac erbij is, wie weet wat je me anders zou flikken. Maar denk maar niet dat ik bang voor je ben.’

      Jereks gezicht vertrok van woede. Hij beende op haar af. Ze staarde zonder met haar ogen te knipperen terug. De Wolf bracht zijn rechterhand naar zijn baard en plukte er woedend aan. Zijn linkerhand balde zich tot een vuist. ‘Stik er maar in. Ik loop even een eindje om.’ Hij draaide zich met een ruk om en beende weg, het bos in.

      Kayne keek hem na. Hij blies de adem die hij had ingehouden uit in een vermoeide zucht en deed zijn ogen even dicht. De eerste zacht tikkende regendruppels begonnen te vallen. Ze koelden zijn gezicht af en verlichtten de spanning die in de lucht hing een beetje.

      Isaac krabde aan zijn wang en waagde een nerveus glimlachje. ‘Nou,’ zei hij. ‘Ik denk dat we maar eens moesten schuilen voor die regenbui.’ Hij schudde de konijnen in zijn hand zachtjes heen en weer. ‘Heeft er iemand honger?’

 

Hij zag het kleine vuurtje dansen in de lichte bries. Het regende dat het goot, zo hard dat het bladerdak en de takken boven hem ervan schudden. Nu en dan plensden er regendruppels omlaag door gaten in het gebladerte, maar het was beter dan in de openlucht, waar de lentebui op de omliggende heuvels inbeukte als op een aambeeld. Isaac roerde met een stok in de stoofpot die hij aan het maken was en neuriede in zichzelf. Het rook heerlijk. Zelfs Sasha leek zich een beetje te ontspannen.

      De oude Hooglander had zo’n honger dat hij er misselijk van was, maar klagen had geen zin. De wond in zijn buik leek in elk geval te genezen. Het was hem gelukt om op te krabbelen en zonder hulp van de anderen de heuvel op te hobbelen. Zijn knieën deden gemeen zeer en het pissen van zonet had hem zowat de twee ergste minuten van zijn leven gekost, maar al met al leek hij er aardig bovenop te komen.

      Hij schraapte zijn keel en wierp een vluchtige blik op Sasha. ‘Het spijt me van die vriend van je, kindje,’ zei hij. Hij probeerde nog iets te bedenken, maar er kwam niets bij hem op, dus staarde hij maar weer naar de littekens op zijn handen.

      Het duurde even voor ze reageerde. Toen keek ze hem over het vuur heen aan. ‘Ik heb een naam, weet je wel. Sasha. Niet “meiske” of “kindje” en ook niet “kutwijf”, zoals die botte reisgezel van je zo innemend naar me verwijst.’

      ‘Het is niet lelijk bedoeld,’ zei hij. ‘Ik ben nooit goed met namen geweest en mijn geheugen wordt er met de jaren niet beter op. En als je zo oud bent als ik, ziet bijna iedereen eruit als een knaap of een meiske.’

      Daar leek ze even over na te denken. ‘Hoe oud ben je dan?’ vroeg ze uiteindelijk.

      ‘Weet ik niet zo precies. Het is meer dan veertig jaar geleden dat ik mijn eerste man doodde. Toen was ik denk ik een jaar of negen. Dan zal ik nu dus wel over de vijftig zijn.’

      Ze staarde hem ongelovig aan. ‘Je hebt je eerste man gedood toen je negen was? Dat is absurd.’

      ‘Ach, nou ja, het ging er in de Hoogtanden iets ruiger aan toe in die dagen.’ Hij staarde naar de borrelende pot boven het vuur. ‘Mijn dorp was aangevallen door een nederzetting uit de buurt. Onze krijgers joegen ze weg, maar er bleven wat gewonden van ze achter. Er lag er eentje pal voor me in de sneeuw met een steekwond in zijn borst, snikkend als een klein kind. Vader gaf me zijn speer en zei dat het tijd was dat ik een man werd.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik deed wat ik doen moest.’

      ‘Je was nog maar een kind,’ zei ze. Hij zag de afschuw in haar ogen.

      Jawel, dacht hij. Een kind. En toch zag ik op dat moment hoe de wereld in elkaar steekt en een slimmer iemand zou die les beter onthouden hebben dan ik ooit heb gekund. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Ik stel me zo voor dat jouw verleden ook niet een en al rozengeur en maneschijn is geweest. In jouw kop waren ook de nodige spoken rond, als ik het een beetje helder zie.

      ‘Zo gingen die dingen nou eenmaal,’ zei Kayne. ‘En nu nog steeds, hoewel er minder strijd tussen de Gewesten is dan vroeger. Door de dreiging van de Duivelsgraat worden we allemaal wat zuiniger op elkaar. Meestal wel, in elk geval.’

      Isaac besloot dat de stoofpot klaar was. De knecht gaf de kookpot aan hem door. ‘Eet zo veel je wilt,’ zei hij. ‘Je moet eten. Het verbaast me eerlijk gezegd dat je het hebt gered. Dat volk van jou daar in de bergen is een taai slag, zo veel is zeker.’

      Brodar Kayne gaf geen antwoord. Hij had zijn mond al vol. Er droop heet stoofvocht over zijn kin en hij brandde zijn vingers eraan, maar het deerde hem niet. Hij was twee jaar lang de hele Hoogtanden door gejaagd zonder ooit te weten waar hij zijn volgende maaltijd vandaan moest halen. Onder zulke omstandigheden eet je alles wat er maar op je pad komt, maakt niet uit wanneer of hoe. Er waren tijden geweest dat hij zijn eigen pis had moeten drinken en je wist dat je er slecht voor stond als je het nog bijna lekker ging vinden ook.

      De andere twee keken zwijgend toe. Toen hij zo veel had gegeten als hij op kon, voelde hij dat hij weer verzwakte. Hij was al bijna weggedommeld, toen Sasha’s stem langs kwam zweven en hem weer wakker schudde.

      ‘Ik bedenk ineens dat je nooit hebt verteld wat jij en Jerek in Dorminia deden.’

      Hij verschoof een beetje en knipperde een paar keer met zijn ogen om de slaap af te schudden. ‘We waren op de vlucht,’ zei hij na een ongemakkelijke stilte. ‘De Sjamaan heeft een prijs op ons hoofd gezet. Vooral op het mijne. Er is niks wat hij liever zou zien dan mijn lelijke kop op een speer boven het Hoge Huis.’

      ‘De Sjamaan? De Oppermagiër van de Hoogtanden, bedoel je? Wat heb je dan gedaan, dat hij zo pissig is?’

      ‘Het gaat er niet om wat ik gedaan heb, meiske. Het gaat erom wat ik níét heb gedaan.’ Hij deed zijn ogen dicht en dacht terug aan de ochtend dat de Sjamaan het bevel had gegeven waarvan het bloed in zijn aderen bevroor.

      Beregund moest met de grond gelijkgemaakt worden.

      ‘Ik ben niet altijd zo’n ouwe stumper geweest als nu. Het Zwaard van het Noorden, zo noemden ze me. Ik was de Beschermer van de Hoogtanden, de eerste verdediger tegen de gedrochten die van de Duivelsgraat kwamen. In oorlogstijd was ik de sterke arm van de Sjamaan.’

      Sasha keek hem verward aan. ‘Je hebt de Sjamaan gediend?’

      Hij knikte. ‘Toen ik jonger was, zat ik nooit zo in over goed of kwaad. Ik heb genoeg gedaan waar ik niet trots op ben. Pas toen ik ouder werd, begonnen de roem en de eer hun glans te verliezen. Als dat gebeurt, blijft alleen het moorden over, en het is niet genoeg om daar de beste in te zijn. Niet als het gewicht van je daden aan je begint te trekken.’

      Hij bleef even zitten en dacht terug. De wind was opgestoken en floot door de takken boven hen als het gekrijs van duizend verloren zielen. Sasha en Isaac bleven hem verwachtingsvol aankijken. Hij schraapte zijn keel.

      ‘Ik heb Mhaira ontmoet toen ik misschien half zo jong was als nu. Binnen het jaar werden we met elkaar verenigd. Ze was een dochter van het Groene Gewest, geboren bij een stel herders uit Beregund. Een nederige familie, maar dat maakte mij geen donder uit. Niet toen ik de lach in haar ogen zag. Als ik zo eens terugdenk, dacht ik waarschijnlijk dat een verbintenis met een herdersdochter me nog legendarischer zou maken.’

      ‘Dat klinkt als iemand die ik ken,’ zei Sasha zacht.

      Daar dacht hij even over na. ‘Ja, ik geloof dat ik wel iets van mezelf in die knaap herken. Ik was arrogant. Trots. Verwaand. Mijn verbintenis met Mhaira was het enige wat ik goed heb gedaan. Er gaat geen dag voorbij dat ik mijn zegeningen niet tel om dat ene moment van gezond verstand.’

      ‘Wat is er toen gebeurd?’ vroeg Sasha terwijl ze met een stok in de resten van het vuur porde. Isaac keek toe met de gebruikelijke nietszeggende blik in zijn ogen.

      Hij kneep zijn ogen even dicht. ‘De Sjamaan beval dat heel Beregund over de kling gejaagd moest worden. Mhaira’s familie. De vrienden die ik daar had. Tot de laatste man.’

      ‘Waarom?’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Zo doet de Sjamaan de dingen nou eenmaal. Ja, er werden wel redenen gegeven: de stad hield zich niet aan het Verdrag, ze hielden belastingen voor Hartsteen achter, dat soort dingen. Maar waar het eigenlijk op neerkwam was dat de Sjamaan zijn overwicht wilde tonen. Hij zette altijd mensen tegen elkaar op. Om de zwakken eruit te schiften, zoals hij het noemde.’

      ‘En je weigerde te doen wat hij vroeg.’

      De oude Hooglander knikte. ‘De Sjamaan gaf me een dag om te beslissen. Ik denk dat hij me op de proef wilde stellen. Ik wist dat mijn antwoord hem niet lekker zou zitten, dus vluchtte ik naar het oosten met Mhaira. De Broederschap kreeg me een paar dagen later te pakken, maar ik gaf haar in elk geval tijd genoeg om weg te komen. Dat dacht ik tenminste.’

      Er dreigden tranen in zijn ogen te komen. Hij knipperde ze weg. ‘Ik heb zowat een jaar in een kooi van wilgentenen gezeten. De Broederschap vond Mhaira in een grot in de Duivelsgraat en we moesten allebei voor de Sjamaan verschijnen. Hij heeft haar levend verbrand. Daarna was ik aan de beurt geweest, als Jerek er niet geweest was. Je kunt zeggen wat je wilt, maar de Wolf is er niet een die zijn schulden vergeet.’

      Sasha perste haar lippen op elkaar en staarde naar de grond. ‘Wat een afschuwelijk verhaal. Heb je kinderen?’

      Hij kromp ineen bij die vraag. ‘Ik had een zoon. De grote trots van zijn moeder en mij. Hij was net zo vlug van begrip als zijn moeder en net zo goed met het zwaard als zijn vader. Hij... is gestorven op de dag dat Mhaira verbrandde.’

      Er volgde een stilte op zijn woorden. Isaacs vlakke gezicht stond meelevend en zelfs Sasha’s blik was zachter geworden. Van het vuur waren alleen nog wat sintels over. Kayne staarde naar de gloeiende as en meed de blikken van het tweetal tegenover hem. Uiteindelijk schraapte hij zijn keel.

      ‘Zo is het wel weer even genoeg over mij. Hoe zit het met jou, meiske? Wat is het verhaal van jou en die jongen?’

      Sasha keek hem fronsend aan. ‘Cole, bedoel je? We hebben geen verhaal.’

      ‘Ik heb wel gezien hoe hij naar je keek.’

      ‘Als hij wil kijken, dan moet hij maar kijken. We kennen elkaar al jaren. Garrett is ook mijn mentor. Cole is... nou ja, dat heb je zelf wel gezien. Hij is de enige die ik ken die zich uit de gevaarlijkste situaties kan redden met niks dan zijn eigen flauwekul.’

      ‘Ja, er zit aardig wat ruimte tussen de man die hij is en de man die hij in de spiegel ziet. Maar ik heb zo het gevoel dat hij zijn hart op de goede plek heeft zitten.’

      Sasha zuchtte. ‘Ergens diep vanbinnen heeft hij dat ook. Maar hij is opgevoed met het idee dat hij een of andere grote held is. Garrett heeft hem nogal verwend.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Cole leeft in een zeepbel. Op een dag knapt die en dan stort zijn hele wereld in.’ Er klonk iets van bezorgdheid door in de stem van het meisje. Bezorgdheid en misschien nog iets meer.

      De oude barbaar was wel zo wijs om niets te zeggen.

      Er klonken zompige voetstappen in het natte gras en Jerek verscheen weer, tot op het bot doorweekt. Zijn gezicht stond op onweer.

      ‘Die kutdingen doen het niet,’ zei hij, wijzend op de zachtjes gloeiende leren laarzen aan zijn voeten.

      Sasha rolde met haar ogen. ‘Natuurlijk niet. Het is verbondsmagie. De betovering werkt alleen voor degene die ermee is verbonden. Salazar is heus niet zo stom om toe te laten dat zulke machtige middelen tegen hem gebruikt worden.’

      Jerek keek vol walging naar de laarzen en spuugde op de grond. ‘Had je wel even kunnen zeggen voor ik ze van de stinkende poten van die tyfuslijer trok. Wat een tijdverspilling, deze hele reis. En als je nog eens zo naar me rolt met die mooie ogen van je, dan zul je het berouwen.’

      Kayne rekte zijn nek om de spieren los te maken die stijf geworden waren tijdens zijn herstel. ‘Het is nog een dag of twee lopen naar Dorminia. Lijkt me dat het soepeler verloopt als we allemaal een beetje ons best doen om aardig te blijven.’ Niemand gaf antwoord. Sasha en Jerek keken elkaar vuil aan en Isaac begon haastig het kamp op te ruimen. Kayne zuchtte. ‘Ook goed. Zwijgen bevalt me net zo best.’

      ‘Een paar mijl naar het westen heb ik een klein stadje gezien,’ zei Jerek ineens. ‘Kunnen we wat voorraden inslaan. Misschien wat uitrusten tot dit kloteweer voorbij is.’ Hij wreef over zijn gehavende gezicht alsof hij wel een rustpauze kon gebruiken, maar Brodar Kayne wist wel beter. Ondanks alles zat het hem niet lekker.

      Gekwetste trots? Ouwe idioot, dacht hij. Je leert het ook nooit. Hij hees zich overeind en werd meteen aan alle kanten gekweld door zeurende pijntjes, zo veel tegelijk dat hij niet eens de moeite deed om ze allemaal te tellen. Hij dwong zijn stoppelige gezicht tot een geforceerde glimlach.

      ‘Een paar mijl, zei je? Dan kunnen we er voor het donker zijn. Even een dak boven ons hoofd. Jullie kunnen wel wat droogte gebruiken na al die regen.’