Geen makkelijke keuzes

DE HALFMAGIËR STAARDE naar het boek op zijn schoot dat hij aan het lezen was. De laatste kruistocht was een controversieel werk over het grote conflict in de Eeuwen van Strijd, de uiterst bloedige periode die culmineerde in de catastrofale Godenoorlog. Hele legers waren over het noordelijke continent gestormd. Koningen en koninginnen waren gevallen.

      Eremul voelde zijn lippen opkrullen tot een wrang glimlachje. De volgelingen van de uiteenlopende religies in het noorden hadden elkaar millennia lang over de kling gejaagd, maar de oude wedijver tussen al die sterk contrasterende dogma’s was opzijgezet toen de kruistocht tegen de magie zelf werd uitgevaardigd.

      Haat, dacht Eremul. Haat en angst. De tweeling die de bitterste vijanden hechter aaneensmeedt dan gedeelde ideeën over deugd of traditie de beste vrienden kunnen verenigen.

      De Alliantie was gevormd: een raad van heersende hogepriesters en -priesteressen van de dertien Oppergoden. Hun gecombineerde politieke en militaire macht was immens en ze waren er bijna in geslaagd om het land te zuiveren van magie. Niemand met de gave werd gespaard. Ouders hadden hun eigen kinderen verstikt om te voorkomen dat ze levend werden verbrand in de vuren van de Alliantie. Hoe Eremul de Oppermagiër ook haatte, hij erkende dat Salazar – samen met Marius, de magiër Mithradates en verschillende andere prominente tovenaars van hun tijd – onmisbaar was  geweest bij het organiseren van een tegenbeweging. Ze hadden talloze mensen met magische gaven gered van de vlammen.

      Hij sloeg de bladzijde om en zag een illustratie van de Witte Dame in heel haar etherische glorie. De hogepriesteres van het Moedergeloof, het meest wijdverspreide geloof van het land, was tevens een machtige tovenares.

      Eremul snoof geamuseerd. Wat had de Alliantie gedaan? Jazeker, ze hadden haar juichend binnengehaald. Principes waren leuk en aardig, behalve als ze tegen je eigen belangen in gingen.

      Het bleef een mysterie waarom de Witte Dame als een blad aan een boom was omgeslagen, maar toen ze zich tegen de Alliantie keerde, kreeg het verbond van tovenaars het respijt dat ze nodig hadden om hun aanval op de hemel te beramen. De Godenoorlog die daarop volgde had een vol jaar geduurd. Slechts een stuk of wat magiërs overleefden deze odyssee naar het hemelrijk. Zij die terugkeerden waren niet helemaal menselijk meer. Ze hadden iets van de essentie van de goden in zich opgenomen en waren vanaf dat moment onsterfelijk.

      De tirannie van het oude was vervangen door de tirannie van het nieuwe, dacht Eremul. Zo gaat dat in de wereld. Hij wilde het boek net dichtslaan, toen hij zag dat er een paar bladzijden uit het midden waren gescheurd. Er zaten een paar druppels opgedroogd bloed op het antieke perkament.

      De manier waarop de auteur bepaalde details over Salazars rol in de Godenoorlog had weergegeven, was de Oppermagiër niet welgevallig geweest. De tiran van Dorminia had de ongelukkige scribent ter dood gebracht en het aanstootgevende hoofdstuk verwijderd. Zelfs voor de onaangename gebeurtenissen ten tijde van de Decimering en de daaropvolgende inperking van de vrijheid van het woord – de tijd dat de argushaviken het hemelruim gingen bevolken – waren er onderwerpen waarover niet gesproken werd in de Grijze Stad. Niet als je graag in leven wilde blijven.

      Er klonk een onverwachte klop op de deur. Eremul zuchtte. Het leek wel of half Dorminia hem tegenwoordig per se op wilde zoeken.

      Hij reed zijn stoel naar de deur, trok de klink omlaag en deed open.

      ‘O, godver,’ mompelde hij toen hij boven zich de starre ogen van vier doorgewinterde Wachters zag.

      ‘Eremul Kaldrian?’ vroeg de leider van het stel. Het hart van de Halfmagiër bonkte in zijn keel en er wervelden honderd gedachten tegelijk door zijn hoofd. Ze weten het. Ze zijn op de hoogte, verdomme. Ik ben er geweest. Ik ga eraan...

      ‘Je moet mee.’ De blik van de Wachter boorde zich in de zijne. ‘Er is iets gebeurd in de Obelisk.’

 

Dorminia was één grote chaos.

      Eremul staarde omlaag naar de commotie in de straten. De menigte was te ver weg om gezichten te kunnen onderscheiden, maar hij stelde zich zo voor dat de blikken van de veelkoppige horde angst, hoop en in sommige gevallen stille voldoening uitstraalden. De meeste inwoners van de stad wisten inmiddels dat de tiran van Dorminia het slachtoffer was geworden van een moordaanslag en dat zijn leven aan een zijden draadje hing.

      Hij voelde zelf ook een vleugje voldoening. De magistraten die het complot hadden overleefd vroegen zich ongetwijfeld af hoe het nieuws over het incident buiten de muren van de Obelisk was beland. De waarheid was dat de Halfmagiër zo gauw hij kon een paar van zijn contacten had ingelicht. Als berichten over de heikele toestand van de Oppermagiër een paar dappere zielen onder de Dorminiaanse dissidenten konden inspireren tot een opstand, zou dat nog een nagel zijn aan Salazars metaforische doodskist.

      De meer opmerkzame lakeien van de Oppermagiër hadden zo hun vermoedens over de bron van het lek, dat wist hij heel goed. De Eerste Augmentor, de blonde krijger met het gouden harnas die eruitzag als een prins uit een kindersprookje, die was niet dom. Zijn blauwe ogen sneden door hem heen als het scherp van een zwaard.

      En dat is precies wat er zal gebeuren als Salazar sterft, dacht Eremul.

      Zijn goede humeur was op slag verdwenen. Hij had geen illusies over zijn lot, mocht hij niet in staat blijken om de tiran van Dorminia te redden van het onduidelijke, onnatuurlijke gif dat door zijn aderen stroomde. Hij hoefde geen troostende schouderklopjes te verwachten. Geen ‘Ach, je hebt je best gedaan’ of ‘Geeft niet, het was een dappere poging’. De Eerste Augmentor had er geen doekjes om gewonden. Als hij faalde, zou hij het lot van de Oppermagiër delen.

      Tjongejonge, wat een tragedie zou dat zijn.

      Hij herinnerde zich de opwelling van angst toen hij de soldaten zag. Hij dacht echt dat ze wisten van zijn ontmoeting met de agenten van de Witte Dame in de verlaten vuurtoren. Zo’n perfide daad kon niet uitgelegd worden als gekonkel van een informant. Wie echt loyaal was aan Salazars regime zou hun aanwezigheid direct rapporteren bij de Wachters, in plaats van terug naar zijn archief te rijden om eerst eens uitgebreid te pissen en dan een dutje te doen.

      Hij kon zijn opluchting nauwelijks verbergen toen de Wachters de waarheid hadden onthuld, maar zijn stiekeme vreugde om Salazars toestand werd meteen getemperd door de mededeling dat hij verantwoordelijk werd gesteld voor het leven van de Oppermagiër.

      Hij keek nog eens om naar zijn kamer. Hij zat in een klein gastenvertrek op de zevende en hoogste verdieping van de Obelisk. De kamer was luxueus ingericht, met een hemelbed met zijden lakens en fijn bewerkte, donker houten kasten die meer kostten dan de meesten in de stad in een jaar verdienden. Maar ondanks al die luxe was deze kamer net zo goed een gevangenis als de kerkers onder de toren.

      De deur was op slot en magisch verzegeld. Er stonden twee Augmentoren op de gang. De ramen hadden betoverde tralies die onkwetsbaar waren voor geweld of hitte of alle andere trucjes die een eenvoudig tovenaartje uit zijn mouw kon schudden om te ontsnappen.

      Ik mag me wel gevleid voelen, dacht hij. Maar de trieste waarheid was dat hij niet eens een eenvoudig tovenaartje genoemd kon worden. Zelfs als hij de dikke tralies voor het raam kon overwinnen, kon hij nog steeds maar één kant op: tweehonderd voet de diepte in.

      Maar ach, daar zou toch maar een half lijk van komen, dacht Eremul. Bekijk het van de zonzijde. De stakker die mijn resten van de grond moet schrapen, kan in elk geval vroeg naar huis.

      Het slot op de deur klikte en de Eerste Augmentor verscheen op de drempel in zijn volle gouden glorie. Vlak achter hem stonden een knappe vrouw met spijkerharde ogen en een reus van een man in een zwart harnas. Eremul tuurde op naar de duistere figuur.

      Die moet minstens zeven voet lang zijn, dacht hij. De grootste man die ik ooit heb gezien, als hij al een man is.

      De helm op het hoofd van de reus gaf hem het aanzien van een of andere demon uit de oude legenden.

      De Eerste Augmentor keek hem koeltjes aan. Eremul staarde terug. Het stoorde hem dat hij geen magie kon ontwaren bij de blonde commandant. Het harnas van de reus was duidelijk betoverd en de haarspeld van de vrouw straalde een zachte blauwe gloed uit, maar de leider van Salazars elitetroepen van magisch versterkte krijgers liep blijkbaar rond zonder uitgerekend datgene wat een Augmentor definieerde. Het klopte gewoon niet.

      ‘Onze heerser gaat achteruit,’ zei de commandant met de blauwe ogen. Op zijn gezicht stond duidelijk bezorgdheid te lezen. Bezorgdheid... en verdriet? Was het mogelijk dat die idioot daadwerkelijk liefde voelde voor Salazar?

      Eremul trommelde met zijn vingers tegen zijn stoel. ‘Ik heb meer voorbereidingstijd nodig.’

      De Eerste Augmentor vertrok zijn gezicht. ‘Tijd is het enige wat we niet hebben.’ Hij aarzelde even. ‘Heer Salazar draagt de goddelijke essentie in zich. Welk gif kan een onsterfelijke schaden?’

      ‘Dat probeer ik juist uit te zoeken,’ loog Eremul.

      De Eerste Augmentor keek hem strak aan. ‘Ik weet wat u is aangedaan tijdens de Decimering. Ik vertrouw erop dat u niet zo stom bent om de behandeling te verprutsen vanwege eventuele wraakgevoelens.’

      Er schoot een vlaag van angst door Eremul heen. Die kerel was echt niet dom.

      ‘Hoe u ook tegenover heer Salazar staat, het is van het allergrootste belang dat hij blijft leven. Voor Dorminia. Voor het noorden. Als u faalt, zult u daar zwaar voor boeten. Ik zal er geen plezier aan beleven, maar ik zal doen wat mij te doen staat.’

      Eremul kon zijn snerende glimlach niet bedwingen. ‘Beste man, ik verlang niet meer dan onze hooggeachte heerser weer in goede gezondheid te aanschouwen. Het heeft geen nut om de glorieuze utopie die hij heeft opgebouwd in duigen te laten vallen, mocht hij onverhoeds overlijden.’

      De Eerste Augmentor kneep zijn ogen tot dreigende spleetjes en even vroeg Eremul zich af of hij te ver was gegaan. De vrouw met de harde ogen wierp hem een giftige blik toe en trok het gloeiende metalen haarsieraad uit haar haren. Het geharnaste gedrocht dat boven hen uittorende balde zijn gigantische geharnaste vuisten.

      Eremul zuchtte. Hij had al overwogen of hij moest proberen zich hieruit te vechten. Hij dacht dat hij een van de drie wel kon doden voor ze bij hem waren, maar dat zou de andere twee natuurlijk alle tijd geven om hém te doden. Zelfs als hij onwaarschijnlijk veel geluk had, wachtten hem nog steeds zes trappen, en daarna moest hij nog als een gek een binnenplaats vol Rode Wachters zien over te steken. Terwijl hij nooit zo’n sprinter was geweest, zelfs niet toen hij zijn benen nog had.

      Het was hopeloos. Of hij redde het leven van een tiran die hij haatte, of hij zou deze week nog moeten smeken om zijn eigen dood.

      De Eerste Augmentor stak een hand op en schudde zijn hoofd, waarna zijn collega’s een stapje terug deden. Eremul voelde een vreemd soort teleurstelling. Misschien zou vermoord worden door een van die monsters makkelijker zijn dan de keus die hij spoedig zou moeten maken.

      ‘Genoeg gepraat,’ zei de Eerste Augmentor. ‘Dit is misschien onze laatste kans, Halfmagiër. Doe wat u kunt om heer Salazar te redden. Garmond, zorg voor zijn stoel.’

      Eremul deed zijn mond open om te protesteren toen de kolossale Augmentor de handvatten aan de achterkant van zijn stoel vastpakte, maar uiteindelijk besloot hij de vernedering zwijgend te ondergaan. Hij kon zijn armen net zo goed sparen en wat genieten van het uitzicht in de Obelisk terwijl hij naar de Oppermagiër werd gebracht.

      Het kon tenslotte wel eens het laatste zijn wat hij ooit te zien zou krijgen.

 

De kerkers waren nog precies zoals hij zich herinnerde.

      Er waren dertien jaren verstreken sinds Salazar de Decimering had verordonneerd. Hij zat toen in de grote bibliotheek op de derde verdieping van de toren een oud boek te bestuderen. De jonge Eremul had zich voorgenomen om zo veel mogelijk te weten te komen over wilde magie en het groeiende aantal gruwelen dat zich in het Drieënland liet zien. Hij wist nog dat hij wanhopig verlangde naar unieke inzichten die hij aan heer Salazar zou kunnen presenteren.

      Zo vreselijk gebrand op een schouderklopje, dacht hij. De erkenning dat ik een plekje verdiende tussen de leerlingen van de Oppermagiër, ondanks mijn schamele krachten. De jeugd is zo naïef.

      Maar nee, ineens stonden er drie Augmentoren voor zijn neus. Ze hadden zijn vragen genegeerd en zijn armen achter zijn rug geduwd. Een van hen, een slanke man met grijze ogen, had een dolk tegen zijn keel gedrukt. Eremul voelde gewoon dat het wapen zijn magie uit hem trok en hem leegzoog tot er alleen een lege huls van hem over was. Hij wist nog hoe bang hij toen geworden was.

      De drie Augmentoren hadden hem naar de kerkers gesleept. Wat er toen kwam was nog steeds wazig, maar hij herinnerde zich de helse pijn. Pijn die zo afschuwelijk was dat hij over zijn nek ging. Het gruwelijke gevoel van gewichtloosheid onder zijn romp. Hij had omlaag gekeken naar wat hem was aangedaan en hij was op slag flauwgevallen. Hij herinnerde zich nog dat hij had gebeden om verlossing uit deze marteling, gebeden om zijn eigen dood.

      Hij was niet gestorven. Hij kon niet verklaren waarom, maar ze hadden hem laten leven.

      Eremul keek nu naar de stenen tafel waarop hij zo veel jaren geleden was vastgebonden. Hij beeldde zich in dat hij op de steen nog de schroeiplekken kon zien, waar ze de stompen hadden dichtgebrand nadat zijn benen van zijn lichaam waren gehakt. Ze waren op een groot vuur gegooid, samen met de lijken van alle tovenaars die waren omgekomen tijdens de Decimering. Niet minder dan dertig lijken hadden de lucht zwart gekleurd van de rook.

      Van alle tovenaars in Dorminia had Salazar er één toegestaan om in leven te blijven, en dat was Eremul. Had hij voorvoeld dat zijn voormalige leerling ooit nog van pas kon komen? De magiërs die de Godenoorlog hadden overleefd waren veranderd toen ze terugkwamen, behept met onsterfelijkheid en andere eigenschappen die ze iets bovenmenselijks gaven. Misschien was een zekere mate van helderziendheid een van die eigenschappen.

      Eremuls stoel kwam met een ruk tot stilstand en hij schrok op uit zijn herinneringen. Ze waren bij de gevallen Oppermagiër aangekomen. De tiran van Dorminia lag op een geïmproviseerd bed. Zijn hoofd rustte op kussens met de kleur van bloed. Iets verderop stond een handenwringende, pezige oude arts. De angst was van zijn gezicht af te lezen.

      De Eerste Augmentor liep naar de liggende gestalte van Salazar. Hij boog zich voorover en bracht zijn oor naar de mond van de Oppermagiër. ‘Hij ademt bijna niet meer.’

      Eremul staarde alleen maar en voelde haat in zich opwellen. Wat zou het heerlijk zijn om een kussen onder dat oeroude hoofd vandaan te trekken en het leven uit dat uitgeteerde oude monster te persen. Of nog mooier, zijn schamele magische krachten vergaren en die moordzuchtige klootzak daarmee treffen. Zijn ogen in brand steken en ze over zijn slappe wangen zien druipen. Zijn mannelijkheid tot as verbranden.

      Het zou hem zijn leven kosten, maar hij zou er zo veel plezier aan beleven.

      Het scheelde niet veel of hij had het gedaan, maar een blik van de Augmentor met de ijzige ogen die dreigend voor hem stond, deed hem op het laatste moment van gedachte veranderen. Haar blik leek iets te beloven wat erger was dan de dood. Hij dacht ineens aan de Haak en de arme sukkelaars die in de hangende kooien werden achtergelaten om te sterven. Zijn moed verdween.

      ‘Ga eens opzij,’ mompelde hij. Hij reed zijn stoel naast het bed en keek omlaag. Salazars ogen waren gesloten en zijn gezicht had de kleur van een oude bloeduitstorting.

      ‘Ik heb alle behandelingen uitgeprobeerd die ik ken,’ jammerde de arts. ‘Het gif weigert erop te reageren. Misschien moet onze heer overgebracht worden naar een comfortabeler vertrek?’

      De Eerste Augmentor schudde zijn hoofd. ‘Ik wil hem niet verplaatsen. We kunnen niet hebben dat iemand hem zo ziet. Er kunnen nog sluipmoordenaars in de toren zitten. Hier is hij veiliger dan waar dan ook.’

      Eremul betwijfelde of er nog meer van die bleke dienaressen van de Witte Dame rondwaarden. De moordenaressen waren zonder enige twijfel het drietal dat hij een paar avonden geleden had ontmoet. Het had zo vreselijk weinig gescheeld of ze waren geslaagd. En misschien kon dat alsnog gebeuren.

      ‘Begin maar,’ beval de Eerste Augmentor, en hij legde een gehandschoende hand op het gevest van het zwaard aan zijn riem. Eremul slikte. Er waren geen makkelijke keuzes.

      Hij legde zijn hand op de hals van de Oppermagiër en zocht diens hartslag. Hij voelde hem, maar hij was ongelooflijk zwak. Hij haalde diep adem, sloot zijn ogen en dook in de geest van Salazar.

      De stank van de dood vulde zijn neusgaten, zo sterk dat hij dacht dat hij zijn ontbijt zou uitbraken. Hij voelde de gorigheid gewoon door de aderen van de Oppermagiër kruipen, hoorde het rammelende hart van de tiran, dat moest vechten om het verontreinigde bloed door zijn lichaam te pompen.

      Toen voelde hij het. Een derde bewustzijn, naast het zijne en het onderbewuste van Salazar. Het was onnatuurlijk en kil en vervuld van kwaadaardige bedoelingen. Hij strekte zich ernaar uit en het deinsde terug. Het voelde dood aan. Hij klemde zijn tanden op elkaar en groef dieper, greep de entiteit vast en begon in diens geest te delven...

      Hij stond op grijze puinhopen van as en bot en zag de gewaden van de gedaanten die op hem af ijlden. Hoe waagden ze het hem uit te dagen in zijn eigen domein! De menselijke overmoed kende geen grenzen!

      Met één gedachte liet hij duizendmaal duizend lijken opstaan uit de dode woestenij en stuurde ze waggelend op de indringers af, als een mijlen dikke muur van klauwende ledematen en knauwende tanden. Een handvol tovenaars werd verscheurd, maar toen schoot er magie omhoog uit de rangen van de indringers, die een hoge boog beschreef en neerkwam als een golf van explosies die zijn leger wegvaagden. De botsplinters vlogen door de lucht als een wolk wit stof, zo dik dat de kleurloze lucht kortstondig vervaagde.

      Hij gromde en zijn schedelgezicht vertrok van woede. Toen blies hij zijn machtige adem uit en uit zijn mond verscheen een golvende duisternis die op de indringers af raasde. Drie van hen kwamen erin terecht voor ze de tijd kregen hun magische barrières op te heffen en ze dansten dol van de pijn rond, terwijl hun vlees van hun botten werd gerukt. Hun naakte skeletten tuimelden ten slotte naar de grond en vielen uiteen op de plekken waar zelfs hun pezen waren verteerd.

      De rest van de insecten had de wolk ontweken en zich gehuld in bollen energie of minuscule wervelwinden die de pestwolk uiteenbliezen voor hij hen kon bereiken. Een van de tovenaars kwam naar voren, een oude man, gehuld in vuurrode stof. De ongenode gast hief beide handen en een gigantisch web van loeiende energie schoot uit zijn uitgestrekte handpalmen.

      Hij brulde toen het web op hem landde en door zijn rottende vlees brandde. Hij probeerde het wanhopig van zich af te trekken, maar hij werd van opzij geraakt door iets enorms, wat hem dreunend op de knieën deed vallen. Het was een enorme mammoet, met een schofthoogte zo hoog als zijn dij. Hij veranderde van vorm en werd een man met een ontbloot bovenlijf dat opbolde van de spieren. De tovenaar veranderde weer en plotseling hing er een gigantische adelaar voor hem die naar zijn ogen klauwde.

      Projectielen van felle energie raakten hem van alle kanten. Het spervuur van energie bleef als een eindeloze stroom uit de richting van zijn aanvallers komen, terwijl hij zich los probeerde te worstelen. Hij sloeg naar de adelaar en zag onder zich iets bewegen. Hij hief een voet en vermorzelde een man, voelde botten kraken en lichaamssappen opspatten tegen zijn enkel. Maar de pijn was overweldigend...

      Eremul hapte naar adem. Hij was getuige van de laatste ogenblikken van een god. Maar hoe kon dat? Hij voelde het bewustzijn van de Oppermagiër opborrelen. Hij tastte ernaar en werd ogenblikkelijk overspoeld door honderd gedachten en herinneringen. Een van de lijnen was helderder dan de andere, dus daar klampte hij zich aan vast...

      De Ravengod zat op zijn knieën. Ze hadden Raurin verloren, en Zayab, en talloze andere, maar ze waren aan de winnende hand. De god kon de strik die hij had uitgeworpen niet afschudden. Mithradates haalde uit naar de ogen van de Ravengod en scheurde met zijn klauwen een gapend gat in de linkeroogbol. Er welde stinkende pus uit op en de god schreeuwde het uit van de pijn. Hij zag Balamar, die werd verpletterd door een van die massieve, gehoefde voeten, en er bleef niets over dan een vertrapte hoop vlees.

      Hij keek snel naar rechts. Marius volgde de slachting met zijn handen op zijn omvangrijke buik en zijn ogen strak op het gezicht van de gehavende god gericht.

      ‘Marius,’ grauwde hij. ‘We hebben hem bijna! Wat doe je?’

      De andere magiër schrok op en het leek of hij verbaasd was. Hij veegde over zijn zweterige voorhoofd en streek zijn gewaad glad over zijn pens. ‘Even op adem komen,’ antwoordde hij. ‘Kom, we maken er een eind aan.’

      Slangen blauw licht schoten uit de handpalmen van de dikke man en wikkelden zich om de Ravengod, wonden zich om het gouden web dat hem gevangenhield. Het versterkte net begon zich samen te trekken, steeds strakker en strakker om zijn slachtoffer. De huid spleet en botten kraakten toen de god werd samengeperst. Met een laatste kreet explodeerde de Ravengod in een stortvloed van zwart bloed en wervelende energie.

      Toen het stof van de slachting optrok, zag hij dat Marius een glimlachje op zijn gezicht had.

      Eremuls hoofd tolde. Hij had zojuist de dood van een god aanschouwd. En niet zomaar een god, maar een van de dertien Oppergoden: de Ravengod, de Heer van de Dood zelf. Ineens begreep hij de aard van het gif dat Salazar kwelde.

      Hij deed een oog open en tuurde naar de Augmentoren die bezorgd achter hem stonden. ‘We moeten hem aderlaten,’ zei hij. ‘Snij zijn pols open. Ik doe de rest.’

      De Eerste Augmentor leek te willen protesteren, maar vertrok zijn mond toen tot een grimmige streep. Hij knikte en liep naar het bed. Vervolgens trok hij in één vloeiende beweging zijn zwaard en legde het met de scherpe kant op de linkerarm van de Oppermagiër.

      ‘Als je liegt,’ zei hij, ‘ga je in een kooi op de Haak. Je krijg eten en water om te zorgen dat je niet snel sterft. Ik vertrouw erop dat je dat begrijpt.’

      Eremul rolde met zijn ogen. ‘Snij zijn polsen nu maar open, ja?’ zei hij. De Eerste Augmentor boog zich voorover om het te doen.

      Hij riep alle magie op die hij in zich had. Hij voelde haar opbloeien in zijn lichaam. Nu moet ik beslissen, dacht hij. Ik kan een tiran redden en een stad in duisternis dompelen... of ik kan een stad redden en mezelf ter dood veroordelen...

      Hij was een dubbelagent die talloze potentiële bondgenoten had bedrogen om de illusie in stand te houden dat hij de trouwe dienaar van de Oppermagiër was. Hij had de stommelingen verraden, de wanhopige gevallen die er nooit in zouden slagen om echt iets te veranderen. Zij waren de zondebokken die opgeofferd moesten worden om hem een kans als deze te geven.

      Als hij die kans nu liet schieten, was dat het grootste verraad dat maar denkbaar was, een klap in het gezicht van al die mensen die hij de dood in had gejaagd.

      Hij fronste. Niemand in de stad gaf een zier om hem. Hij was niet geliefd. Zelfs niet gerespecteerd. Hij wilde Salazar dood hebben, maar na een leven lang lijden was het vooruitzicht van een langgerekte, pijnlijke doodsstrijd niet erg aantrekkelijk. Nee, de tiran van Dorminia zou sterven, maar dan op Eremuls voorwaarden. Hij zou zichzelf niet opofferen. Niet hier. Niet nu. Hij was geen held.

      Lafaard, schreeuwden zijn hersenen, maar hij negeerde ze en concentreerde zich op het bederf dat in Salazar gekropen was. Hij stortte zijn magie erover uit. Magie was leven, de essentie van het scheppend vermogen, het verfoeide tegendeel van het bovennatuurlijke gif dat de aderen van de oeroude Gharziaanse tovenaar vulde.

      Er druppelde zwart bloed uit Salazars polsen. Het droop eruit, liep over zijn armen en verzamelde zich in dikke, vettige poelen toen de essentie van de Ravengod, de Heer van de Dood, langzaam uit het uitgeteerde oude gastlichaam werd gedreven.

      De hartslag van de Oppermagiër werd sterker. Hij begon hoorbaar te ademen. Zijn oogleden begonnen te fladderen, tot hij zijn ogen uiteindelijk opende.

      ‘Barandas,’ zei hij krakerig. De Eerste Augmentor boog zich over hem heen met verdacht vochtige ogen en een vreugdevolle uitdrukking op zijn gezicht.

      ‘Heer Salazar! U bent weer onder ons. Blijf rustig liggen. U moet uzelf niet vermoeien. U hebt heel wat te lijden gehad.’

      Salazar wierp een blik op zijn polsen. Het zwarte slijm stroomde niet meer en nu lekte er doodgewoon, schoon bloed uit in plaats van levend gif. Hij fluisterde iets onhoorbaars en de wonden begonnen te roken.

      Eremuls adem stokte in zijn keel. De huid van de Oppermagiër sloot zich. Zo veel macht, dacht hij ontzet. Zo angstwekkend veel macht.

      De tiran van Dorminia ging rechtop zitten. Zijn blik gleed over de Augmentoren die zich om hem heen hadden verzameld en bleef toen hangen op Eremul, die een huivering door zich heen voelde gaan.

      ‘Ach, ja. De Halfmagiër. Je hebt mijn clementie zeer ruimhartig vergoed.’ Zijn stem werd luider en werd onder het spreken steeds vaster. ‘Je zult aan niemand zeggen wat je zag toen onze geesten verbonden waren. Heb ik je woord, of neem ik je tong?’

      Eremul slikte moeizaam. ‘U hebt mijn woord,’ zei hij.

      ‘Goed. Help me overeind, Eerste Augmentor. Er is geen tijd te verliezen.’

      ‘Heer Salazar?’ vroeg de blonde krijger onzeker.

      Salazar keek naar zijn gerimpelde handpalmen en legde ze langzaam tegen elkaar voor zijn gezicht. ‘Oorlog,’ zei hij. ‘Deze aanslag op mijn leven was het werk van de Witte Dame. Zij is de enige met de middelen om me te vergiftigen met het bloed van de Ravengod zelf. We moeten ons voorbereiden op een oorlog.’