Woelige tijden

‘EN HOE KIJKT U TEGEN deze kwestie aan, Eerste Augmentor?’

      De vraag haalde Barandas met een schok uit zijn fijne dagdroom. Hij keek op naar Grootmagistraat Timerus, die met zijn ellebogen op tafel zat en zijn handpalmen tegen elkaar drukte voor zijn gezicht, waarop één wenkbrauw verwachtingsvol omhoogging. Waar had die kerel nou over zitten bazelen?

      O ja, hun kansen in een oorlog tegen Thelassa.

      Barandas schraapte zijn keel. ‘Onze marine is weggevaagd. Maar Thelassa heeft nooit een vloot van enige betekenis gehad en als de geruchten kloppen, heeft de Witte Dame de diensten ingeroepen van maar liefst drie compagnieën huurlingen uit Sumnia. De mannen uit de Zonnelanden hebben weinig op met zeeslagen.’

      ‘Wat wilt u daarmee zeggen, Eerste Augmentor?’ vroeg Timerus ongeduldig. ‘Dat we niets te vrezen hebben van onze buren in het Drieënland?’

      Barandas zuchtte. ‘Ik zeg dat het waarschijnlijk tijdverspilling zou zijn om onze marine op te lappen. De Witte Dame zal ons over land willen aanvallen, niet over zee.’

      ‘En wanneer zouden we die aanval kunnen verwachten?’

      ‘Sumnische huurlingen worden duur betaald, zoals wij allen weten. De Oppermagiër van Thelassa zal ze niet te lang stil willen laten zitten.’

      Kanselier Ardling stak een hand op. Hij was een grauwe man met wit haar, dikke zilvergrijze wenkbrauwen en een ziekelijke teint. Zelfs zijn magistratengewaad had de kleur van houtskool en vertoonde geen enkele opsmuk, in tegenstelling tot de kledij van de twaalf andere magistraten rond de gigantische, donkerhouten tafel in de grote raadszaal. Het gemiddelde lijk zag er levendiger uit dan Ardling, maar de man was een zeer gehaaide muntmeester, die de schatkist van Dorminia beheerde met de behendigheid van een ware virtuoos. Ze zeiden dat geld zijn enige passie was. Zijn vrouw had naar verluidde zelfmoord gepleegd door van de vijfde verdieping van hun herenhuis te springen en het enig zichtbare effect dat dit op haar man had, was een lichte frustratie omdat hij extra huishoudelijke hulp moest inhuren.

      ‘Onze schatkist is zo goed als leeg,’ zei de kanselier met zijn monotone stem. ‘We kunnen het ons niet eens veroorloven om meer te investeren in nieuwe schepen. De oogst van vorig jaar was karig en we hebben een aanzienlijke hoeveelheid goud moeten reserveren voor de import van voedsel uit de Vrije Steden. We zijn Emmering nog meer dan duizend spitsen verschuldigd.’

      ‘Pfff,’ zei maarschalk Halendorf van de Rode Garde schamper. ‘Wat maakt het uit hoeveel schulden we hebben? Wat zou Emmering eraan kunnen doen? Met de vuist op tafel slaan en eisen dat we betalen?’ Hij kromp ineen en wreef over zijn maag terwijl hij dit zei.

      Barandas tuurde bedachtzaam naar de commandant van het Dorminiaanse leger. Naar zijn idee was Halendorf geen sociaal onbekwaam genie, zoals Ardling, en ook niet zo’n wrede doch competente plannetjesmaker als Timerus. Hij was een windbuil. Het was hem een raadsel hoe die man op zo’n positie terecht had kunnen komen.

      ‘Wij zijn niet de enigen die handeldrijven met de Niemandslanden,’ zei Timerus. ‘Als we onze schulden niet afbetalen, zullen de Vrije Steden simpelweg geen zaken meer met ons doen. Pogingen tot intimidatie van onze kant zullen de woede wekken van de Statenbond. En we hebben geen extra vijanden nodig.’

      ‘Nee,’ fluisterde de tiran van Dorminia. ‘Zeker niet.’

      Het werd stil in de zaal. Alle blikken gingen naar de magiër op de hoge troon van obsidiaan aan het hoofd van de tafel.

      Er waren drie dagen verstreken sinds de vernietiging van Schaduwhaven en de Oppermagiër zag er nog bijna net zo uitgeput uit als toen. De kolossale hoeveelheden energie die Salazar had ingezet om de stad te vermorzelen onder het water van de baai hadden hem permanent getekend. En de schade was niet alleen fysiek. Er lag een verstrooide blik in die oeroude ogen.

      ‘De Statenbond heeft duidelijke grenzen gesteld,’ zei hij. ‘Hun heersers zullen geen enkele bemoeienis met de Vrije Steden tolereren. De broederschap van weleer is ze blijkbaar niet veel meer waard.’

      Barandas wist maar al te goed hoe teleurgesteld zijn meester was in de kliek van Oppermagiërs die de gebieden in het verre westen beheerste. De Statenbond was honderden mijlen ver, maar de invloed van de Bond leek zich uit te strekken tot alle uithoeken van het continent.

      Salazar leunde iets voorover. Barandas merkte dat hij lichtjes terugdeinsde. Hij zag andere magistraten hetzelfde doen.

      ‘Als de Witte Dame een oorlog wenst, zal ze een oorlog krijgen,’ gromde de tiran van Dorminia. Zijn handen balden zich tot vuisten. Ze waren zo mager en gerimpeld dat ze met hun lange nagels nog het meest leken op verschrompelde klauwen.

      ‘Dat vervloekte wijf is altijd al onvoorspelbaar geweest. Ze koos de kant van de Alliantie toen we de magie de oorlog verklaarden.’ Hij zweeg even. ‘En toen ze alsnog besloot om van kamp te wisselen, deed ze dat met een furie waarbij Tyrannus zelf zou verbleken.’

      Tyrannus. Barandas kende die naam. De god die bekendstond als de Zwarte Heer was als een van de laatste dertien Oppergoden gesneuveld in de Godenoorlog. Ze zeiden dat hij, voor hij bezweek, twee dozijn magiërs had omgebracht, gewurgd met hun eigen darmen of tot hopen lillend vlees gereduceerd nadat hij hun skeletten uit hun lijf had gerukt. Zelfs Barandas werd lichtelijk onpasselijk van dat beeld, hoewel hij door de jaren heen genoeg gruwelijke dingen had gezien.

      Hij herinnerde zich het walgelijke optreden van Thurbal in de verlaten tempel. Barandas kneep zijn ogen dicht en probeerde te denken aan Lena en de ochtend die ze samen hadden doorgebracht. De geur van jasmijn zat nog steeds aan zijn handen.

      ‘Dit zijn de Eeuwen van Verval,’ zei Salazar plechtig. ‘We kunnen ons geen compromissen veroorloven. Marius was zo dom om mij tegen te werken, maar hij begreep hoe belangrijk het was om de Hemeleilanden op te eisen. Jaar na jaar mislukken de oogsten. De wateren van de Gebroken Zee braken net zo veel dode vissen uit als levende. Onze bestaande voorraden ruwe magie zijn zo goed als uitgeput. We kunnen de lijken van de goden niet eeuwig blijven leegzuigen. We moeten die eilanden hebben!’

      Tolvarus schraapte onverwacht zijn keel. Hij bestierde het gerechtelijke systeem van Dorminia, voor zover aanwezig, wat eigenlijk een lugubere grap was gezien zijn welbekende voorliefde voor jonge jongetjes. ‘Heer Salazar, mijn gedachten blijven uitgaan naar het potentieel van een iets doordachtere verkenning van het, ahum, land aan de overkant van de Eindeloze Oceaan. Ik weet dat de reis nogal wat uitdagingen met zich mee zal brengen, al was het maar de enorme afstand die we moeten overbruggen. Maar admiraal Kramer was er zeker van dat we met de juiste voorbereidingen...’

      ‘Nee.’

      Het antwoord van de Oppermagiër klonk zo definitief alsof er een doodskist werd dichtgeklapt. Tolvarus verbleekte en sloeg zijn ogen neer. ‘Ik wil geen woord horen over de Schemerlanden. Van niemand. De volgende die het waagt me tegen te spreken wordt ter dood veroordeeld.’

      Barandas slikte moeizaam. Admiraal Kramer had grofweg hetzelfde antwoord gekregen toen hij het onderwerp een jaar geleden had aangesneden. Tolvarus was ofwel erg dapper, ofwel extreem vergeetachtig.

      De stilte werd verbroken door Salazar. ‘Magistraat Ipkith, ik wil uw rapport over Thelassa horen, met inbegrip van al uw informatie over een mogelijke militaire confrontatie. Maar eerst had u geloof ik nog nieuws voor ons?’

      Het hoofd Inlichtingen met zijn rode baard wreef met een hand over zijn geschoren hoofd. ‘Eerder op de ochtend heb ik een rapport binnengekregen. Biggenpoorte is gistermiddag aangevallen. Alweer een magische gruwel, die tientallen dorpelingen heeft gedood. Mannen, vrouwen en kinderen. Ik meende uit het rapport op te maken dat het ding hen... van binnenuit heeft verscheurd, heer Salazar.’

      Salazar knikte. ‘Ga verder.’

      ‘Augmentor Rorshan was gestationeerd in Biggenpoorte. Ik heb begrepen dat hij een van de mannen was die... recentelijk van zijn magie is ontdaan.’ Ipkiths stem stierf weg.

      Barandas kromp ineen. Rorshan. Goede kracht, dacht hij. Een van de weinige goede krachten die ik heb. Had, verbeterde hij zichzelf.

      De Oppermagiër perste zijn lippen opeen. ‘We verzamelen momenteel ruwe magie om nieuwe Augmentoren te creëren. Die dingen kosten tijd. Wat kunt u melden over de Kloof, Barandas?’

      Daar had je het al. Het moment waar hij zo tegen opzag. ‘Legwynd is nog niet terug, heer Salazar,’ zei hij. ‘Maar ik meen dat twee metgezellen van de opstandelingen Hooglanders waren. Robuuste kerels, naar ik begrepen heb. Het lijkt erop dat ze op klaarlichte dag twee Wachters hebben gedood.’

      Maarschalk Halendorf sloeg met zijn omvangrijke vuist op tafel. ‘Ik hak hun koppen eraf,’ gromde hij.

      Salazar trok een wenkbrauw op. ‘Is het wellicht mogelijk dat twee Hooglanders een van uw beste Augmentoren hebben overmeesterd?’

      Barandas schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Op het persoonlijke vlak mocht hij Legwynd niet, maar hij was een effectieve moordenaar en altijd erg betrouwbaar. ‘Ik heb een schip het Dodemanskanaal op gestuurd om op onderzoek uit te gaan bij de Kloof,’ zei hij. ‘Dat zou elk moment terug moeten zijn.’

      De Oppermagiër leunde achterover en hield een paar tellen zijn ogen dicht. ‘Meer wijn,’ beval hij. ‘We hebben nog veel te bespreken, te beginnen met het rapport van magistraat Ipkith.’

      Er kwam een dienstmeisje aanrennen dat Salazars bokaal bijvulde uit een grote, kristallen karaf. Er verscheen nog een meisje, dat met in elke hand een wijnfles de tafel langs ging en de bekers vulde van de dertien magistraten die de vijftigduizend inwoners van Dorminia regeerden in naam van de Oppermagiër.

      Barandas bracht zijn beker naar zijn lippen. De wijn was zoet en geurig. Hij zag het dienstmeisje kijken en glimlachte beleefd terug. Ze had iets vreemds, dacht hij, maar voor hij kon bedenken wat hij moest zeggen was ze al doorgelopen.

      ‘Voor mij niet,’ zei Halendorf, en hij wuifde het meisje weg. ‘Die vervloekte ingewanden van me kunnen er niet tegen.’ Kanselier Ardling liet de wijn ook aan zich voorbijgaan. Barandas vermoedde dat die zijn eigen pis nog te zoet zou vinden, hoewel hij een onwillig soort bewondering koesterde voor zijn vastbeslotenheid om zijn hoofd helder te houden voor de cijfers.

      De overpeinzingen van de Eerste Augmentor werden onderbroken door Tolvarus, die ineens hevig begon te hoesten. De Oppergerechtsheer veegde zijn mond af met de rug van zijn harige hand en schraapte zijn keel. ‘Pardon,’ zei hij. ‘De wijn is zeker in mijn verkeerde keelgat beland. Heel onaangenaam...’

      Hij moest zichzelf onderbreken door een nieuwe hoestbui, die veel langer duurde. Hij boog zich over de tafel en gaf spuug op over het donkere, gepolitoerde hout.

      Timerus trok zijn neus op. ‘Kan iemand hem even een klap op zijn rug geven?’ zei hij vol walging.

      Barandas kwam overeind om Tolvarus te helpen. Hij wist meteen dat er iets mis was toen hij de ene voet voor de andere probeerde te zetten. De hele zaal leek te wankelen. Schilderijen van magistraten uit lang vervlogen tijden wierpen hem vuile blikken toe vanaf de muren en schemerden voor zijn ogen als spotgeesten.

      Hij probeerde zich te concentreren en zag iets waarvan zijn hart onbeheerst begon te bonken. Hij strompelde vooruit. Hij hoorde overal aan tafel magistraten hoesten, maar hij schonk er geen aandacht aan en bleef zich concentreren op zijn doel.

      De Heer van Dorminia klauwde naar zijn keel. Zijn gezicht liep paars aan. Zijn gouden drinkbokaal lag onder zijn troon en de inhoud stroomde over de vloer. De drie dienstmeisjes kwamen op hem af met zilveren dolken.

      Salazar haalde een hand van zijn hals voor een kort gebaar en een van de meisjes explodeerde in een fontein van bloed en bot.

      De fakkels gingen uit en hulden alles in duisternis. Verwarde kreten en hevige kokhalsgeluiden overstemden het geluid van Barandas’ hijgende ademhaling.

      De fakkels flakkerden weer op.

      Hij stond naast zijn meester en zijn zwaard flitste door de lucht naar de arm van het meisje dat met haar dolk al vlak bij Salazars borst was. De arm viel op de grond in een stroom van bloed, maar het meisje liet zich er geen tel door weerhouden. Met onvoorstelbare snelheid sloeg ze haar andere arm om Barandas’ keel. Hij hapte naar adem bij de ongelooflijke kracht van haar greep. Ze was zo koud als ijs en perste al het leven uit hem. Zijn hart hamerde alsof het elk moment kon ontploffen...

      En toen werd de vreemde vrouw bij hem weggeslingerd en sloeg ze zo hard tegen de muur van de zaal dat haar ruggengraat brak. Ze gleed omlaag naar de marmeren vloer.

      Het overgebleven meisje staarde hem aan met vreemd kleurloze ogen. Het was het meisje dat hem zijn wijn had geserveerd. Ze was ongewoon bleek, zo wit als melk. Waarom zag hij dat nu pas?

      ‘Jij,’ zei ze met een stem waarin geen enkele emotie doorklonk. ‘Ik heb je zien drinken. Je had al dood moeten zijn.’

      ‘Wat zijn jullie?’ wilde Barandas weten. Hij wierp een blik opzij en zag dat Salazar nu voorovergebogen op de troon zat en nog steeds naar zijn keel greep.

      ‘Dienaressen van de Witte Dame.’ Het meisje staarde hem uitdrukkingsloos aan, maar haar spookachtige ogen leken dwars door hem heen te kijken. ‘Deze man is een tiran. Hij heeft duizenden doden op zijn geweten.’ Ze zweeg even. ‘Jij bent niet zoals hij of die andere mannen. Waarom verdedig je ze?’

      Barandas staarde terug, diep geschokt door haar inzichten. Hoe kon ze dat weten? Er waren tijden geweest dat hij zijn zwaard aan de wilgen wilde hangen, uit pure wanhoop om de daden die hij had begaan in naam van zijn stad en Opperheer, deze stad waar kinderen verhongerden in de sloppen, terwijl de elite, de rijken en machtigen, hun luxeleventjes leidden. Maar wat was het alternatief? De wereld was een harteloos oord. Dorminia had een sterke leider nodig om hen te beschermen tegen de gruwelen die geboren werden uit de wilde magie die het land teisterde, en tegen de kwade bedoelingen van andere Oppermagiërs.

      En die man was Salazar. Die toevallig ook nog eens zijn leven had gered.

      ‘Plicht,’ zei Barandas. ‘Ik doe mijn plicht.’

      De bleke vrouw knikte. ‘Ik weet wat plicht is.’ Ze hief de zilveren dolk in haar ziekelijk bleke hand. ‘Laat ons dan beiden onze plicht doen.’ Ze schoot naar voren en haalde met haar dolk uit naar zijn hals. Ze was onvoorstelbaar snel, sneller dan alle mannen die Barandas ooit tegenover zich had gehad, bijna onmenselijk snel.

      Maar hij was de Eerst Augmentor en hij was nog sneller.

      Zijn zwaard joeg door de borst van de vrouw en tilde haar van de grond. Haar adem stokte en er droop donker bloed over haar kin. Het rook bedorven, alsof het in haar lichaam was verrot. Hij moest bijna kokhalzen toen hij zijn zwaard uit haar trok. Het levenloze lijk van de vreemde vrouw viel op de grond.

      Hij draaide zich meteen om naar Salazar. De Oppermagiër ademde pijnlijk moeizaam, alsof hij lucht naar binnen zoog door een rietstengel. De Eerste Augmentor liet zijn blik door de zaal glijden, wanhopig op zoek naar hulp.

      De meeste magistraten waren dood. Het lijk van Oppergerechtsheer Tolvarus lag slap in zijn stoel en er droop een streepje kwijl uit zijn mond op de schoot van de doodsbange maarschalk Halendorf, die vol afgrijzen om zich heen staarde.

      De grauwe teint van kanselier Ardling was een tint lichter geworden, maar hij ademde normaal. Grootmagistraat Timerus leefde ook nog, hoewel hij onbeheerst bibberde en het grootste deel van zijn wijn blijkbaar had uitgebraakt op zijn gewaad.

      Barandas staarde naar de tiran van Dorminia. Hij kreeg een brok in zijn keel. Hij drukte de Oppermagiër tegen zich aan en er dreigden tranen in zijn ogen op te wellen.

      Met inspanning van al zijn krachten keek Salazar naar hem op en probeerde iets te zeggen. Barandas boog zich naar hem toe om zijn woorden te horen. Ze kwamen eruit als een vage fluistering, maar hij kon ze net verstaan.

      ‘Haal... de Halfmagiër...’