Het louterende vuur

‘SHRANREE LAAT JE ROEPEN, ZUSTER.’

      Yllandris kneep even haar ogen dicht. Het was zover. Ze had hier niet naar uitgekeken. ‘Ik kom zo,’ zei ze met een afwerend wegwuifgebaar naar Thurva met haar asymmetrische gezicht. De kleine, meisjesachtige tovenares was na haar het jongste lid van de kring.

      ‘Shranree zegt dat je meteen moet komen,’ wierp Thurva tegen. Misschien keek ze geïrriteerd, maar dat was moeilijk te zien met dat linkeroog van haar, dat strak naar de zijkant van haar neus leek te staren. Ze zag er bijna komisch uit, maar Yllandris was niet zo dom om te twijfelen aan Thurva’s intellect. Ze was een sluw, manipulatief kind gebleken, dat geen kans voorbij liet gaan om een wit voetje te halen bij Shranree en de andere oudere zusters.

      Yllandris zuchtte. ‘Goed dan. Wacht even.’

      De reis terug naar Hartsteen was een stuk sneller gegaan dan de heenreis. Ze hadden bijna honderd man verloren, van wie velen gedood waren door de vijandelijke kring, maar al met al was de bestorming van Vorstholt een groot succes geweest. De trotse stad die ooit aan de rand van het Zwarte Water had gestaan, was gereduceerd tot een geblakerde ruïne, bezaaid met de verkoolde, aan stukken gehakte resten van de inwoners.

      Er waren drie nachten verstreken sinds hun legertje was teruggekeerd naar Hartsteen. Elke nacht waren haar dromen verduisterd door gruwelijke beelden van de slachting: het gezicht van de jonge tovenares van de Merenkring, wier vlees van haar schedel smolt, de broze botten van de oude Agatha, die braken onder de knuppels van woedende rebellen die vluchtten voor de verwoestende magie die Shranree had ontketend, drie paar kinderogen die haar in opperste doodsangst aanstaarden, volkomen hulpeloos, terwijl hun moeder voor hun ogen lag te sterven...

      Yllandris voelde haar hartslag versnellen en haalde diep adem om zichzelf te kalmeren. Niemand had haar zien wegvluchten voor de genadeloze slachtpartij die volgde op hun overwinning. Haar zusters wisten er in elk geval niets van. Anders hadden ze haar allang bestraft. Ze herinnerde zich de glimp die ze had opgevangen van het gigantische gevleugelde wezen in de lucht, hoog boven Vorstholt, en ze voelde bijna weer hoe haar bloed in haar aderen leek te stollen bij de aanblik van dat ding. Maar als ze dat aan haar zusters vertelde, zou dat alleen maar leiden tot ongemakkelijke vragen. Ze kon beter haar mond houden.

      De verwoesting van Vorstholt was een bloederig blijk van de wreedheid van de Sjamaan. Een stad vol verhongerende Hooglanders was over de kling gejaagd als straf voor het verbreken van het Verdrag.

      En voor de hoofdman die had besloten de koning en hun onsterfelijke Opperheer te tarten, moest het ergste nog komen.

      Yllandris bleef iets achter Thurva lopen op weg naar het Hoge Huis, meer omdat ze geen zin had om met haar te praten dan uit respect voor haar iets oudere zuster. Drommen Hooglanders liepen met hen mee, allemaal dezelfde kant op. Moeders hielden kinderen vast die zo dik waren ingepakt in bontvachten dat ze door de sneeuw waggelden als babyzeehonden. Hun gezichten stonden net zo gretig en opgewonden als die van de krijgers die trots tussen hen voortschreden. Sommige mannen hadden littekens aan het recente gevecht overgehouden. Nu hun vijanden waren overwonnen, konden de overlevende tovenaressen hun genezende magie gaan toepassen. Een paar ongelukkigen met verwondingen die te ernstig waren om nog genezen te worden, waren naar Hartsteen overgebracht voor een waardige begrafenis.

      De menigte werd talrijker toen ze het grote gebouw naderden dat het centrum van de stad domineerde. Yllandris haalde Thurva in en drong zich door de massa, zonder te letten op de vuile blikken en de gemompelde vloeken aan haar adres. Maar de woede ebde weg zodra ze doorkregen dat ze een tovenares was.

      Het volk maakte uiteindelijk ruim baan en ze ging bij de rest van haar kring staan. Ze stonden los van de anderen, vlak binnen de wijde cirkel van mensen die zich voor het Hoge Huis had gevormd. De zon stond hoog aan de hemel als een felwitte bol die zijn licht liet weerkaatsen op de smeltende sneeuw om de zielige figuur in het midden van de kring te verblinden. Mehmon was zo mager als een skelet en zijn uitgeteerde lichaam werd alleen nog overeind gehouden door het touw waarmee hij aan een dikke houten staak was gebonden die diep in de grond was geslagen.

      Shranree trok een kritische wenkbrauw op toen ze zag dat Yllandris zich bij hen had gevoegd. ‘Ik dacht toch echt dat je bijna twee uur geleden al hier had moeten zijn. Ik vind het verontrustend dat ik Thurva moest sturen om je te halen. Het siert een zuster om respect te tonen voor haar meerderen.’ Haar stem klonk mierzoet en haar bolle gezicht glimlachte vriendelijk, maar de woede in haar ogen was duidelijk te zien. Yllandris nam iets meer afstand.

      Dit is een vrouw die opgewekt zou blijven neuriën als ze je levend verbrandde, dacht ze. Ze herinnerde zich de genadeloze opstelling van Shranree in Vorstholt. De oudste zuster had op haar dooie akkertje vrouwen en kinderen afgeslacht, met een air alsof ze alleen even eten ging koken.

      ‘Je hebt nog veel te leren van hen die ouder en wijzer zijn,’ zei Shranree. ‘Mijn hart bloedt dat de oude Agatha zo wreed van ons is weggerukt voor ze je ten volle kon laten delen in haar wijsheid. Ik hoop dat je je op een dag een waardige leerlinge van haar zult betonen.’

      Thurva zette een glimlach op die waarschijnlijk zelfvoldaan bedoeld was, maar er alleen maar belachelijk uitzag. Toch had Yllandris haar met liefde in haar irritante gezicht geslagen. Inwendig ziedde ze van woede. Jullie zijn domme werktuigen en meer niet, dacht ze. Marionetten van de Sjamaan, die jullie dienen als makke schapen. Oude Agatha heeft haar verdiende loon gekregen.

      Ze dwong zichzelf om beschaamd haar ogen neer te slaan en boog haar hoofd een beetje, zodat Shranree de leugen niet in haar ogen kon lezen. ‘Mijn nederige verontschuldigingen, zuster. Ik ben nog jong en heb nog veel te leren.’

      Daar leek de bolle tovenares genoegen mee te nemen. Ze veegde wat ingebeeld vuil van haar gewaad. ‘Dat is een waar woord,’ zei ze snuivend. ‘Het wordt een lange weg. Maar uiteindelijk zullen we er wel komen.’

      Yllandris klemde haar kiezen op elkaar en knikte. Ze tuurde in de richting van koning Magnar op zijn machtige troon. Zijn staalharde blik kruiste de hare even en er speelde een vaag glimlachje om zijn lippen. Toen was het verdwenen en wendde hij zich weer tot de hoofdmannen die hem flankeerden.

      Orgrim Strijdhamer en Krazka Eenoog zouden met hun mannen terugkeren naar hun eigen Gewesten zodra Mehmon was afgestraft, maar nu wachtten ze nog op de komst van de Sjamaan. Orgrim keek bekommerd, maar het ene oog van de Slachter van Beregund schitterde verwachtingsvol.

      De vorige keer dat de Sjamaan een publieke veroordeling had uitgevaardigd, was Yllandris er ook bij geweest. Ze was toen nog maar net bij de kring en ze kon zich het gegil van de aangeklaagde vrouw nog goed herinneren. Haar kreten hadden bovenaards geklonken, als de geesten die volgens de verhalen rondwaarden op de hoogste bergtoppen. Ze herinnerde zich de oude stakker in de tenen kooi en het onbeschrijflijke leed op zijn gezicht toen hij zijn vrouw zag branden.

      Achter haar ontstond opschudding. Shranree wees met haar dikke vinger in de richting van het Hoge Huis. ‘Daar is hij,’ fluisterde ze eerbiedig. ‘De Sjamaan is in aantocht.’

      Yllandris keek op en zag een grote zwarte raaf op de rand van het hoge dak zitten. Het dier liet zijn kraalogen even over de mensenmenigte glijden, sprong toen van de rand en dook omlaag naar de grond. Stort neer en val dood, wenste ze vurig, maar de vogel hield op het allerlaatste moment in en landde ongedeerd in de sneeuw. Hij hulde zich in een schemerige glans en begon zich toen uit te rekken, eerst naar de ene kant, daarna naar de andere, en ontvouwde zich als een vel perkament in een onbevattelijke expansie van massa. Toen de glinstering eindelijk vervaagde, stond de Sjamaan voor hen.

      De verzamelde Hooglanders zwegen. Zoals altijd was de Oppermagiër naakt boven zijn sjofele broek. Zijn bruine huid glinsterde van het zweet, ondanks de kou, die hij niet leek te voelen. Zijn gevoelloze, dreigende gezicht keek uit over de kring van mensen met blauwe ogen die zo hard en ijzig waren als een gletsjer. Yllandris voelde haar knieën slap worden toen zijn blik over haar heen gleed, alsof zijn ogen haar ziel konden blootleggen en hem aan de hele wereld konden openbaren.

      De Sjamaan wendde zich tot de slaphangende gestalte van Mehmon. Yllandris besefte dat ze vergeten was te ademen. Had ze echt overwogen om deze onsterfelijke te doden? Deze Godenmoordenaar? De gedachte kwam haar ineens net zo absurd voor als een poging om de maan uit de lucht te plukken.

      ‘Mehmon,’ gromde de Sjamaan. ‘Ik acht je schuldig aan ongehoorzaamheid jegens je koning en schending van het Verdrag waaraan alle Hooglanders gehouden zijn. De straf voor opstandelingen is de dood op de brandstapel. Spreek je laatste woorden.’

      De oude Hooglander hief zijn hoofd en hoestte kort. ‘Opstandelingen?’ bracht hij moeizaam uit. ‘Dat moet een grap zijn. Ik ben nergens schuldig aan. Ik heb alleen voor mijn volk gezorgd.’

      De Sjamaan sloeg zijn kolossale armen over elkaar. Zijn spieren zagen eruit als staalkabels. ‘Je hebt belastingen achtergehouden. De vissen die in het Zwarte Water zwemmen? De herten die door de bossen dolen? Dit is mijn domein,’ grauwde hij, en hij ontblootte zijn tanden. ‘Je hebt het Verdrag geschonden en je hebt gestolen. Van mij. Je uitvluchten interesseren me niet. De zwakken verdienen de dood. Zo is het altijd geweest.’

      ‘Krankzinnig,’ mompelde Mehmon. ‘Je bent volkomen krankzinnig. Ik had mijn zwaard bij dat van Kayne moeten voegen toen ik de kans had.’

      De zusters en de stedelingen die dicht genoeg bij Mehmon stonden om hem te verstaan, hapten tegelijk naar adem. De Sjamaan zei niets, maar Yllandris zag een ader in zijn nek kloppen toen zijn kaak verstrakte. Iedereen in Hartsteen wist dat het Zwaard van het Noorden een onbespreekbaar onderwerp was. De wonderbaarlijke ontsnapping van zijn beruchte prijsvechter knaagde nog steeds aan de Sjamaan, want hij was zo nalatig geweest om de man te laten ontsnappen. De Oppermagiër duldde geen zwakheid, vooral niet bij zichzelf, zo leek het.

      ‘Hoeveel Broeders heb je achter Kayne aan gestuurd?’ ging Mehmon verder. Hij perste een akelig grinniklachje door zijn verdroogde lippen. ‘Hij heeft het ze aardig lastig gemaakt, wat ik ervan heb gehoord. Het is jammer dat die bloedeloze ledenpop op de troon de kloten van zijn vader niet heeft meegekregen.’ Hij spuugde in de richting van de koning, al bleef het bij een zwakke poging en droop het schuimige speeksel voor het grootste deel omlaag over zijn kin.

      De menigte hapte wederom naar adem en alle ogen gingen nu naar Magnar. Magnar Kayne, de jongste man die ooit in naam van de Sjamaan over de Hoogtanden had geregeerd. Hij had de kant van de Oppermagiër gekozen tegenover Brodar Kayne, het Zwaard van het Noorden.

      Zijn eigen vader.

      Magnars trouw aan de Sjamaan had respect afgedwongen bij de tien hoofdmannen uit de Gewesten. Respect, maar ook angst, want als hij zijn eigen vader en moeder ter dood kon veroordelen, wat kon een trouweloze hoofdman dan van Magnar Kayne verwachten?

      Het folterende leed dat Yllandris in de ogen van de vader en de zoon had gezien op de dag dat die vrouw, Mhaira, werd verbrand, zou haar altijd bijblijven. Ze herinnerde zich de mensonterende schaamte op Brodar Kaynes gezicht toen hij de koning smeekte om tegen de wens van zijn onsterfelijke meester in te gaan en een eind te maken aan het gruwelijke schouwspel van zijn moeder die brandde op de brandstapel.

      Maar Magnar had het niet gedaan. Hij had zwijgend toegekeken terwijl ze door de vlammen werd verteerd.

      Indertijd had Yllandris hem bewonderd om zijn pragmatisme. Hij had gedaan wat nodig was. Hij had de proef van de Sjamaan doorstaan. Maar na wat ze in Vorstholt had gezien, was ze er niet meer zo zeker van dat Magnar er goed aan had gedaan.

      Ze hoorde iets knarsen. Het waren de tanden van de Sjamaan. De Oppermagiër gebaarde naar een van de Zes die naast de koning stonden. De krijger had een fakkel in zijn hand. ‘Verbrand hem,’ beval hij. De wachter kwam naar voren om het brandhout onder Mehmon aan te steken.

      ‘Er gaat er dus nog een op het vuur? Daar heb ik eens een grappig verhaal over gehoord, van een handelaar uit de Laaglanden nog wel.’ Mehmon ging sneller praten toen de brandstapel vlam vatte. ‘Het verhaal gaat dat er een machtige tovenaar was die viel voor de dochter van een andere tovenaar. Hij hield meer van haar dan van wat dan ook. De Eeuwen van Strijd hadden nooit twee sterren gezien die samen zo helder straalden...’ Hij hield zijn adem in toen de vlammen langs zijn laarzen streken.

      Yllandris zag dat haar zusters elkaar verward aankeken. Wat doet hij? zag ze Thurva geluidloos tegen Shranree zeggen. Maar toen ze weer naar de Sjamaan keek, wist ze het. Zijn gezicht stond duister en dreigend, als een zwarte donderkop vlak voor een vernietigend onweer.

      ‘Maar volgens het verhaal kreeg de Goddelijke Inquisitie het meisje uiteindelijk te pakken. Ze deden dingen met haar waar geen mens ooit getuige van zou moeten zijn. Aaah.’ Hij hield weer kreunend zijn adem in. Zijn voet had vlam gevat. De scherpe geur van brandend leer kringelde door de koude lucht.

      Mehmons stem was nu verwrongen van de pijn en de woorden stroomden uit zijn mond. ‘De tovenaar kon er niks tegen doen. De Inquisitie wist zijn magie op de een of andere manier te blokkeren. Die ervaring heeft hem helemaal kapotgemaakt. Hij trok zich terug in de bergen, ver van zijn gelijken, hij verbrandde alles wat hem herinnerde aan de man die hij was geweest, die had gefaald toen... God... ver... domme...’

      Mehmons vloeken gingen over in onsamenhangend geschreeuw. De stank van brandend vlees sloeg in haar neusgaten en Yllandris moest bijna overgeven.

      Er bewoog iets razendsnel, gevolgd door een scheurend geluid, en ineens stond de Sjamaan recht voor de brandstapel met het afgerukte hoofd van Mehmon in zijn hand. De bovenste helft van zijn ruggengraat hing eronder als een glinsterende witte slang. Het bloed gutste uit de nek van het onthoofde lichaam en siste in de vlammen.

      Yllandris wendde zich af en nu moest ze echt overgeven en ze braakte haar ontbijt uit in de smeltende sneeuw. Ze hoorde anderen die hetzelfde deden. Zelfs Shranree was wit weggetrokken. De Sjamaan bracht Mehmons hoofd tot vlak voor zijn gezicht en staarde in de levenloze ogen.

      Ineens voelde ze een ijzige angst opkomen.

      ‘Is het nu klaar, Mithradates?’

      De zusters naast haar hielden hun adem in, net als het volk dat vooraan stond in de menigte, vlak achter hen. Er was een oude man voor de troon van de koning verschenen, zo te zien vanuit het niets. Hij droeg een vuurrood gewaad dat te groot was voor zijn tengere gestalte, en zijn dunne baardje en snor gaven hem het aanzien van een oude fat. Hij steunde op een dunne stok en hij straalde een intense vermoeidheid uit.

      Een van de Zes schoot ogenblikkelijk op de indringer af en hief zijn zwaard om de vreemde Laaglander dood te slaan.

      De oude man trok een wenkbrauw op en op slag werd het zwaard uit de hand van de krijger gerukt. Het zweefde omhoog en draaide langzaam om en om met de punt omlaag, naar de man toe. De wachter vertrok zijn gezicht, maar verroerde zich niet en bleef zijn lichaam als een schild tussen het zwaard en Magnar houden.

      Naast Yllandris bewoog nu iets. ‘Zusters, sta mij bij!’ riep Shranree, en ze richtte haar gespreide handen op de ongenode gast. Uit haar geopende handpalmen sprong een gouden licht dat op haar doelwit af schoot, maar in plaats van hem te raken, vloog het licht met een boog om hem heen en vervloog toen zonder schade aan te richten. De oude man kromde een vinger en meteen greep Shranree naar haar keel. Haar rode wangen werden paars terwijl ze wanhopig vocht om een hap lucht. De andere tovenaressen wilden hun eigen magie al inzetten, terwijl sommige Hooglanders naar hun zwaard grepen en anderen zich uit de voeten begonnen te maken.

      Eindelijk liet de Sjamaan van zich horen. ‘Genoeg, Salazar. Laat haar gaan.’

      Salazar? Yllandris kende die naam: de Oppermagiër van Dorminia, een van de oorspronkelijke aanvoerders in de Godenoorlog en misschien wel de machtigste man van het hele noorden.

      De gedaante in het rood deed wat hem werd gevraagd. Shranree zonk op haar knieën en zoog grote happen lucht naar binnen. De tranen rolden over haar wangen. ‘Berg die wapens weg,’ beval de Sjamaan. ‘Allemaal.’

      De Hooglanders die hun zwaard hadden getrokken staken hun wapen weer in de schede, al hielden de wachters van de koning hun handen vlak bij hun zwaardgevest. De brede gestalte van de Sjamaan liep langzaam op de man in het rood af. Yllandris keek vol ontzag toe. Als deze tovenaar echt Salazar was, bezat hij ondanks zijn broze voorkomen genoeg macht om het hele omringende gebergte te laten instorten.

      ‘Waarom ben je gekomen?’ vroeg de Sjamaan. Zijn stem klonk ongewoon zacht, bijna bezorgd.

      De oude man staarde vol afkeer naar de hand van de man tegenover hem. De Sjamaan zag hem kijken, gromde en mikte Mehmons hoofd zonder om te kijken in het vuur achter hem, dat inmiddels hoog was opgelaaid. Het lijk van de hoofdman was al omgeven door vlammen. Mehmon had zichzelf een paar minuten van ondraaglijke pijnen bespaard met zijn wanhopige verhaal. Je kon veel zeggen van de voormalige hoofdman van het Noordelijke Gewest, maar hij was sluw gebleven tot aan zijn dood.

      Salazar leunde op zijn stok en probeerde de vermoeidheid uit zijn ogen te knipperen. ‘Je hebt me ooit een belofte gedaan,’ zei hij alleen maar. ‘Een belofte om een door jou gebroken eed te vergoeden. De tijd is gekomen om die in te lossen.’

      De Sjamaan keek hem argwanend aan. ‘Wat wil je van me?’

      ‘Weet je wat er gaande is in het Drieënland?’

      ‘Ik bekommer me niet om de buitenwereld.’

      ‘Ik heb Schaduwhaven verwoest. Ik geloof dat Marius daarbij is omgekomen.’

      ‘Marius,’ mompelde de Sjamaan. ‘Die was altijd de sluwste van ons allemaal. Ik geloof pas dat hij dood is als ik de bewijzen zie.’

      Salazar knikte. ‘Hoe het ook zij, Thelassa wil Dorminia aanvallen. De Witte Dame heeft drie compagnieën uit Sumnia in dienst genomen. Ze bereiden een invasie voor. Zonder hulp kunnen we de strijd niet winnen en mijn magie is zo goed als uitgeput. Ik had zelfs niet de reserves om een Portaal te openen voor mijn reis hiernaartoe, die met het beetje macht waarover ik nog beschik bijna een week heeft gekost.’

      De Sjamaan liet een grommend geluid horen, dat diep uit zijn keel kwam.

      Salazar bleef hem strak aankijken. ‘Ooit vochten we zij aan zij, Mithradates. Verenigd in onze tragedie. Verenigd in ons verlangen naar wraak. Weet je dat in elk geval nog?’

      ‘Ik weet het nog. Er zijn dingen die ik niet kan vergeten. Ik probeer het... Maar ik kan niet vergeten.’

      ‘Dat is de vloek die op ons rust, Mithradates. Een vloek, maar ook een zegen. Ik zou graag onder vier ogen verder praten.’

      De Sjamaan keek de koning duister aan en Magnar stond op van zijn troon. ‘Ga naar huis,’ beval hij luidkeels. ‘Iedereen die hier nog aanwezig is binnen de tijd die een man nodig heeft om te pissen, gaat een nacht aan de paal.’

      De verzamelde Hooglanders begonnen zich te verspreiden, opgelucht en teleurgesteld tegelijk dat ze weggestuurd werden. Yllandris wilde haar zusters al volgen, toen een sterke hand haar stevig bij haar schouder greep. Ze draaide zich met een ruk om en keek recht in de staalgrijze ogen van koning Magnar zelf.

      ‘Kom,’ zei hij zacht. Hij zag er onzeker en ineens ook vreselijk jong uit, dacht Yllandris.

      ‘Natuurlijk,’ zei ze met een glimlach. Maar haar ogen glimlachten niet mee.

      Hoe kon een zoon toekijken terwijl zijn moeder brandde?