Meer haast minder snelheid

DE ZON HAD ZIJN HOOGSTE PUNT al bereikt toen het kleine groepje mensen eindelijk de Grafsteen naderde. De gigantische zuil van basalt stak omhoog uit de omliggende heuvels en was van mijlen afstand te zien toen ze eenmaal om de heuvelrug heen konden kijken.

      Een dagreis te paard naar het westen lag Dorminia. De stad lag te ver weg om hem te kunnen zien, maar de donkere lijn van de Demonenheuvels was zelfs zichtbaar voor Brodar Kaynes oude ogen. Kleine dorpjes en stadjes lagen verspreid langs de oeroude weg die helemaal van de stad naar de mijn voerde, nog iets verderop. Kayne en Jerek hadden diezelfde weg nog maar een maand geleden gevolgd. Het laatste stukje van hun legendarische reis was al met al redelijk aangenaam verlopen. Niemand had geprobeerd ze te vermoorden, om maar iets te noemen.

      Dat kon niet gezegd worden van de Wildernis, die een paar dagreizen verder naar het noorden lag. De Wildernis, een uitgestrekt, verraderlijk gebied vol nauwelijks zichtbare ravijnen, werd geteisterd door bandieten die de Vrije Steden in de oostelijk gelegen Niemandslanden lastigvielen, en als het even kon ook nederzettingen in de buitengebieden die trouw hadden gezworen aan de Grijze Stad. De bandietenstammen die de Wildernis onveilig maakten moesten hun doelwitten heel zorgvuldig uitkiezen als ze dodelijke wraakacties wilden vermijden.

      Dat gold echter niet voor een stel haveloze, passerende Hooglanders, tenminste niet direct. Kayne en Jerek hadden een spoor van lijken achter zich gelaten toen ze zich door de Wildernis een weg naar het zuidelijke Drieënland hadden gevochten. Dat deel van hun reis had weken in beslag genomen.

      Ten noorden van de Wildernis, nog vele dagen verder langs plekken die hij het liefst zou vergeten, begonnen de bergen. De temperatuur zakte, het werd eerst koud en daarna bitter koud, en toen kwamen zoetjesaan de Hoogtanden in zicht, de plek waar de wereld in feite ophield. Het was een uitgestrekt land van loodrechte rotswanden en peilloos diepe dalen, snelstromende riviertjes die koud genoeg waren om een mens in een ijspegel te veranderen en wouden vol besneeuwde naaldbomen die zo enorm waren dat ze hoog boven alles uittorenden wat de mens kon bouwen. Het leek bijna iets uit een vorig leven.

      Dat wil zeggen, tot Borun was opgedoemd als een geest uit zijn verleden.

      Wat moesten die kerels zo ver naar het zuiden?

      Dat had hij hun eigenlijk moeten vragen voordat de ontmoeting zijn onvermijdelijke fatale einde had gekregen. Maar in wezen had een ontmoeting tussen hem en Borun niet anders kunnen aflopen.

      Jerek stapte zwijgend naast hem voort. De Wolf keek bijna tevreden, wat je niet vaak van hem kon zeggen. Iets verderop worstelde Sasha met Vicard, die al liep te jeremiëren sinds Kayne zijn buideltje had afgepakt. Isaac kuierde achter de rest aan en floot een vrolijk deuntje. Die vent is een rare, zo veel is zeker, dacht de oude barbaar. Hij had iets verontrustends, maar Kayne kon niet goed benoemen waar hem dat precies in zat.

      Sasha bleef onverwacht staan en schudde haar bezwete haar uit haar gezicht. ‘De Kloof ligt vlak voor ons,’ zei ze.

      Vanwaar hij stond kon Kayne nog net de top van een houten toren zien die oprees uit het gapende gat dat voor de Grafsteen lag. Er rezen donkere rook en smerige dampen uit op die de hemel grijs en troebel maakten. De oostkant van de Kloof werd overschaduwd door een gigantische berg afgegraven aarde.

      ‘Volgens de inlichtingen van Garrett werken er bijna honderd man in de Kloof,’ zei Sasha. ‘De Augmentoren kunnen elk moment terugkomen, dus we moeten opschieten.’

      ‘En de Wachters?’ zei Vicard. ‘Er zijn vast wel soldaten in de buurt.’

      Sasha tuurde in de richting van de Kloof om te kijken of ze in de omtrek iets zag bewegen. ‘Daar twijfel ik niet aan.’

      Brodar Kayne rekte zijn nek. ‘Ik denk dat de Wolf en ik wel wat van die rode mantels voor onze rekening kunnen nemen als het erop aankomt,’ zei hij. ‘Blijf jij maar liever uit de buurt als het vechten wordt, meiske. Kun je een beetje op hem daar letten.’ Hij knikte naar Vicard, die hem vuil aankeek. Sasha keek ook niet erg blij.

      Isaac stak een hand op om hun aandacht te vragen. ‘Ik vecht wel mee. Jullie kunnen vast wel wat hulp gebruiken.’

      ‘Waar heb jij geleerd hoe je met een zwaard moet omgaan?’ vroeg Kayne. ‘Ik dacht eerst dat je de voor- en achterkant van zo’n ding niet uit elkaar zou kunnen houden, maar je hebt je kranig geweerd daar, mag ik wel zeggen.’

      De knecht haalde zijn schouders op. ‘Ik hou van lezen. Zwaardvechten verschilt niet wezenlijk van andere vaardigheden. Je moet de instructies gewoon goed in je opnemen.’

      De woorden van Isaac klonken hem vreemd in de oren, maar weer kon Kayne niet goed zeggen waar dat nou precies aan lag. ‘Je leert snel, dat moet ik je nageven,’ zei hij. ‘Hoe komt het dat je terecht bent gekomen in dat archief? De Halfmagiër lijkt me geen al te dankbare werkgever, als ik het zo zeggen mag.’

      Er verscheen een flauwe glimlach op het gezicht van de knecht. ‘Hij is niet zo’n brompot als hij lijkt. Soms worden de zorgen hem alleen te veel, vooral als zijn... O, nee toch. O jee.’

      ‘Wat is er?’ vroeg Kayne geschrokken. Isaac keek zo zorgelijk dat de oude Hooglander minstens een leger van Augmentoren op de weg verwachtte.

      ‘Ik ben vergeten hem zijn zalf te geven,’ kreunde Isaac. ‘Hij wordt vast woest! Ik wist dat ik iets vergeten was.’

      ‘Zalf?’ vroeg Kayne verbluft.

      Sasha hoestte niet al te overtuigend en iedereen wendde zich nu tot haar. ‘Ik wil niet bot zijn,’ zei ze, ‘maar we hebben nog iets belangrijks te doen. Laten we dat eerst afhandelen, dan kunnen we daarna terug naar Dorminia om ons weer aan andere dringende taken te wijden. Tot die tijd moet de Halfmagiër zijn eigen kont maar even redden.’ Zonder verder nog een woord te zeggen zette ze koers naar de Kloof, met Vicard op sleeptouw.

      Jerek wreef bedachtzaam over zijn baard. ‘Dat wijf heeft een punt,’ zei hij, en hij beende achter haar aan.

      Kayne keek naar Isaac, die nog steeds erg ontdaan leek over zijn gruwelijke misstap. De versleten barbaar slaakte een zucht en ging de rest van het groepje achterna.

 

De Kloof was van dichtbij veel groter dan hij van een afstandje leek. Het gat was een goede tachtig voet breed en nog eens tien keer zo lang en lag erbij als een lelijke wond in de aarde die stinkende gassen uitbraakte die in je ogen prikten. Maar de stank was nog erger dan de gassen. Het stonk er onmiskenbaar naar de dood, alsof er iets kolossaals lag te rotten op de bodem van die duistere put. Brodar Kayne tuurde de diepte in, maar hij zag niets dan duisternis. Misschien maar goed ook, dacht hij.

      Ze hadden zich verzameld langs de rand van de immense barst in de grond. Er was een smal pad in de rotsen gehouwen, dat zigzaggend naar beneden liep. Op verschillende plekken hingen touwbruggen van de ene naar de andere kant. Vanuit de diepte klonk het galmende geluid van metaal op steen. In de rokerige dampen die boven de gapende Kloof hingen, kon Kayne nog net kleine figuurtjes zien die hard aan het werk waren.

      Jerek greep zijn arm en wees naar de top van de houten toren onder hen. Het pad in de rotswand liep er een paar honderd voet boven, voordat het na een scherpe lus nog verder naar beneden liep. Als ze het pad probeerden te volgen, zouden de mannen op het platform hen waarschijnlijk zien voor ze hen konden beletten om alarm te slaan.

      Kayne knikte eerst naar Jerek, die iets bromde, en toen naar de top van de toren. Hij wendde zich tot de anderen. ‘Blijf hier,’ zei hij. ‘We moeten die wachtposten uitschakelen voor ze ons zien.’

      De twee Hooglanders lieten zich zo zachtjes mogelijk op het houten bouwsel zakken en kropen op hun buik verder, tot ze over de rand konden kijken. Er stonden twee mijnwerkers op het platform vlak onder hen. Ze stonden verhit te praten en gebaarden naar het werk dat onder hen verricht werd. Op een krukje in de hoek zat een Wachter aan een veldfles te lurken.

      Jerek wees omlaag, legde een vinger op zijn lippen en trok een van zijn bijlen uit de draagband op zijn rug. Met zijn andere hand liet hij zich voorzichtig over de rand zakken en hij verdween uit het zicht. Kayne hoorde een zachte plof van laarzen op hout en toen verstikt gekreun, gevolgd door de geluiden van een korte worsteling. Het bleef even stil. Hij verstrakte, voorbereid op het ergste.

      Precies op dat moment zeilde de Wachter van het platform af. De onfortuinlijke soldaat wervelde door de lucht als een onbeholpen, veel te grote roodborst en hij klapwiekte zo woest met zijn armen dat ze hopeloos verstrikt raakten in zijn vuurrode mantel. Hij slaakte in zijn val een oorverdovende gil, die een eeuwigheid door leek te galmen. Twee tellen later verscheen Jerek op het pad onder hem. Zijn gezicht was vertrokken van woede en hij snauwde de vallende man nog iets onhoorbaars na.

      Brodar Kayne vloekte binnensmonds. Heel even had hij bijna durven hopen dat dit een makkie zou worden. Hij zag Jerek het pad op rennen en haastte zich terug naar de anderen.

      ‘Maak je borst maar nat,’ zei hij. ‘Ze weten dat we er zijn.’ Hij stak een hand over zijn schouder en trok zijn slagzwaard. Het vertrouwde gewicht ervan en het fluisterende geluid waarmee het staal uit de schede gleed stelden hem weer een beetje op zijn gemak. Isaac trok ook zijn zwaard.

      Jerek kwam aanhollen op hetzelfde moment dat ze beneden geschreeuw hoorden. ‘Ze komen eraan,’ hijgde hij. Hij was behoorlijk buiten adem.

      Kayne wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Ja, ik dacht al dat een Wachter die schreeuwend te pletter valt een beetje de aandacht zou trekken. Je wordt mijn dood nog eens, Wolf.’

      Zijn oude vriend grijnsde als antwoord. ‘En eerder op de dag heb ik misschien wel je leven gered,’ zei Jerek. ‘Neem het zuur met het zoet, zeg ik altijd maar.’

      Vicard rommelde in zijn tas. ‘Hou ze op een afstand,’ zei hij. ‘Ik heb genoeg ontploffend poeder bij me om de hele boel te laten instorten.’

      ‘Wacht even,’ begon Kayne, maar er floot een pijl langs zijn oor en hij wierp zich op de grond. Er vloog er nog een over zijn hoofd. Over het zigzagpad kwamen twee Wachters aanstormen die naarstig hun kruisbogen herlaadden en er draafden nog drie van die klootzakken op de bruggen aan de andere kant van de Kloof af, met het zwaard in de hand.

      ‘We moeten ze de pas afsnijden,’ schreeuwde hij naar Jerek, maar de Wolf was al onderweg naar de boogschutters. Kayne hees zich overeind en rende hem achterna, maar bij elke stap schoten er vlijmende pijnscheuten door zijn krakende knieën. De dampen maakten hem aan het hoesten en persten de lucht uit zijn longen, maar hij zette stug door, al stroomden de tranen over zijn gezicht.

      Ineens leek Jerek te struikelen en hij wist nog maar net op de been te blijven. Brodar Kayne hoorde hem vloeken en zag hem weer wankelen toen een tweede pijl hem in zijn rechterarm raakte. De Wolf vertraagde en viel toen op één knie. Verdomme.

      Kayne dwong zijn oude lijf verder, al schreeuwden zijn spieren het uit, en bereikte de twee mannen op het moment dat ze nogmaals wilden aanleggen. Zijn slagzwaard raakte een van hen onder de arm en kliefde zijn romp bijna doormidden in een fontein van bloed. Hij schopte de andere soldaat tegen zijn borst. De Wachter vloog achterwaarts het pad af en tuimelde de diepte in. Hij bleef schreeuwen tot hij beneden was.

      De soldaten die de bruggen overstaken waren nu bijna bij hem. Een van hen viel op zijn knieën en klauwde naar zijn keel. Kayne keek snel om en zag Sasha, die een nieuwe pijl op haar kruisboog legde. Hij zag een flits, een waarschuwingskreet van Vicard en toen plofte de brug met de twee overgebleven Wachters uit elkaar in een uitbarsting van hennep, hout en sissend bloed. De verschroeiende hitte van de klap blies Kayne achteruit en wierp hem op zijn knieën. Toen weerklonk het geluid van de explosie, een oorverdovend gebulder dat zich als een marteling in zijn oren boorde en als een hamerslag op zijn hersens inbeukte.

      Hij hoestte en spuugde bloed uit. Hij had op zijn tong gebeten. Er kwamen nog meer mannen het pad op vanuit de krochten van de Kloof, al was het duidelijk met enige aarzeling, nu ze getuige waren geweest van de massaslachting boven hen. Kayne krabbelde op en zag Jerek worstelen om overeind te komen. Zijn linkerarm was doorweekt van het bloed, dat naast zijn voeten op de grond droop. Een pijl stak trillend uit zijn rechterbovenbeen.

      ‘Kom op, Wolf,’ gromde hij. Hij hees zijn vriend van de grond en sloeg een arm om zijn schouders om hem overeind te houden. De Hooglanders renden struikelend terug naar de anderen. Jerek snoof van de pijn, telkens als zijn gewonde been de grond raakte. De meeste mannen zouden niet eens meer opstaan met twee pijlen in hun lijf die van zo dichtbij waren afgeschoten, maar Jerek was de taaiste klootzak die Kayne ooit had ontmoet in een wereld vol taaie klootzakken.

      Sasha legde tandenknarsend aan op de zwerm mannen die uit de Kloof klom, maar het had weinig nut. De mijnwerkers waren geen geoefende strijders, maar dat hoefde ook niet als het twintig tegen een was. Twintig tegen een was hoe dan ook niet te doen.

      Ineens dribbelde Vicard naar voren, of in elk geval hinkte hij indrukwekkend snel, met in zijn handen iets wat leek op een bosje rode buisjes.

      Kayne voelde een lichte rilling van angst over zijn ruggengraat gaan. ‘Wat doe je?’ vroeg hij voorzichtig.

      ‘De situatie redden,’ antwoordde de alchemist. ‘Isaac, geef eens een vuursteen door.’ De knecht gehoorzaamde ogenblikkelijk en Vicard haalde een mesje uit zijn gordel. Hij keek op naar de rest van de groep. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. ‘Als ik zeg dat jullie moeten wegduiken,’ zei hij, ‘dan duiken jullie weg. Begrepen?’ Hij zette het lemmet van het mes tegen de wirwar van touwtjes die uit de buisjes stak en sloeg ertegenaan met de vuursteen. Hij moest een paar keer slaan, maar uiteindelijk troffen de vonken doel en begon een van de lonten te branden.

      ‘Vijf... vier... drie... twee... en nu wegduiken, en snel een beetje!’ De alchemist slingerde het bundeltje naar het pad en dook weg op het moment dat de eerste mijnwerkers opdoken. Brodar Kayne drukte Jerek zachtjes tegen de grond en gooide zich toen naast hem neer, terwijl hij zijn handen tegen zijn oren drukte.

      De hele wereld werd rood.

 

Hij wist niet hoeveel tijd er was verstreken voordat hij één oog een heel klein beetje open durfde te doen. Het donderende geraas was eindelijk verstomd, hoewel de stofwolk boven de puinhopen van de Kloof nog steeds hoog boven hen uit rees. Hij keek opzij naar Jerek. Zijn vriend zag bleek en hij ademde oppervlakkig, maar hij was nog bij bewustzijn. Vicard kwam overeind en begon het stof van zich af te kloppen. Sasha en Isaac staarden vol afgrijzen naar het schouwspel voor hen.

      Brodar Kayne stond op en tuurde over de rand van de Kloof. De zuidkant was gedeeltelijk ingestort en had de mijnwerkers in de diepte bedolven onder duizenden tonnen rots. Niemand kon een dergelijke lawine overleven. Verdomme, dacht hij, niet voor het eerst die dag. Het plan was de mijn te saboteren en te vernietigen wat ze er aan apparatuur aantroffen, niet een gigantische slachting aanrichten.

      ‘Vicard, wat was dat voor klotestreek?’ snauwde Sasha. Haar grote ogen schoten vuur. ‘Dat waren onschuldige mannen. Mannen die gewoon hun werk deden.’

      Vicard sloeg naar een stofje op zijn schouder en schudde zijn hoofd. ‘Ik had geen keus. Ze hadden ons vermoord. En jij zou nog veel ergere dingen te verduren krijgen.’

      ‘Er is niks erger dan doodgaan,’ zei Sasha. Ze liep naar de plek waar Jerek lag. ‘Hoe is het met hem?’ vroeg ze.

      Kayne kneep een paar tellen zijn ogen dicht. Het plan was behoorlijk uit de hand gelopen en wie weet zou het nog veel erger worden. ‘Niet zo best. Hij heeft nogal wat bloed verloren.’

      Isaac knielde naast de Hooglander en onderzocht hem. ‘Er zijn geen grote bloedvaten geraakt. Misschien heeft hij nog een kans. Vicard, mag ik je mes even?’

      De alchemist mikte zijn mesje naar de knecht toe en hobbelde toen naar Kayne. ‘Ik wil mijn poeder terug,’ zei hij klaaglijk. ‘Eerlijk is eerlijk. Ik heb je leven gered.’

      ‘Hier heb je je smerige buideltje,’ gromde Kayne, en hij smeet het voor de alchemist op de grond. Vicard raapte het op en ging een stukje verderop staan. Hij trok het open en bracht het bijna eerbiedig naar zijn neus.

      ‘Die springstoffen waren twintig gouden spitsen waard,’ zei hij. Hij snoof diep in het buideltje. Zijn gezicht verslapte en die domme glimlach verscheen weer. ‘Je hebt geen idee hoeveel van dit spul je voor twintig spitsen kunt krijgen. Laat ik zeggen dat ik een hele berg hashka had kunnen inslaan. Het beste van het beste. Ik...’

      Achter hem bewoog iets vaags en ineens hapte de alchemist naar adem. Er kwam een nauwelijks hoorbare jammerklacht uit zijn mond en even stond hij op zijn benen te zwaaien, terwijl er bloed uit zijn mond druppelde. Toen viel hij plat op zijn gezicht. Uit zijn rug stak het gevest van een dolk.

      ‘Recht in zijn ruggengraat,’ zei de moordenaar met het gladde kindergezicht die achter Vicard was opgedoemd. Hij glimlachte tevreden en ontblootte een kaarsrecht rijtje parelwitte tanden. De sluipmoordenaar schudde een blonde krul uit zijn blauwe ogen en trok een nieuwe dolk uit zijn riem.

      Brodar Kayne zag de gloed rond de voeten van de man en spande zijn spieren. Die laarzen. Magie. Die smeerlap was een Augmentor. Hij haalde diep adem en deed een paar stappen naar voren. ‘Heel dapper hoor, om een man in de rug te steken. Waarom trek je die laarzen niet uit om het tegen mij te proberen, als een echte krijger?’

      De Augmentor glimlachte weer, alsof hij dat een enorm grappige opmerking vond. Hij maakte kalmpjes zijn nagels schoon met zijn dolk. Zijn handen waren perfect gemanicuurd, als die van een dame. ‘Dat zou je wel willen, hè?’ zei hij uiteindelijk. ‘Moet je jezelf nou zien. Zo oud dat je hem waarschijnlijk allang niet meer omhoog krijgt, maar de grote bek van iemand van dertig jaar jonger. Er is niks treurigers dan een vergrijsde barbaar.’

      Klootzak, dacht Kayne. En ook nog een slimme klootzak. Zijn handen verstrakten om zijn slagzwaard. Isaac, die nog steeds bij Jerek zat, stond op. Sasha stak onopvallend een hand onder haar mantel om haar kruisboog te pakken. Hij schudde waarschuwend zijn hoofd. Er gingen een paar tellen voorbij en toen kropen hun handen weer bij hun wapens vandaan.

      ‘Laten we het zo afspreken, opa,’ zei de Augmentor op gemoedelijke toon. ‘Als je het een beetje interessant weet te maken, beloof ik dat die twee daar een snelle dood krijgen. Ik ben niet zoals Garmond of Thurbal. Die zouden dat meisje haar longen uit haar lijf laten gillen.’ Hij grinnikte wrang. ‘Dat is geen manier van doen voor een heer van mijn stand. Ik moet de eer toch een beetje hooghouden.’

      Kayne kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Zullen we dan maar?’ zei hij. Hij hief zijn slagzwaard en wachtte af.

      Hij voelde iets als een licht briesje op zijn huid en ineens stond de Augmentor vlak voor hem en had hij zijn dolk al bijna in zijn nek gestoken. De oude barbaar gooide op het laatste moment zijn hoofd achterover, zodat de dolk alleen een oppervlakkige vleeswond veroorzaakte. Hij zwaaide zijn slagzwaard opzij om de klootzak doormidden te hakken, maar hij raakte niets dan lucht. De Augmentor stond weer op zijn oude plek, zeker dertig voet verderop. Kayne voelde bloed van zijn hals naar zijn borst druipen.

      ‘Niet slecht, vadertje,’ zei de glimlachende moordenaar. Hij hief een hand op en salueerde sarcastisch. ‘Eens kijken of je deze kunt ontwijken.’

      Weer kwam er een kleine wervelwind aan en voor Kayne kon reageren, had de Augmentor al een dolk in zijn buik gestoken. Hij voelde zijn wambuis van koeienhuid splijten en het brandende gevoel van koud staal dat in zijn ingewanden stak. ‘Aaah,’ kreunde hij. Het engelengezicht voor hem liet weer zo’n parelwit glimlachje zien voor het weer verdween. Twintig voet naar rechts verscheen de Augmentor weer.

      Hij zoog een hap lucht naar binnen en voelde het warme bloed over zijn broek stromen. Zijn buik voelde aan alsof hij in brand stond. Hij keek voorzichtig omlaag naar het mes dat daar zat. Hij dreigde machteloos te worden van misselijkheid. Kijk naar je tegenstander, dacht hij. Blijven kijken.

      De Augmentor trok met een lui gebaar een nieuwe dolk. Deze zag er gemeen gekromd uit en was duidelijk ontworpen om iemand het vlees van zijn lijf te scheuren. De moordenaar glimlachte nog eens naar hem, maar vlak voordat hij dat deed schoten zijn ogen naar een plek op de borstkas van de barbaar.

      Ineens begreep Brodar Kayne hoe het werkte.

      ‘Waar wacht je op?’ hijgde hij. ‘Kom dan.’ Hij haalde diep adem, zag de spieren opbollen in de armen van de Augmentor...

      Precies op dat moment liet hij zich op één knie vallen en zwaaide zijn slagzwaard met een boog naar voren. Hij voelde het briesje, de doffe slag toen zijn zwaard vlees raakte. Er viel een dolk uit het niets boven zijn hoofd, die via zijn schouder op de grond kletterde. Tien voet verderop verscheen de man die hem bijna had vermoord. Hij had een verwarde uitdrukking op zijn cherubijnengezicht.

      ‘Wat...’ zei hij, en toen viel zijn rechterbeen van zijn lichaam, vlak boven de knie. Het bloed spoot eruit en hij viel om.

      Brodar Kayne liep op de kronkelende Augmentor af. ‘Je had naar me moeten luisteren en die laarzen uit moeten trekken,’ zei hij. ‘Je benen zijn misschien zo snel als de wind, maar de rest is niks sneller dan een ander.’

      Hij hief zijn slagzwaard. ‘Dat is het probleem met magie. Je gaat jezelf overschatten. Het maakt je lui. De enige plek waar snelheid echt telt is hier.’ En hij tikte met een vinger tegen de zijkant van zijn hoofd.

      Toen liet hij zijn slagzwaard neerkomen, stak het in de borst van de Augmentor en duwde het diep in zijn hart.

      Hij liet het gevest los. Het zwaard bleef trillend staan. Hij zette een paar wankele stappen en keek omlaag naar het staal dat uit zijn eigen lichaam stak. Hij voelde zich ineens heel slap. Ergens achter hem bewoog iets, maar hij was te moe om zich daar nu om te bekommeren. Hij wilde alleen nog maar liggen en uitrusten. Dat had hij toch zeker wel verdiend? Hij werd te oud voor dit soort gez...

      En nu werd de wereld zwart.