Van nul en generlei waarde
HET NIEUWS HAD DE STAd eerder die ochtend bereikt. Het huurlingenleger van Thelassa was onderweg. Meer dan dertig schepen hadden de Stad van de Torens verlaten en zouden binnen een dag of twee ergens ten westen van hen aanmeren. De resten van Dorminia’s zeemacht vormden alvast een defensieve halve kring rond de haven, voor het geval de vijandelijke vloot de stad vanaf zee zou willen aanvallen.
Eremul schoof weer ongemakkelijk heen en weer in zijn stoel en vervloekte in stilte de talloze lichamelijke kwaaltjes die hem de laatste tijd kwelden. Grootmagistraat Timerus trok een wenkbrauw op. ‘Heb je ergens last van?’
Er was maar weinig wat de beheerder van de stad met zijn haviksneus ontging. Van alle mannen rond de gigantische tafel in de grote raadszaal achtte Eremul hem het gevaarlijkst, met uitzondering, uiteraard, van die kwaadaardige oude schoft die zat te peinzen op zijn troon.
‘Alleen van de gedachte aan onze dierbare stad, belegerd door de huurlingen van de Witte Dame,’ antwoordde de Halfmagiër. ‘O ja, en natuurlijk de kleine kwestie van die bult op mijn reet.’
Het nieuwe hoofd Inlichtingen fronste zijn voorhoofd. Het was de ratachtige oude arts die Salazar had behandeld in de kerkers. Hoe heette hij? Remy? De man had zijn positie blijkbaar te danken aan de een of andere dienst die hij de Raad de afgelopen weken had verleend. Van de dertien magistraten die aanwezig waren tijdens de aanslag op Salazars leven hadden maar vier het overleefd. Er waren nieuwe magistraten beedigd om de doden te vervangen, maar er waren nog drie zetels leeg. Blijkbaar viel het niet mee om mannen te vinden met de kwaliteiten om de stad op het hoogste regeringsniveau te dienen. Slinksheid, lafheid, schaamteloze kontlikkerij, dacht Eremul. Waarom hebben ze mij niet tot magistraat benoemd?
‘Warm water met lavendelextract,’ zei Remy. ‘Tweemaal daags aanbrengen, voor en na het rusten...’
‘De Halfmagiër is hier niet voor zijn eigen gezondheid,’ zei de Eerste Augmentor, nog voor de arts annex spionnenmeester was uitgesproken. ‘Hij moet ons helpen de stad te verdedigen tegen de drieduizend Sumniërs die straks voor de poorten staan.’
Maarschalk Halendorf verschikte zijn kraag en veegde zijn voorhoofd af, dat glom van het zweet. De vlezige aanvoerder van het Dorminiaanse leger zag bleek en voelde zich duidelijk niet goed, maar de situatie was zo ernstig dat hij deze raadsvergadering niet kon overslaan.
‘De Garde is duizend man sterk,’ zei hij. ‘In het legerkamp ten oosten van de stad zijn zevenduizend burgersoldaten bijeengebracht. Mijn officieren doen hun best om er iets uit te slaan wat op een leger lijkt, maar ze zijn nogal weerspannig.’
‘Weerspannig?’ herhaalde Salazar. Eremul huiverde bijna bij de ergernis in de stem van de Oppermagiër. De Schepper was zijn getuige dat hij niets liever wilde dan Salazars dood, maar de waarheid was dat de tiran van Dorminia hem meer angst aanjoeg dan wat dan ook. ‘Willen ze hun huizen dan niet verdedigen? Hun gezinnen?’
Maarschalk Halendorf werd nog bleker. ‘Ze... eh... dat wil zeggen...’
‘Zeg het maar, maarschalk.’
‘Heer Salazar... Sommigen zeggen dat de Witte Dame de stad niet wil verwoesten, maar... eh... bevrijden.’
‘Bevríjden.’ De Oppermagiër sprak het woord langzaam uit en elke lettergreep beukte als een hamer van duizend ton in op de hoofden van de aanwezigen.
Eremul voelde zijn hart bonken in zijn borst. Hij zou overal liever zijn dan hier aan deze tafel. Zelfs in de kerkers, vastgebonden aan een kille stenen tafel. De mannen die zijn benen hadden afgehakt waren in zekere zin nog menselijk. Die hadden waarschijnlijk nog wel íéts gevoeld toen ze hem verminkten, al was het maar een verwrongen soort plezier. Salazar zou hem naar believen platdrukken als een insect, zonder enige aarzeling en zonder de minste gewetenswroeging.
‘Laat iedereen die niet genoeg enthousiasme toont geselen,’ zei de Oppermagiër. ‘En wie mort over het verdedigen van zijn eigen stad, verliest zijn tong. Is dat begrepen?’
Halendorf slikte en knikte.
‘We zijn de mijn in de Jammerkloof kwijt. De schepen die we naar de Deining hebben gestuurd zijn niet teruggekeerd.’ Salazars ogen werden woedende spleetjes. Zijn geoliede snor trilde. Iedereen aan tafel deinsde nauwelijks merkbaar terug. ‘Ik tolereer geen dissidenten in mijn stad. Ik wil argushaviken op elke straathoek. Iedereen die tegen mij samenspant zal ter dood gebracht worden. Mannen, vrouwen, jong of oud. Zonder aanzien des persoons.’
‘Het zal geschieden, heer Salazar,’ zei Timerus. De Grootmagistraat schraapte zenuwachtig zijn keel. ‘Ik moet helaas melden dat we geen spoor hebben gevonden van het Thelassaanse schip dat ons vorige week heeft aangevallen.’
Eremul probeerde een verbaasde blik te veinzen. Hij had al vernomen van de confrontatie tussen een groepje Wachters onder aanvoering van Augmentoren en een schip uit de Stad van de Torens.
‘Brianna,’ zei de Oppermagiër. Hij sprak de naam uit als een vloek. ‘Die nu aan de rokken van de Witte Dame hangt.’
Volgens het rapport dat de Halfmagiër had ontvangen had een groep soldaten een kleine rebellenbende opgejaagd van het dorpje Biggenpoorte naar het Dodemanskanaal. Daar was een korte, bloedige slachting slechts voorkomen door de tijdige komst van een karveel dat onder de vlag van de Witte Dame voer. Een van de opvarenden was niemand minder dan Brianna, ooit een van Dorminia’s machtigste tovenaressen en een overlevende van de Decimering. Ze had de achtervolgende soldaten verjaagd met een magische aanval die een smal reepje kust had verwoest. Er waren twee Hooglanders in het spel, evenals – daar twijfelde Eremul niet aan – een zekere wezenloze dienstknecht.
Hun onverwachte redding door een Thelassaans schip had hem getroffen als een aangename verrassing, maar wat er precies had plaatsgevonden was hem niet duidelijker dan de anderen. Hij zat vast in de stad en kon op geen enkele manier contact opnemen met de mensen op dat mysterieuze schip.
‘Heer Salazar,’ zei de Eerste Augmentor aarzelend. ‘We hadden er niet op gerekend dat Thelassa tovenaars zou sturen. Ik had begrepen dat de Witte Dame geen magiërs veelt.’
‘Inderdaad,’ antwoordde de Oppermagiër. ‘Het was... moeilijk om afscheid te nemen van Brianna. Ze is machtig, maar ook ingetogen. Trouw. Misschien heeft de Witte Dame de waarde van het pragmatisme ontdekt.’
‘Ik vrees dat zelfs uw Augmentoren het zwaar zullen krijgen als ze haar magie tegen hen in het geweer brengt, heer. Op het slagveld kennen mijn mannen hun gelijken niet, maar oog in oog met hogere machten zijn ze net zo kwetsbaar als andere soldaten.’
De tiran van Dorminia deed er een tijdje het zwijgen toe. ‘De Witte Dame zal niet zelf komen, zo veel is zeker,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar haar dienaressen zullen zich zeker laten zien. Het is de taak van u en uw mannen om die dreiging te neutraliseren. Ik zal me bezighouden met eventuele magische aanvallen, ondersteund door onze vriend de Halfmagiër.’
Eremuls bloed stolde in zijn aderen toen Salazar hem een licht spottend glimlachje schonk. Zelfs in zijn verzwakte staat kon de Oppermagiër zijn mentale afweer aan flarden scheuren en al zijn geheimen uit zijn hoofd rukken, met hetzelfde gemak waarmee een ander een made zou platdrukken tussen zijn vingers. ‘Ik doe alles om u te dienen,’ fleemde hij zo overtuigend als hij maar kon.
‘Dat weet ik,’ antwoordde Salazar. ‘Goed. Maarschalk Halendorf, hoe staat het met de versterking van de stad?’
Eremul zat er zwijgzaam bij, terwijl de magistraten de aanstaande invasie bespraken. De mannen om de tafel keken hem nauwelijks aan, behalve als iemand een specifieke vraag tot hem richtte, en dat kwam hem prima van pas. Hij probeerde zo onopvallend mogelijk aanwezig te zijn.
Een mishandelde hond, dacht hij. Salazars speelbal. Hij vroeg zich af hoe het zat met de agenten van de Witte Dame die contact met hem moesten zoeken.
Misschien hadden die ook besloten dat hij van nul en generlei waarde was.
Tegen de tijd dat er een Wachter binnen werd geroepen om Eremul terug naar het archief te duwen, voelde zijn hoofd aan alsof het elk moment uit elkaar kon ploffen van de spanning. Het kwam dus als een onwelkome verrassing dat er een onaangenaam ogend heerschap met een licht paniekerige blik voor zijn deur stond te wachten. Hij stuurde de soldaat weg en fronste naar zijn onverwachter bezoeker.
’s Mans mond viel een beetje open. ‘Wat is er met uw benen gebeurd?’ vroeg hij.
Eremul zuchtte. ‘Die kon ik zo gauw niet vinden. Wie ben je en wat moet je hier?’
‘Ik ben Lashan,’ zei de man geïrriteerd. ‘Ik ben op zoek naar een kerel die Isaac heet. Hij is me nog geld schuldig.’
Lashan, dacht Eremul. Waar heb ik die naam eerder gehoord? ‘Is dat zo? En wie heeft je verteld dat hij hier te vinden zou zijn?’
‘Daar hoeven we het verder niet over te hebben. Ik moet het geld voor de avond hebben. De volle honderd spitsen.’
‘Ik ken jou,’ zei Eremul. ‘Jij bent het hulpje van de havenmeester.’ Hij knipperde met zijn ogen toen de woorden van de man tot hem doordrongen. ‘Honderd spitsen? Isaac is verdomme een knecht, geen magistraat.’
Toevallig kreeg Isaac een gouden spits per maand betaald, wat een aardig bedrag was voor een knecht. Maar honderd spitsen was meer dan hij in al zijn tijd in het archief bij elkaar had verdiend.
‘Een knecht?’ Er verschenen verbaasde rimpels op Lashans voorhoofd. ‘Dat kan toch niet kloppen? Die Isaac, of hoe hij ook heet, heeft connecties. Er gaat geen maand voorbij of hij krijgt bezoek, uit alle landstreken die je maar kunt opnoemen. Tenminste, ik denk dat ze hem komen opzoeken.’
Eremul keek de man achterdochtig aan. Dit gesprek gaf hem een ongemakkelijk gevoel. ‘Waarom is hij je zo veel geld schuldig?’
Nu was het Lashans beurt om achterdochtig te kijken. ‘Ik zie niet in wat u daarmee te maken hebt.’
‘Prima. Isaac is er niet. Ik weet waar hij te vinden is, maar helaas, ik bemoei me liever niet met zaken waarmee ik niets te maken heb.’
Lashan keek hem boos aan. ‘Neem me niet in de maling, kreupele klootzak. Je bent niet in een positie om mij af te zeiken. Als je niet vertelt waar hij is, sla ik het desnoods uit je.’ Hij liet zijn knokkels dreigend knakken.
Eremul schonk het giftige mannetje een akelige glimlach. ‘Waarom zou je je krachten verspillen aan een verwijfde invalide? Nog even en er zijn hier zat Sumniërs om te lijf te gaan met je machtige vuisten. Als het enorme belang van je functie je tenminste niet belet je leven te wagen ter verdediging van onze mooie stad. Waarschijnlijk wel, lijkt me, vooral als je een flinke som omkoopgeld in de juiste handen weet te krijgen.’
Lashan snoof verachtelijk. ‘Je bent wel een slimmerik, hè? Wat dan nog als ik een plekkie voor mezelf wil regelen dat ver van het slagveld ligt? Wie zou dat niet doen als hij de kans had?’ Hij spuugde een dikke fluim op de grond, gevaarlijk dicht bij Eremuls stoel. ‘Ik heb een vrouw en drie zoons. Een echte man zou dat soort zorgen begrijpen.’
‘In tegenstelling tot een halve man,’ zei Eremul zacht.
‘Dat bedoel ik. Vertel me nou waar hij zit, of er gebeuren rare dingen.’ Hij kwam een stap dichter bij de Halfmagiër.
‘Ik ben bang dat het al zover is.’ Hij maakte zijn bezwering af en voelde de magie uit zijn vingertoppen kringelen en zich onzichtbaar om Lashans ledematen wikkelen. Het hulpje van de havenmeester slaakte een jammerende kreet en kukelde toen om als een waterglas. Hij probeerde overeind te krabbelen en had net zijn heupen van de grond, toen hij weer omviel. Hij probeerde het nog eens, waarbij hij nog het meest leek op iemand die uit alle macht intiem wil worden met een uitzonderlijk aantrekkelijke kuil in het wegdek.
‘Wat gebeurt er? Ik kan mijn armen en benen niet bewegen,’ kreunde hij. Eremul reed zijn stoel vooruit tot hij pal voor de zwoegende man stond. Hij keek op hem neer.
‘Kom, kom, Lashan,’ zei hij met een stem die droop van de valse sympathie. ‘Je laat je toch niet ontmoedigen door zoiets kleins als het tijdelijke verlies van je ledematen? En dat terwijl ik me net verheugde op een fijne afstraffing.’
‘Jij... Jij doet dit!’
‘Aha. Niet alleen dapper, maar nog opmerkzaam ook. Je moet wat beter oppassen wie je bedreigt.’ Zijn stem werd ernstig. ‘Ik zou hier net zo lief de hele dag blijven zitten om je te zien kronkelen als een worm, maar om eerlijk te zijn heb ik enorme pijn in mijn reet en erg veel zin om mijn bed op te zoeken. Beantwoord mijn vragen, dan mag je weer terugkruipen naar je hol.’
‘Ga je eigen neuken!’
Eremul zuchtte. ‘Alsof ik een andere keus heb.’ Hij liet zijn stoel zwenken en stuurde de wielen over de uitgestoken vingers van de man, die naar de grond klauwden. Lashan brulde het uit van de pijn.
‘Niet zo hard,’ zei Eremul. ‘De hele buurt hoeft toch niet te zien dat je wordt vernederd door een vent zonder benen, of wel?’ Hij reed zijn stoel achteruit over Lashans andere hand en dit keer voelde hij kleine botjes kraken onder zijn wiel. De pijnkreten werden luider.
‘Dat klonk alsof het pijn deed,’ zei Eremul op gemoedelijke toon. ‘En je hebt nog minstens acht vingers over. Daarna kunnen we ons bezig gaan houden met de tenen. En dan wordt het pas echt interessant. Ik heb een levendige fantasie.’
‘Aaah! Hou op, ik vertel je alles!’ De woorden stroomden uit Lashans mond. De tranen rolden uit zijn ogen en voegden zich bij een vochtig plekje op de grond onder zijn kin, waar al wat kwijl lag.
‘Mooi zo.’ Eremul keek vluchtig om zich heen. De mensen begonnen te merken wat er gebeurde. Hij wilde het snel afhandelen, voordat er al te veel belangstelling ontstond. ‘Wat weet je over Isaac?’
‘Niks,’ antwoordde Lashan snel. ‘Ik heb hem zelfs nog nooit ontmoet. Ik weet alleen dat hij me betaalt om de andere kant op te kijken als er schepen aankomen en uitvaren. Ik weet niet wie er aan boord zijn en het kan me niet schelen ook.’
‘Hoe lang is dit al gaande?’
‘Ik weet... Drie, vier jaar misschien.’
Drie of vier jaar. Hoe was het mogelijk? Eremul voelde zijn kaak verstrakken van woede. ‘Wie heeft je verteld dat Isaac hier te vinden zou zijn?’
‘Zijn tussenpersoon,’ antwoordde Lashan. ‘Noemt zichzelf de Kraai. Blijkbaar hebben ze ruzie gekregen.’
‘En waar kan ik die Kraai vinden?’
‘Nergens,’ antwoordde Lashan. ‘Hij vertelde waar ik Isaac kon vinden en toen zei hij dat hij de stad uit ging. Hij was aan het pakken toen ik hem vond.’
‘Hij kan niet weg. De poorten zitten potdicht en het leger ligt voor de stadsmuren.’
‘De Kraai doet wat hij wil. Dat is alles wat ik weet, ik zweer het.’
Eremul liet de magie om Lashans ledematen los. ‘Isaac is hier niet. Ik weet niet wie je wilt omkopen, maar hij zal je vrijstelling niet ondertekenen. En dan nog iets,’ zei hij, terwijl de kalende kerel weer wat leven in zijn armen en benen probeerde te wrijven. ‘Hou dit voor je. Er zijn maar heel weinig mensen die weten dat ik een magiër ben en dat wil ik graag zo houden. Begrepen?’
Lashan knikte. Hij bleef nog even staan en keek Eremul onzeker aan. De Halfmagiër zuchtte weer. ‘Omkoopbaarheid is zo ongeveer een eerste vereiste voor iedereen die enig gezag bekleedt in deze stad. Ik voel geen enkele behoefte om je aan te geven. Uit mijn ogen.’ Hij keek de gezette man na terwijl die zich halsoverkop uit de voeten maakte.
Hij had een gevoel alsof hij een trap in zijn ballen had gekregen. Hij had alle vertrouwen in Isaac gehad. Kon zijn knecht een spion van Salazar zijn? Nee, dat was onmogelijk. Isaac wist al maanden dat hij vijandig stond tegenover de Oppermagiër. Salazar zou onder geen voorwaarde toestaan dat de mijn in de Jammerkloof werd verwoest, zo cruciaal was die voor de magische voorraden van de stad.
Zijn hoofd bonsde. Waarom had hij Isaac überhaupt bij zijn plannen betrokken? Die kerel was duidelijk beter in alles dan te verwachten viel van een normale knecht.
Waarom had hij Isaac naar de Kloof gestuurd? Die vraag zat hem dwars als jeuk op een plek waar hij net niet bij kon. Hoe meer hij erover nadacht, hoe erger zijn hoofdpijn werd. Hij wilde net het archief binnen gaan om de waardeloze baal vlees die zich zijn lichaam noemde in bed te stoppen voor wat welverdiende rust, toen hij een straatjochie aan zag komen.
‘Ben jij normaal?’ vroeg het jongetje aarzelend.
Eremul staarde naar het joch met zijn onvermijdelijke smoezelige gezichtje en zijn haveloze kleren. ‘Al met al,’ zei hij bedachtzaam, ‘zou ik zeggen van niet.’
‘O.’ Het joch keek hem beteuterd aan. ‘Wat is er met je benen gebeurd?’
‘Mijn benen? Wou je zeggen dat ze weg zijn?’ Hij keek quasiverbaasd omlaag. ‘Wel potverdrie, het lijkt erop dat ze er in hun eentje vandoor zijn gegaan. Misschien uit pure frustratie omdat ze élke dág weer dezelfde vraag moeten aanhoren.’
Het jongetje keek hem verward aan. Eremul kreeg onwillekeurig een heel klein beetje medelijden met hem. ‘Ik ben Eremul,’ zei hij. ‘Ben ik degene die je zoekt?’
Het kind krabde op zijn hoofd en herhaalde de naam een paar keer voordat hij knikte. ‘Ja, dat klopt! Eremul. Ik moest dit aan je geven.’ Hij stak een hand in een smerige jaszak en haalde er een opgerold briefje uit. ‘De mevrouw die vroeg of ik het wilde bezorgen heeft me zes koperstukken gegeven.’
Hij nam het briefje aan. ‘Was die mevrouw vreemd bleek en ben je nu alweer vergeten hoe ze eruitzag?’
Het jongetje knikte. ‘Ik vond haar griezelig. Maar Bran heeft de vorige keer haar briefje bezorgd en die kwam terug met een heel zilverstuk! Toen heeft hij suikerkoekjes voor ons gekocht en zo veel cider dat we allebei alles hebben ondergekotst. Het was echt heel grappig.’ Er klonk iets droevigs door in de stem van het straatjoch. Eremul voelde iets kils in zijn borst kruipen.
‘Hoe is het met Bran?’
‘Hij is dood, meneer. Aan de hoestziekte. Net vorige week.’
Eremul bleef zwijgend zitten. Toen stak hij een hand in zijn gewaad en haalde twee zilveren scepters tevoorschijn. ‘Een van deze munten is voor jou,’ zei hij. ‘Met de andere kun je je vriend begraven. Weet je waar Brans lichaam is?’
‘Ja. Ik heb hem verstopt in een steegje, onder wat bladeren.’
‘Wacht even. Ik ben zo terug.’ Hij reed zijn stoel het archief in. Na een snelle bezwering zweefden de magisch verborgen woorden voor hem in de lucht. Hij las ze door, hapte onhoorbaar naar adem, en las ze toen nog eens, om zeker te weten dat hij zich niet vergiste.
Hij verbrandde het briefje en pakte zijn pen en inkt om zelf een kort briefje voor de Ophaaldienst te schrijven, met instructies om het lichaam van een jongen over te brengen naar de begraafplaats bij de Schuinstraat en hem daar te begraven.