Hooggeplaatste vrienden

EREMUL VEEGDE HET ZWEET van zijn voorhoofd en probeerde zijn handen af te drogen aan zijn smoezelige gewaad, maar het enige wat er gebeurde was dat hij nog meer modder, zweet en andere rotzooi op zijn handen en zijn toch al vuile kledij kreeg. Hij vloekte zachtjes en tuurde de heuvel boven de haven af om te kijken of hij het ontaarde huftertje nog zag dat zijn stoel had omgekieperd en ervandoor was gegaan met een handjevol munten die hij ook gewoon had kunnen verdienen.

      De afgezanten van de Witte Dame zouden diep onder de indruk zijn van zijn edele verschijning, dacht hij wrang. Vies, bont en blauw, en stinkend naar modder en stront. Beter kon het niet.

      Natuurlijk kon de pummel die Eremul had ingehuurd niet weten dat de zielige invalide die hij de heuvel op duwde een magiër was. Anders had hij hem van zijn leven niet zo respectloos omgegooid, om daarna de heuvel weer af te rennen.

      Het had maar een haartje gescheeld of hij had een enorme windvlaag opgeroepen om de vuile verrader van het klif te blazen, waarna hij halsoverkop te pletter mocht vallen op de rotsen in de diepte. Misschien had hij dat alleen niet gedaan uit pure schrik omdat zijn onhandelbare lichaam ineens lag te spartelen in de modder. Het had hem al zijn kracht gekost om zijn stoel weer recht te zetten en zich er met de grootste moeite weer in te hijsen.

      Verdomme nog aan toe, Isaac. Waar zit je? dacht hij.

      Het kleine rebellengroepje was niet teruggekeerd naar Dorminia en Eremul begon zich zorgen te maken. Isaac was een trouwe knecht en als het erop aankwam was hij meestal vrij competent, ondanks zijn idiote strapatsen. Terwijl die figuur die hij had ingehuurd om hem naar de top van het Ravenklif te rijden typisch zo’n schooier was zoals hij ze dagelijks te verduren kreeg. Slechts een select groepje Dorminianen wist dat hij een magiër was en behandelde hem in elk geval nog met een greintje respect. De rest zag een schriele boekenwurm zonder benen die al te makkelijk op de kast te jagen was en dus het ideale doelwit vormde voor allerhande gemene grappen.

      Het enige nut wat die lui in boeken zien, dacht hij schamper, is dat ze het haardvuur ermee brandend kunnen houden in de koudste wintermaanden, of er in geval van nood hun reet mee kunnen afvegen.

      Hij had overwogen om naar een iets welgestelder deel van de stad te verhuizen, maar dan zou hij pretentieloze achterlijkheid inruilen voor superieure verwaandheid en onuitstaanbare bombast. Eerlijk gezegd was hij niet bereid tot die ruil. Bovendien kwam de bescheiden inborst van zijn buurtgenoten hem wel van pas. Hoe meer afstand hij tussen hem en zijn meesters in het Edelenkwartier kon creëren, hoe liever het hem was.

      De vervallen vuurtoren doemde voor hem op, verlicht door het halvemaantje aan de heldere nachtelijke hemel. De toren op het Ravenklif keek ooit uit over het punt waar de haven uitliep in het Dodemanskanaal. Naarmate Dorminia groeide had de haven zich uitgebreid. Verderop langs de kust waren nieuwe vuurtorens gebouwd, zodat dit oude gebouw overbodig was geworden.

      De Halfmagiër tuurde omhoog naar de toren, speurend naar een teken van leven van zijn mysterieuze contactpersonen. Hij zag niets dan duisternis. Het bouwwerk torende boven hem uit als de gigantische, priemende vinger van een skelet, zo doods en stil als een lijk.

      Die gedachte maakte hem onrustig. De geheimzinnige Oppermagiër van Thelassa bedreef volgens de verhalen vreemde magie en voerde een strikt isolationistisch beleid. Kooplieden moesten een speciale vergunning hebben om er handel te drijven en bezoekers werden streng in het oog gehouden.

      Mensen die in de Stad van de Torens waren geweest noemden het een wonderbaarlijk oord, net zo mooi als Dorminia lelijk was. Rechtvaardigheid en gelijkheid waren er voor iedereen verkrijgbaar. Maar er waren ook meer verontrustende verhalen over vreemde dingen, zoals verschijningen die net zo plotseling weer verdwenen als ze verschenen waren, lijkbleke vrouwen die er normaal uitzagen, afgezien van hun ogen, die zo doods waren als die van een lijk, en als klap op de vuurpijl massale orgieën in de straten, waarbij het er zo losbandig aan toeging dat zelfs het witte marmer van de stad leek te rillen van genot.

      De Witte Dame zou een bijzonder nuttige bondgenoot kunnen zijn, maar Eremul benaderde alles wat hij tegenkwam met een gezonde dosis scepsis. Als je het ergste verwachtte, kon het alleen maar meevallen. Optimisme was een luxeartikel voor jongeren, stommelingen en sufkoppen.

      Met trillende armen van de inspanning reed de Halfmagiër zijn stoel naar de rottende oude deur aan de voet van de toren. Er hing een dikke laag spinnenwebben voor die zo te zien in geen maanden verstoord was. Hij liet zijn schouders hangen.

      Ze zijn er niet, dacht hij. Zijn ze ontdekt? Officieel heerst er vrede tussen Dorminia en Thelassa, maar elke idioot kan zien dat er een oorlog aan zit te komen. De agenten van de Witte Dame zitten misschien al bij hoog en laag vol te houden dat ze onschuldig zijn, in de kerkers van de Obelisk.

      Zonder enige waarschuwing ging de deur krakend open. Er daalde een regen van stoffige spinnenskeletjes en oeroude, kleverige spinnenwebben op hem neer, die van de muur boven de deur werden gerukt door een plotselinge windvlaag. Hij vloekte en schudde woest zijn hoofd, terwijl hij zorgvuldig zijn mantel schoonveegde met zijn handen. Hij haatte spinnen.

      Nog een laagje opsmuk voor mijn glorieuze gewaad, dacht hij. Zweet, blubber, stront, dode spinnen en half opgevreten insecten. Nou ja, in elk geval heb ik niet in mijn broek gepist. Nog niet.

      ‘Kom binnen,’ beval een vrouwenstem uit het binnenste van de toren. Eremul plukte een spichtig pootje uit zijn wenkbrauw en rolde zijn stoel naar binnen. Het gebouw was een vochtige, smerige ruïne. Drie dikke kaarsen op een tafel in het midden van de ronde kamer vormden de enige lichtbron. Aan de andere kant van de ruimte was een trap en de tocht uit het inktzwarte trapgat liet de vlammetjes die de vrouwen rond de tafel verlichtten dansen.

      Ze waren met zijn drieën. Stuk voor stuk waren ze slank en bleek en ze droegen eenvoudige witte gewaden die tot aan hun enkels reikten. Ze keken hem verwachtingsvol aan. Hun ogen hadden iets vreemds, dacht hij. En er was nog iets...

      Eremul keek hen verschrikt aan. Ze hadden geen van drieën een schaduw.

      De langste maakte een kleine buiging. ‘We stellen het op prijs dat u gekomen bent,’ zei ze met een zachte, beheerste stem waaruit geen enkele emotie sprak. ‘U kunt mij de Eerste Stem noemen. Ik spreek met het gezag van de Witte Dame. Dit zijn de Tweede Stem en Derde Stem.’ Ze wees op de vrouwen die aan weerszijden van haar stonden.

      Eremul trok een wenkbrauw op. Dus zo zou het gaan. ‘U kunt mij de Halfmagiër noemen,’ antwoordde hij. ‘Normaal gesproken zou ik terugbuigen en u alle drie de hand kussen, maar het zou u vast snel vervelen om me van de vloer te moeten hijsen. Hoe dan ook vind ik normaal een overschat begrip.’

      De Eerste Stem beantwoordde zijn jammerlijke poging tot humor met een onverstoorbaar knikje. ‘Wij weten wie u bent, Eremul Kaldrian. U bent veel meer dan u lijkt.’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen bijster indrukwekkende prestatie, moet ik zeggen.’

      ‘We hebben een van uw agenten ontdekt in Thelassa,’ antwoordde de Tweede Stem. ‘Hij was uiterst behulpzaam.’

      Eremul knikte. Zoiets had hij al verwacht. ‘Is hij ongedeerd?’ vroeg hij, bijna bang voor het antwoord.

      ‘Zeker. Toen duidelijk werd dat onze belangen overeenkwamen, hadden we geen reden om meer... creatieve overredingsmiddelen in te zetten.’

      ‘Wat heeft hij u verteld?’

      Dit keer antwoordde de Eerste Stem. ‘Hij heeft ons veel over u verteld. U was ooit een begunstigd leerling van de tiran van Dorminia. Toen Salazar opdracht gaf tot de Decimering en eenieder met de gave ter dood werd gebracht, heeft hij u willen sparen. Wat was daarvan de reden?’

      De Halfmagiër fronste. Die vraag had hij zichzelf door de jaren heen vaak genoeg gesteld. ‘Ik zou het er graag op houden dat mijn charme en geestigheid me onmisbaar maakten,’ begon hij, ‘maar ik vrees dat de waarheid iets eenvoudiger is.’ Hij boog zich naar voren in zijn stoel. ‘Mijn magie was te zwak om een bedreiging te kunnen vormen. Zelfs een meedogenloze, moordzuchtige smeerlap als Salazar kon zich indenken dat het op een dag van pas zou kunnen komen om een andere tovenaar bij de hand te hebben. Ze hebben me verminkt en uit de Obelisk verbannen met nog een laatste instructie.’

      ‘En dat was?’ vroeg de Derde Stem zachtjes.

      ‘Ik moest Zijne Genade dienen als spion en informant. Wie kon zich beter als opstandeling voordoen dan iemand die zo zichtbaar onder zijn wreedheid had geleden? Ik heb vele snode, volslagen incompetente complotten tegen Salazar weten te verijdelen.’

      De Tweede Stem kwam een stap dichterbij en hij zag op slag wat er mis was met de ogen van de vrouwen. Ze waren volkomen kleurloos, afgezien van de zwarte pupillen in het midden. ‘U dient de tiran van Dorminia? Geef me één reden waarom we u niet terstond zouden doden.’

      Eremul zuchtte. ‘Vertrouwen moet eerst gewonnen worden voor het kan worden beschaamd, denkt u niet? Geloof me als ik zeg dat ik Salazar meer haat dan wie dan ook in deze stad. Maar de enige mogelijkheid om werkelijk iets tegen hem uit te richten, de enige mogelijkheid om zelfs maar in leven te blijven, is voorwenden dat ik een trouwe dienaar van zijn regime ben. Om die schijn op te houden moet ik de magistraten van tijd tot tijd van nuttige informatie voorzien.’

      ‘Informatie die onfortuinlijke zielen de dood in jaagt,’ zei de Tweede Stem, wederom zonder emotie.

      Eremul greep de zijkanten van zijn stoel zo stevig vast dat zijn knokkels wit wegtrokken. ‘Dat zijn de offers die gebracht moeten worden.’ Hij slaakte een diepe zucht en zakte slapjes achterover in zijn stoel. ‘Luister, ik kan mijn stoel ook naar de Obelisk rijden onder luide uitroepen dat Salazar een kuttenkop van de eerste orde is. Los van een vluchtig gevoel van voldoening zou dat al met al geen reet opleveren, behalve een tamelijk bloederig einde. Mijn strategie is meer van de langere termijn.’

      De Eerste Stem stak een hand op en wenkte de Tweede Stem, die weer naast haar kwam staan. ‘Als er werkelijk twijfel bestond aan uw bedoelingen,’ zei ze langzaam, ‘dan zou u hier niet levend uit weglopen.’

      Eremul trok een wenkbrauw op.

      ‘Dan zou u hier niet levend uit wegkomen,’ verbeterde de Eerste Stem.

      ‘U bedreigt mij?’ vroeg Eremul op een toon die bijna voor vriendelijk kon doorgaan. Hij trommelde met zijn vingers tegen de zijkanten van zijn stoel.

      ‘U hebt geen idee wie u tegenover u hebt,’ antwoordde de Eerste Stem. ‘Uw magie zou weinig uithalen tegen ons.’

      ‘Wat bent u voor iets?’

      ‘Noem ons maar de... Ongeborenen. We bewegen ons waar anderen niet kunnen komen. Over een tijdje zult u zich niet meer herinneren hoe we eruitzien. U gaat toch geen poging wagen om uw magie tegen ons in te zetten?’

      De Halfmagiër schudde zijn hoofd. ‘Ik ga onnodig geweld liever uit de weg. Een beetje met je lul zwaaien en knokpartijtjes uitlokken vind ik meer iets voor barbaren of andere woestelingen met een teveel aan testosteron. Ik blijf liever leven.’

      De Eerste Stem knikte. ‘Dan zijn we het eens. U zult ons niet verraden.’

      ‘Dat was ik niet van plan,’ zei Eremul. ‘En nu we hebben vastgesteld dat ik aan uw kant sta, mag ik vast wel vragen waarom u mij hebt laten komen. Wat wilt u van mij?’

      ‘Niets,’ antwoordde de Eerste Stem. ‘De Witte Dame wilde alleen uw bedoelingen kennen. Ze zal spoedig tegen Salazar optreden.’

      ‘Tegen Salazar... of tegen Dorminia?’ vroeg Eremul voorzichtig. ‘Ik zie deze stad liever geen tweede Schaduwhaven worden.’

      De Eerste Stem vouwde haar handen onder haar borsten. Haar vreemde, lege ogen verrieden niets. ‘De Witte Dame wil Dorminia bevrijden, niet vernietigen. Ze treurt om Schaduwhaven en de wandaad jegens het volk van die stad. Ze heeft bepaald dat Salazar moet sterven.’

      Voor het eerst tijdens deze clandestiene bijeenkomst moest Eremul glimlachen. ‘Zeg maar hoe ik daarbij kan helpen.’

      ‘Dat kunt u niet,’ zei de Eerste Stem. ‘De voorbereidingen zijn reeds getroffen. De gevaren zijn groot en mogelijk zullen we falen. Als wij niet in onze opzet slagen, zal de Witte Dame u nogmaals benaderen.’

      ‘Kunt u iets van uw plannetjes verklappen? Al was het maar om een oude, invalide magiër wat hoop te geven om hem te verwarmen tijdens koude nachten.’

      De Eerste Stem schudde haar hoofd. ‘Hoe minder u van onze plannen weet, hoe beter.’

      ‘Goed dan,’ zei Eremul tamelijk geërgerd. ‘Als we dan niets meer te bespreken hebben, neem ik maar afscheid.’ Bovendien, dacht hij, heb ik gruwelijke pijn in mijn reet en moet ik hoognodig pissen.

      ‘Nogmaals,’ zei de Eerste Stem terwijl haar zusters elk een hand op haar smalle schouders legden. ‘Spreek hier met niemand over. Als u ons verraadt, zult u daarvoor boeten op manieren die u...’

      ‘Pfff, bespaar me uw dreigementen,’ zei Eremul voor ze haar zin kon afmaken. ‘Dat heb ik allemaal al eerder gehoord. Sterker nog, ik heb het allemaal al ondergáán. Ik mag dan een verrader en een overloper zijn, maar wees op zijn minst zo respectvol om me op mijn woord te geloven als ik zeg...’

      Hij brak zijn zin af. Hij praatte tegen de lucht. De kaarsen op tafel waren opgebrand tot kleine stompjes die zwakjes flakkerden, omringd door plasjes kaarsvet. De bleke vrouwen waren domweg verdwenen.

      Eremul huiverde. Er was geen magie in het spel geweest, of in elk geval niet voor zover hij kon voelen.

      Hij keerde zijn stoel en reed zichzelf weer naar buiten. Hij ademde de frisse avondlucht in en luisterde naar het water dat in de diepte tegen het klif aan klotste. Hij probeerde zich de gezichten voor de geest te halen van alle mannen en vrouwen die hij had verraden aan de magistraten. Mensen zoals hij, verenigd in hun haat jegens de despotische heerser van de stad en vastbesloten om te vechten voor een toekomst waarin ze bevrijd zouden zijn van zijn tirannieke bewind.

      Ter dood veroordeeld, dacht hij. Door mij, de bescheiden, verminkte boekenwurm die zich in het volle zicht schuilhoudt tussen het bedrog van boeken en folianten en documenten. Een... spin, verdomme, ja, de ironie van dat beeld... een spin in een web van leugens. Er welde verbittering in hem op. Hij slikte het weg. Op een dag zouden Salazar en zijn trawanten merken dat deze spin giftanden had.

      Met hangende schouders en een blaas die bijkans barstte dwong Eremul zijn pijnlijke armen in beweging en duwde hij zijn stoel het Ravenklif af, terug naar de haven en – bij gebrek aan een beter woord – terug naar huis.