Taaie beslissingen
COLE GAF NOG EEN KEER OVER en kokhalsde tot er niets meer te braken viel en het voelde alsof zijn ingewanden uit zijn mond zouden rollen. Met dat constante deinen en de gore stank om hem heen ging er nauwelijks een uur voorbij waarin zijn maag zich niet omdraaide. De vloer was bezaaid met plassen pis en donkere hopen uitwerpselen, vermengd met braaksel, bloed en andere troep. Het enige lichtpuntje was dat het te donker was om de hele gore bende in volle glorie te kunnen aanschouwen. De kieren tussen de dekplanken boven hen lieten een paar dunne lichtstraaltjes door die de gezichten van zijn medegevangenen verlichtten, maar ze drongen niet door tot de donkere hoekjes van het ruim.
Kan iemand me alsjeblieft vermoorden? dacht hij doodongelukkig. De Verlossing was de vorige avond uitgevaren en het kleine galjoen maakte aardig vaart, maar ze hadden nog bijna een etmaal voor de boeg tot ze hun bestemming zouden bereiken.
Van de veertig man aan boord zat bijna de helft in het ruim. Hun enkels zaten in de kluisters, zodat ze geen ontsnappingspogingen konden wagen. De rest van de opvarenden bevond zich bovendeks: Kramer, de in ongenade gevallen ex-admiraal van de vloot van Dorminia, nu kapitein van de Verlossing, en zijn stuurman, een kale bruut die luisterde naar de naam Vargus. Dan was er nog de bemanning, tien mannen die zo dapper – of stom – waren geweest om op dit schip te willen uitvaren, nog een dozijn Rode Wachters om de orde te handhaven en het kleine arsenaal kanonnen te bemannen als ze werden aangevallen, en ten slotte nog Falcus, de slissende Augmentor die aan het hoofd van de operatie stond. Hij had al een gevangene vermoord omdat die weigerde het ruim weer in te gaan na hun ochtendmaal op het dek. De Augmentor had met een geërgerde zucht naar zijn kruisboog gegrepen en de man van dichtbij een pijl door het hoofd geschoten. Het lijk was overboord gesmeten en naar de bodem van de Gebroken Zee gezonken.
Coles enkels waren tot bloedens toe geschaafd door zijn kluisters, zijn ribben deden nog steeds pijn en hij piste bloed sinds Vrouwe Cyreena hem een beuk in zijn ballen had gegeven en een naald in hem had gestoken.
Ze had aan de kade gestaan om hun schip te zien uitvaren. Cole had er vurig naar verlangd om haar in het gezicht te spugen of zich los te rukken om haar te verdrinken in de haven. Maar toen ze hem aankeek met die vreemd vertrouwde ogen waren zijn benen slap geworden en had hij acuut de Rode Wachter naast hem ondergekotst. Wat hem was komen te staan op een keiharde dreun in zijn gezicht.
Ik wil dood, dacht hij. Hij had nog nooit zo geleden. Hij zat als een rat in de val op een benauwd, smerig schip en zijn lichaam was gereduceerd tot een massa helse pijnen die elk voor zich een minder gehard iemand konden vellen. Zelfs een held had zo zijn grenzen.
Davarus Cole vervloekte andermaal zijn pech. Hij was onderweg naar de Deining, een plek waar zeelieden alleen angstig over fluisterden. De kans dat hij ooit terug zou keren naar Dorminia en de glorieuze toekomst die hem beloofd was, werd met het uur kleiner.
‘Hou ’s op met snotteren, jochie,’ snauwde Drievinger, een kwaadaardig uitziende figuur met vieze grijze stoppels op zijn schilferige kop en varkensachtige oogjes onder een voorhoofd dat aan één stuk door leek te fronsen. Hij miste de wijs- en middelvinger van zijn linkerhand. Als kind was hij betrapt op diefstal op de Bazaar.
Cole had van de andere gevangenen gehoord dat Drievinger ook de helft van zijn lul miste, omdat hij iets korter geleden was gepakt voor een reeks verkrachtingen en daarvoor op passende wijze was gestraft. Als hij ging pissen, wat vaak gebeurde, wierp hij dreigende blikken op iedereen die naar hem keek.
‘Ik heb een gebroken neus,’ antwoordde Cole gemelijk. ‘Ik zat niet te snotteren. Je hebt geen idee wat ik heb doorstaan.’
Drievinger lachte. ‘Wat ben je toch bijzonder. Kijk eens om je heen, mannetje. Iedereen in dit tyfushok heeft wel een zielig verhaal. Dacht je dat ik het hier leuk vind? Het was dit of kooitje schommelen op de Haak tot de kraaien de rest van mijn fluit eraf pikten. Ik dacht dat de Deining de klus sneller zou klaren, en een stuk minder pijnlijk.’
Een van de andere gevangenen hoestte met een afgrijselijke blaf die op een of andere ziekte in zijn longen duidde. ‘Ik mocht niet eens kiezen,’ zei de man nadat hij het bloed van zijn mond had geveegd. ‘De Wachters beukten gewoon mijn deur in en zeiden dat ik schuldig was bevonden aan hoogverraad.’ Hij hoestte nog eens voor hij verderging. ‘De belastingen waren zo hoog geworden om de oorlog met Schaduwhaven te financieren dat mijn zaak failliet ging en mijn vrouw de straat op moest om het gezin te voeden. Ik heb Salazar uitgemaakt voor alles wat mooi en lelijk is en die argushavik zag ik pas toen het al te laat was. En toen ben ik uitgekozen in de Zwarte Loterij.’
‘Wat voor zaak had je?’ vroeg Drievinger. Hij had uitslag op zijn wang, waaraan hij maar bleef krabben met zijn verminkte hand.
‘Ik ben bouwkundige,’ antwoordde de zieke. ‘Ik had een zaak aan de Ambachtsstraat, Soeman Techniek.’
‘Ken ik,’ zei Drievinger. ‘Dus jij bent Soeman?’
De bouwkundige knikte en kreeg weer een hoestbui. ‘De opzichters van deze operatie dachten zeker dat ik wel van nut kon zijn,’ zei hij toen hij was uitgehoest. ‘Anders was ik allang dood. Armin leidt de delfoperatie. Misschien wilde hij een extra bouwkundige aan boord hebben.’
‘De Deining,’ riep een oudere man met een rode neus, die een paar kluisters verderop zat. ‘Ik heb dertig jaar over de Gebroken Zee gevaren. Ik ben naar de Verdronken Kust geweest en naar de ruïnes van het oude Andarr en nog verder naar het westen, de Eindeloze Oceaan op. Maar ik heb me nooit in de buurt van die vervloekte plek gewaagd. Ze zeggen dat de Deining de plek is waar Malantis uit de hemel is gedonderd. Zijn lijk ligt er nog steeds te rotten.’
De oude zeebonk dempte zijn stem tot een fluistertoon. Cole moest zijn oren spitsen om hem te verstaan, want zijn stem kwam nauwelijks boven het krakende hout en de klotsende golven uit.
‘Het ene moment zeilt je schip gladjes over de golven en het volgende moment ligt het twintig voet onder water. Maar het kan nog erger. Ik heb gehoord van schepen die na een hoge golf ineens honderd voet of meer de diepte in pleurden. De Heer van de Diepten mag dan dood zijn, maar hij rust niet in vrede in zijn waterige graf. Ze zeggen dat zijn razernij niet te stillen is en dat hij alle schepen de grond in boort die het wagen zijn rustplaats te verstoren.’
Er ging een huivering van angst door Cole en de andere gevangenen die de woorden van de oude zeeman konden horen. Gevaar was één ding en gevaren waren er om te overwinnen, maar wat de gewezen zeeman vertelde kwam neer op een spelletje roulette met de zee zelf.
‘Dit is pure zelfmoord!’ hijgde Cole.
Drievinger grijnsde zijn scheve, gele tanden bloot. ‘Ik hoop dat die rukkers weten waar ze aan begonnen zijn.’
Het luik boven hen ging met een klap open en het ruim werd overspoeld met zonlicht. Cole knipperde de tranen uit zijn brandende ogen. Toen hij weer kon zien, zag hij het verweerde gezicht van stuurman Vargus omlaag turen. Het zweet stroomde van zijn kale kruin en zijn gehavende wangen.
‘Kapitein Kramer wil jullie allemaal aan dek hebben,’ blafte hij. ‘We komen jullie kluisters losmaken. Maar haal je vooral niks in je hoofd, want als het ook maar even lijkt alsof je problemen gaat veroorzaken, smijten we je voor de vissen.’
Hij verdween. Iemand liet een touwladder zakken en vier Wachters klommen het ruim in, stuk voor stuk met maliënkolders aan en een stalen zwaard in de hand.
Cole overwoog heel even om de soldaat die zijn boeien losmaakte te overmeesteren, maar een blik op het open luik maakte hem duidelijk dat Falcus en een half dozijn Wachters over de rand gluurden met hun kruisbogen in de aanslag. De taxerende blik van de jonge Scherf veranderde in een weeë grijns toen de Augmentor hem zag kijken. Cole slikte en wendde haastig zijn blik af.
Tien minuten later zaten de gevangenen bij elkaar op het dek, omsingeld door Rode Wachters met zwaarden. Kapitein Kramer stond op de voorplecht. Falcus stond rechts van hem en streelde zijn kruisboog, alsof hij niet kon wachten op een aanleiding om iemand om te leggen. Vargus stond links van de kapitein met een duistere blik in zijn ogen.
Kramer legde zijn handen op de reling van de voorplecht en keek uit over de mannen onder hem. De spanningen van de laatste tijd hadden hem niet onberoerd gelaten: hij zag er mager uit, bijna broos. Zijn grijze haar was kortgeknipt en zijn verweerde gezicht stond vermoeid. Desondanks klonk zijn stem krachtig en helder.
‘Jullie weten inmiddels waar we naartoe gaan,’ zei hij luid. ‘De Deining, een plek die volgens de verhalen beheerst wordt door de rusteloze geest van de Heer der Diepten. Hoe het ook zij, we zijn hier allemaal om één reden. Velen van jullie zijn veroordeelde misdadigers die deze expeditie hebben verkozen boven de strop of de bijl. Sommigen zijn vrije mannen die zo moedig zijn om hun leven te wagen om fortuin te maken. Ik heb niets dan lof voor uw dapperheid.
Ik ben hier omdat ik Dorminia en onze heer heb teleurgesteld. In zijn onmetelijke wijsheid en genade heeft Salazar besloten me nog een kans te gunnen. Dit keer zal ik hem niet teleurstellen.’
Cole keek om zich heen terwijl Kramers woorden over het dek rolden. De wind was een constante, fluitende metgezel die aan de grote mast rukte en de zeilen hoog boven hun hoofd geselde. De vlag van de Verlossing had een witte achtergrond, maar de Obelisk was vervangen door een galg, in een ironische variant op het wapen van de Rode Garde. De symboliek kon Kramer of wie dan ook aan boord van het galjoen niet ontgaan.
In de verte deed de Rode Welvaart vergeefse pogingen om het snellere galjoen bij te houden. De enorme eenmaster was zwaar beladen met mijnwerktuigen en een minimale bezetting van matrozen en mijnwerkers die wanhopig genoeg waren om hun leven te wagen in een expeditie naar de Deining. Het donkere water van de Gebroken Zee klotste hongerig tegen de romp van het schip.
Cole kneep zijn ogen dicht en stelde zich voor hoe het zou zijn om te verdrinken in die zee, om te verdwijnen in een afgrond van verpletterend zeewater dat het leven uit je longen perste. De gedachte maakte hem alweer misselijk.
‘Luister naar de kapitein, vuile hond!’ zei een Wachter naast hem bevelend. De soldaat legde een hand op het gevest van zijn zwaard. Coles blik gleed gehoorzaam terug naar Kramer.
‘Morgenochtend arriveren we aan de rand van de Deining,’ zei de kapitein. ‘Als alles volgens plan verloopt, zal onze mijn binnen een dag of twee operationeel zijn. Wie weet zal ons verblijf bij de Deining beperkt blijven tot twee weken. Ik ben een strenge, doch rechtvaardige kapitein. Doe wat ik je opdraag en wie weet blijf je lang genoeg in leven om terug te keren naar Dorminia.’
Overal aan dek keken er mannen blij verrast op. Cole wilde ze wel door elkaar schudden en schreeuwen dat Kramer niet meer was dan een willekeurige marionet van Salazar, dat hij hun maar wat voorspiegelde, zodat ze zich dood zouden werken. Zodra ze niet meer bruikbaar waren zouden ze uit de weg geruimd worden. Hij was een Scherf en hij wist hoe de Oppermagiër zijn zaakjes afhandelde.
‘Gelul,’ mompelde hij luider dan zijn bedoeling was.
‘Wat?’ Het was dezelfde Wachter die hem eerder had gewaarschuwd. De ogen van de soldaat vernauwden zich tot dreigende spleetjes. ‘Noem jij de kapitein een leugenaar?’
Iedereen draaide zich om om hem te kunnen zien. Hij slikte. ‘Helemaal niet,’ antwoordde hij. ‘Iedereen weet dat admir... eh, kapitein Kramer een eerlijk man is. Zo eerlijk als steen, heb ik wel horen zeggen.’
‘En net zo stom,’ zei Drievinger hardop. Cole kon zijn oren niet geloven. Hier en daar hapte iemand naar adem, gevolgd door gegrinnik. Het gezicht van de Wachter liep akelig rood aan en hij trok zijn zwaard. Twee andere soldaten volgden zijn voorbeeld.
‘Halt,’ beval Kramer vanaf de voorplecht. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ Falcus, die naast de kapitein stond, had zijn kruisboog geheven en bewoog die van links naar rechts over de gevangenen onder hen.
‘Die twee grapjassen noemden u een leugenaar en een stomkop, kapitein,’ antwoordde de Wachter. ‘U hoeft het maar te zeggen en ik smijt ze overboord.’
Kapitein Kramer keek bijna gekweld omlaag. ‘Ik sta niet te springen om nog meer levens te verspillen in zo’n vroeg stadium van onze reis. Maar insubordinatie kunnen we niet tolereren, zeker niet van een verkrachter en een kinderlokker.’
Een kínderlokker? Coles mond viel open. Een rationeel deel van zijn hersenen zei hem dat hij zijn mond moest houden, maar dit was zo onrechtvaardig dat hij het gewoon niet kon verdragen. ‘Vergeef me, kapitein, maar u vergist zich,’ zei hij. ‘Ik...’
‘Stilte!’ schreeuwde Kramer. Hij trilde van woede. ‘Ik walg van jullie. Jullie misdaden zijn tot in detail aan ons doorgegeven. Sommigen zijn onfortuinlijker dan anderen geweest om hier terecht te komen, dat is zo, maar jij, en jij...’ – hij wees eerst naar Drievinger en toen naar Cole – ‘verdienen alles wat jullie op dit schip maar kan overkomen. Jullie zijn het laagste gedierte des velds.’
Cole beet zo hard op zijn tong dat hij bloed proefde. Dit was te belachelijk voor woorden!
‘Genoeg,’ zei Kramer geïrriteerd. ‘Alle gevangenen gaan terug naar het ruim, waar jullie tot het avondmaal zullen blijven. Als ik ook maar één kik van een van jullie hoor, al is het maar een klacht over het eten,’ ging hij verder met een dreigende blik op Drievinger en Cole, ‘dan gaan jullie allebei overboord.’ Met die woorden keerde hij de menigte de rug toe en beende weg naar de boeg van het schip. Falcus richtte zijn wapen op Cole, glimlachte en ging toen achter de kapitein aan.
‘Stomme idioten,’ zei Soeman toen ze weer in het ruim zaten. ‘Jullie hadden wel dood kunnen zijn.’ Hij hoestte en spuugde wat bloed op de gore plankenvloer.
Drievinger haalde zijn schouders op. ‘Verdrinken klinkt niet eens zo slecht. Ik kan wel ergere manieren verzinnen om dood te gaan.’ Hij had een valse blik in zijn ogen die Cole volstrekt niet zinde.
‘Er is niks ergers dan de Deining,’ beet de oude zeeman, die Jack heette, hem toe. Hij maakte een bezwerend teken in de lucht met zijn linkerhand. ‘Ik wil de dood recht in de ogen kijken. Ik wil niet onverwacht opgeslokt worden door de zee.’
Drievinger tilde zijn verminkte hand op en krabde aan zijn schurftige wang. ‘De meesten van ons hebben nog nooit gevaren. Weet je wat ik daaruit opmaak? Dat ze ons willen gebruiken voor de gevaarlijke klusjes, dingen die een man bij zijn volle verstand nooit zou doen. We komen hier niet levend uit en dat geldt voor ons allemaal.’
Cole schraapte luid zijn keel om ieders aandacht te krijgen. Hij had een idee gekregen. Het was gestoord en gevaarlijk en sommigen zouden het zelfs idioot noemen, maar de situatie was hachelijk genoeg voor hachelijke maatregelen.
Als er taaie beslissingen genomen moeten worden, staan er taaie kerels op om ze te nemen. Dat had hij ooit in een boek gelezen en het had een gevoelige snaar geraakt.
‘Als we eenmaal op de plek zijn waar we gaan delven, wat gebeurt er dan?’ vroeg hij zacht.
Soeman gaf antwoord. ‘De Rode Welvaart gaat voor anker. Wij gaan aan boord en beginnen de mijnwerktuigen uit te laden. Het wordt hard werken.’
Cole fluisterde nu zo zacht dat alleen Soeman, Drievinger en Jack hem nog konden verstaan. ‘Stel nou dat we een afleidingsmanoeuvre uitvoeren op de Welvaart? Soeman kan een of ander werktuig saboteren en de aandacht van de Wachters trekken. Als we alle soldaten van de Verlossing kunnen krijgen, kunnen we weer aan boord van dit schip sluipen en het stelen voor ze in de gaten hebben wat er gebeurt.’
Drievinger grijnsde zijn gele tanden bloot. ‘En de bemanning dan? Denk je dat we met zijn vieren een dozijn mannen aankunnen? Je bent niet goed snik.’
‘Niet alleen wij vieren,’ antwoordde Cole. ‘Ik kan nog wat anderen overhalen om mee te doen. De matrozen op dit schip zijn slecht bewapend. Het zijn geen soldaten. Terwijl,’ zei hij met een armgebaar naar de gedaanten die in het donker in het ruim zaten, ‘de meesten hier wel weten hoe ze moeten vechten. Heb ik gelijk, Drievinger?’
‘Zeker weten. Ik kan overweg met alles wat scherp is,’ antwoordde de gevangene. ‘En er zitten nog wel meer moordenaars tussen. Maar we hebben geen wapens. Ze hakken ons aan mootjes.’
Cole kon zich er nog net van weerhouden om veelbetekenend tegen zijn hoofd te tikken. Hij had ze precies waar hij ze hebben wilde. ‘Bij de mijnwerktuigen zitten vast dingen die we als wapen kunnen gebruiken. Houwelen en hamers, dat soort dingen. Als de Wachters afgeleid zijn, bewapenen we de andere gevangenen, gaan aan boord van dit schip en hijsen de zeilen voor ze op de Rode Welvaart zelfs maar in de gaten hebben dat we weg zijn.’
Nu nam de oude Jack het woord. ‘Ik kan dit schip wel varen, geen twijfel aan. De Rode Welvaart kan ons nooit inhalen. Maar waar moeten we naartoe?’
Cole haalde zijn schouders op. ‘Maakt niet uit, als het maar ver van Dorminia is.’
Soeman schudde langzaam zijn hoofd. ‘Dit is waanzin. We zijn beter af als we gewoon aan het werk gaan bij de Deining en dan maar hopen op gratie van de magistraten. Ik moet aan mijn gezin denken.’
Lafaard, wilde Cole hem toesissen, maar hij dwong zichzelf om meelevend te kijken. ‘Ik begrijp je zorgen, Soeman,’ zei hij op warme toon. ‘Maar denk je dat je gezin zou willen dat je hier in je eentje sterft tijdens een idioot ongeluk? Of opgeslokt wordt door de Deining? Nee. Ze zouden willen dat je strijdend ten onder gaat.’
In een vlaag van inspiratie voegde hij daaraan toe: ‘Bovendien ben je ziek. Je hebt iets ernstigs onder de leden, Soeman. Het is te gevaarlijk om je gezin bloot te stellen aan de ziekte die je hebt. Het is beter voor ze om te horen dat hun geliefde man en vader zijn laatste dagen heeft gesleten als een vrij man die het ruime sop bevoer met zijn trouwe kornuiten, net als in de oude heldenverhalen.’
De bouwkundige liet zijn schouders hangen. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Ik zal zorgen dat mijn gezin trots op me kan zijn. Misschien... misschien kunnen we nog wat goud naar mijn vrouw sturen. Zodat ze de straat niet meer op hoeft.’ Er was weer wat hoop in zijn stem geslopen.
Cole glimlachte. ‘Natuurlijk,’ zei hij. Als we iets kunnen missen, dacht hij. Het zal niet goedkoop worden om een rebellenleger op poten te krijgen. ‘Ik moet mijn plan aan de anderen voorleggen,’ zei hij. ‘Ik wacht af tot de avond, als het donker wordt en ik me vrij kan bewegen.’
‘Ik doe met je mee, jochie,’ zei Jack. ‘Ik wil al jaren een eigen schip. Ha, ze hebben me zelfs gepakt toen ik een leuk schoenertje probeerde te stelen uit de haven. Bleek van een machtige magistraat te zijn. Ik hing al bijna aan de galg, maar toen kwam de Verlossing.’
‘Op mij kun je ook rekenen,’ zei Drievinger. ‘Als ik toch dood moet, dan liever met een wapen in mijn knuist.’ De gevangene wreef weer over zijn gehavende gezicht. ‘Je hebt je nog steeds niet voorgesteld, knul. En je hebt ook nog niet uitgelegd hoe je een bende misdadigers zover wou krijgen om samen te werken en de ontsnapping van de eeuw op touw te zetten.’
Cole rechtte zijn schouders en keek de drie mannen om beurten gewichtig aan. Al zijn pijntjes waren vergeten in een plotselinge opwelling van trots. Eindelijk kreeg hij het respect dat hij verdiende! Hij zag de verbijstering op Garretts gezicht al voor zich als zijn genialiteit in de loop der jaren duidelijk zou worden.
‘Mijn naam is Davarus Cole,’ zei hij. ‘En wat de precieze details van mijn plan aangaat, daar hoeven jullie je geen zorgen om te maken. Ik heb jarenlange ervaring met dit soort dingen. Het zit namelijk zo...’ Hij zweeg even, voor het maximale effect. ‘Dit is wat ik al jaren doe.’