De stad van de torens

DE FORTUIN VAN DE DAME meerde vier dagen na hun vertrek uit de Deining aan in Thelassa. Het weer was goed gebleven en het schip was goed opgeschoten. Hoewel Cole was opgesloten in een kleine hut en werd bewaakt door een zwijgzaam bemanningslid, had hij de reis bijna aangenaam gevonden, vergeleken bij de ellendige omstandigheden aan boord van de Verlossing.

      De deur van zijn hut ging krakend op een kier en zijn bewaker tuurde naar binnen. ‘We zijn aangekomen. Volg mij,’ zei ze. Cole stond op van het kleine bedje en volgde haar de hut uit, het dek op. Het schouwspel dat hem daar begroette was zo overweldigend dat hij pardoes zijn pas inhield.

      Cole had nooit veel gereisd buiten de muren van Dorminia, maar hij had vaak gepraat met kooplieden en anderen die de Stad van de Torens hadden bezocht. Hun verhalen klonken altijd onmogelijk fantastisch.

      Maar ineens leken ze niet meer zo vergezocht.

      Dorminia was een chaos van gebouwen die op het oog zo lukraak bij elkaar geveegd waren dat ze elk moment in elkaar leken te kunnen storten als een lawine van grijze stenen, maar Thelassa was een hoog oprijzend blijk van de visie van de vaardigste architecten van de Eeuwen van Strijd. Sierlijke torens reikten naar de wolken langs brede lanen van wit marmer dat glansde in de ochtendzon. Langs de smetteloze straten stonden bomen en struiken die in wonderlijke vormen waren gesnoeid: griffioenen en eenhoorns en andere wezens die volgens de verhalen over de wereld zwierven voor de tijd van de Godenoorlog. Nu zat er in de bossen ten noorden en westen van het Drieënland alleen nog wat verspreid wild, en zelfs dat begon te verdwijnen.

      ‘Het lijkt wel een droom,’ fluisterde hij verwonderd. Op slag haatte hij Salazar meer dan ooit om zijn grijze stad en zijn wrede, tirannieke bewind, dat al het leven uit zijn onderdanen zoog. Hier, in deze stad, zag hij het bewijs dat de mensheid nog niet verloren was.

      ‘Hou je poten thuis, vuile pokkenhoer,’ gromde een haatdragende stem, en toen hij zich omdraaide zag hij Drievinger, die over de loopplank naar de steiger werd geduwd.

      ‘Je leeft nog!’ riep Cole uit. Hij kon een brede grijns niet onderdrukken. De ander keek op en bromde instemmend. Er kwamen ook andere overlevenden van de Verlossing aan dek, maar voor hij hun gezichten kon herkennen werd hij bij zijn arm gegrepen door een stevige hand, die hem omdraaide.

      Zijn adem stokte. De hand was absurd sterk en onnatuurlijk koud. De hand trok zich bijna meteen terug, maar hij liet een brandende pijn achter op de plek waar hij Cole had aangeraakt. Hij keek op naar het gezicht van de bleke vrouw die hem had toegesproken toen hij was bijgekomen aan boord van de Fortuin. Cole had inmiddels begrepen dat zij de kapitein van het schip was.

      ‘U gaat nu mee naar de Witte Dame,’ zei ze. ‘Probeer alstublieft niet te ontsnappen. U zou niet ver komen en de gevolgen zouden niet erg aangenaam zijn.’

      Cole wreef over zijn arm. De aanraking van de vrouw had een lichte misselijkheid veroorzaakt. ‘Ik sta aan jullie kant,’ zei hij verwijtend. ‘Ik haat Salazar. Zijn ondergang is mijn liefste wens.’

      De kapitein keek hem uitdrukkingsloos aan. ‘Dat moet mijn meesteres bepalen. Blijf bij mij. Het paleis is niet ver.’

      Cole deed wat hem gezegd werd en liep achter de kapitein aan over een brede promenade, omzoomd door eiken en olmen. Bij een kruispunt sloegen ze rechts af, dwars door de schaduw van een stel grote, mensachtige standbeelden met stierenhoofden.

      De verwondering die hem had vervuld toen hij de stad voor het eerst zag, was omgeslagen in ontzag. Hij haalde diep adem en verbaasde zich over de mengeling van bloemengeuren die zijn neusgaten vulde in plaats van de stank van menselijk vuil waarvan de Grijze Stad doordrongen was.

      Hoe krijgen ze dat voor elkaar? vroeg hij zich af. Een stad zo groot als Dorminia, maar het ruikt hier als een bloementuin.

      Ze passeerden mannen en vrouwen die nieuwsgierig naar hen keken. In plaats van de stuurse uitdrukking waarmee de meeste Dorminianen permanent rondliepen, zag hij Thelassanen met tevreden gezichten. Een man glimlachte en maakte een lichte buiging voor de kapitein van de Fortuin. Cole zag nog andere vrouwen als zij, zo wit als geesten, met ogen die volkomen kleurloos leken. Allemaal droegen ze de lange witte gewaden van hun orde.

      Hij keek onder het lopen regelmatig op om de torens te bewonderen die zich majestueus ophieven naar de hemel. Het waren hoge, smalle gebouwen, waarbij de Obelisk lelijk en onvolgroeid afstak. Hij concludeerde dat ze moesten toebehoren aan de adel en de heersende klassen. Maar anders dan in Dorminia, waar het Edelenkwartier strikt gescheiden was van de rest van de stad, stonden kleine woonhuizen en torens hier zij aan zij. Zelfs de nederigste gebouwtjes waren mooi van ontwerp en gemaakt van het witte marmer waaruit de overgrote meerderheid van de Thelassaanse gebouwen was opgetrokken.

      Ze kwamen vlak langs een bescheiden herenhuis met engelachtige beeldjes die gelukzalig naar hen glimlachten. Even dacht Cole dat hij binnen iemand hoorde huilen. De kapitein versnelde haar pas en algauw waren ze buiten gehoorsafstand.

      Uiteindelijk naderden ze het centrum van de stad. De passerende mensenzee dunde wat uit en in plaats daarvan verschenen er Sumnische krijgers in leren wambuizen, met zwaarden, speren en ander oorlogstuig. Cole kon alleen maar staren naar de soldaten, die zelfs nog zwarter van huid waren dan de donkerste Gharziaanse kooplieden die Dorminia soms aandeden.

      Het waren er honderden. Ze deden de ronde met gefronste voorhoofd en konden duidelijk niet wachten tot ze in actie mochten komen – een scherp contrast met de onbewogen Thelassanen, die op een afstandje bleven. De vrouw die zijn hut op de Fortuin van de Dame had bewaakt merkte zijn verwarring op.

      ‘Het verbaast u om hier zo veel buitenlanders te zien. Die Sumniërs zijn de huurlingen van mijn meesteres. Op het slagveld kennen ze hun gelijken niet. Dorminia maakt geen kans tegen ze.’

      Cole was geneigd haar gelijk te geven. De Augmentoren van Dorminia waren een elitemacht, meedogenloos en dodelijk, maar ze vormden maar een klein groepje. De Rode Garde was niet veel meer dan een kliek van boeven en smeerlappen. Ze zouden als los zand uit elkaar vallen tegen een leger van Sumniërs.

      ‘Het paleis is niet ver meer,’ zei de kapitein vlak voor hem. ‘U moet u nederig opstellen in de aanwezigheid van onze glorieuze meesteres. Buig diep en kijk niet op voor er iets anders van u verlangd wordt. En spreek geen woord tot u daartoe bevel krijgt.’

      Cole knikte. Wederom had het lot ingegrepen en hem een duwtje in de richting van zijn onvermijdelijke lotsbestemming gegeven. Hij was er zeker van dat de Witte Dame onder de indruk zou zijn van deze dappere jonge rebel, die haar paleis binnen zou marcheren om zijn wapens met de hare te verbinden.

      Hij reikte naar Magiban, maar realiseerde zich meteen weer dat die in het bezit van Brodar Kayne was.

      Met een zucht haalde hij een hand door zijn haar en bereidde zich voor op een audiëntie bij de legendarische Witte Dame van Thelassa.

 

‘U hebt nu wel lang genoeg op uw knieën gelegen.’

      Hij stond op en wist het zowaar voor elkaar te krijgen om niet ineen te krimpen bij de plotselinge, snijdende pijn in zijn gekneusde ribben. Zijn blik ging meteen naar de gedaante op de ivoren troon op de verhoging in het midden van de zaal. Er viel zonlicht door een raam in het gewelfde plafond vlak boven haar, zodat er een stralende gloed over haar heen lag. Zijn adem stokte in zijn borst.

      De Witte Dame droeg een magnifieke japon van de lichtste zijde, zo doorschijnend dat hij dacht dat hij haar rondingen onder de stof zou kunnen zien. Haar platinablonde haar was zo licht dat het bijna zilver leek en het omlijstte een gezicht dat zo volmaakt was dat de kundigste beeldhouwers ter wereld in tranen zouden uitbarsten bij de aanblik. Haar huid was net zo gaaf als het marmer onder zijn voeten. Hij keek haar met open mond aan, volkomen gebiologeerd door haar bovenaardse schoonheid.

      Bewegingen aan beide zijden van de Witte Dame leidden Coles aandacht af van het betoverende tafereel. Links van haar op de verhoging stond een gigantische, zwarte Sumniër met zijn armen over elkaar. Rechts van de Oppermagiër stond een lange vrouw van middelbare leeftijd, die haar keel schraapte en hem peinzend aankeek.

      ‘Wend je blik af, worm!’ beval de kolossale krijger met een absurd diepe stem. Hij stak met kop, schouders en bijna zijn hele borstkas boven Cole uit. Het was de grootste man die de jonge Scherf ooit had aanschouwd. Roze littekens zigzagden over zijn overdadig gespierde lichaam, dat vanboven naakt was. De gigantische Sumniër droeg een gouden speer met een akelig uitziend gebogen blad en hij richtte die op Cole voor hij met één kolossale stap omlaag stapte naar de eerste trede van de verhoging.

      Cole voelde zich ineens heel erg alleen. De enorme Sumniër kwam nog een stap dichterbij.

      ‘Genoeg, generaal,’ zei de Witte Dame op gebiedende toon. Haar stem was zacht en heerlijk zangerig en vulde moeiteloos de hele zaal. ‘Onze gast is duidelijk niet bekend met onze gebruiken.’ Ze richtte haar aandacht op Cole en hij hapte naar adem. Haar ogen hadden een violette tint die hij nog nooit eerder had gezien.

      ‘In Thelassa staart een man een vrouw niet aan met zo veel wellust in zijn ogen. Hoogstens als ze zijn belangstelling op prijs stelt.’ Ze wierp een blik op de enorme Sumniër naast zich en hield zijn blik langer vast dan nodig leek om haar boodschap over te brengen. De man reageerde met een brede, trotse glimlach. Ze wendde zich weer tot Cole. ‘U zult onze gewoonten mettertijd wel leren kennen.’

      ‘Luister naar de woorden van de meesteres, worm,’ zei de Sumniër, die alweer met zijn speer zwaaide. ‘Of ik ruk je ogen uit hun kassen.’

      De Witte Dame hief een volmaakte hand op. ‘Dank u, generaal.’ Ze richtte haar blik weer op Cole. ‘Ik begrijp dat u bent gered van een Dorminiaans schip. Wat deed u bij de Deining?’

      Cole haalde diep adem. Dit was zijn moment. Hij moest een goede indruk maken. ‘We zijn daarheen gestuurd om magie te delven,’ zei hij. ‘De meeste mannen op het schip waren gevangenen en hadden geen keuze.’

      ‘En u was zo’n gevangene?’

      Hij knikte. ‘Er waren twee schepen. De Verlossing en de Rode Welvaart. Ik zat op het eerste schip.’

      ‘Mijn kapitein vertelt me dat de schepen gescheiden waren geraakt. Het lijkt erop dat u op de vlucht was voor uw cipiers, voordat de Deining uw schip deed kapseizen.’

      Cole rolde met zijn schouders. ‘Er bleken een paar gevangenen aan boord te zijn die ze niet aankonden.’ Hij strengelde zijn handen ineen, duwde zijn handpalmen naar buiten en liet zijn vingers kraken voor wat extra effect. ‘Met name één gevangene. Sommige mannen laten zich nu eenmaal niet ketenen.’

      De Witte Dame hief een wenkbrauw op. Het gebaar was zo ongelooflijk volmaakt dat hij de Oppermagiër alleen maar vol onverholen bewondering kon aanstaren. De Sumnische generaal fronste dreigend zijn voorhoofd. ‘Je was gewaarschuwd, worm.’

      Cole besloot dat hij er genoeg van had om voor worm te worden uitgemaakt.

      ‘Mijn naam is Davarus Cole,’ verklaarde hij. ‘Ik ben de zoon van de vermaarde held Illarius Cole. Ik was acht jaar oud toen mijn vader voor mijn ogen werd vermoord door de trawanten van Salazar. Ik heb gezworen dat ik het monster op een dag zou doden. Ik sta hier niet voor u als vijand, maar als vriend.’

      De vrouw rechts van de Witte Dame keek plotseling op. ‘Illarius Cole?’ zei ze. Er zat een vreemde bijklank in haar stem, maar haar accent was onmiskenbaar Dorminiaans.

      De Witte Dame leek haar niet te horen. ‘Ik heb drieduizend Sumnische krijgers onder het bevel van de dappere generaal Zahn hier. Mijn spionnen in de Grijze Stad geven me alle inlichtingen die ik nodig heb. Wat hebt u te bieden dat ik niet al heb?’

      Cole fronste. Dit verliep niet helemaal volgens plan.

      ‘U weet waarschijnlijk niet,’ probeerde hij, ‘dat ik lid ben van een tamelijk belangrijke organisatie, een rebellengroep die Salazar tegenwerkt bij alles wat hij doet. De Scherven. Uw spionnen hebben wellicht van ons gehoord.’

      De Witte Dame zei niets. Ze wendde zich tot de lange vrouw naast haar, die iets fluisterde en toen haar hoofd schudde.

      ‘Blijkbaar niet,’ zei de Oppermagiër. Coles schouders zakten omlaag.

      Achter hem gebeurde iets en ineens werd Drievinger de troonzaal binnen gebracht en naar voren geschoven, zodat hij naast Cole kwam te staan. Zijn schurftige gezicht zat onder de blauwe plekken en er droop een stroompje bloederig snot uit zijn rechterneusgat. Hij had duidelijk niet geluisterd naar de instructies van de kapitein aangaande eventuele ontsnappingspogingen.

      ‘En wie is dit?’ vroeg de Witte Dame.

      ‘Zijn naam is Drievinger,’ antwoordde Cole snel, voor de gevangene de kans kreeg om te antwoorden. ‘Hij is mijn volgeling.’

      Drievinger wierp hem een geërgerde blik toe. ‘Ik ben je volgeling niet.’

      Cole besloot die opmerking te negeren. ‘Vertel ze hoe ik jullie allemaal heb gered, Drievinger. Vertel over mijn plan.’

      Drievinger haalde zijn schouders op. ‘Wat moet ik dan zeggen? Ze geven geen flikker om ons, jochie. Als ze klaar zijn met hun vragen, laten ze ons allebei afmaken.’

      De Witte Dame zwaaide met een vinger en ineens zweefde Drievinger omhoog met zijn armen en benen stijf tegen elkaar gedrukt. Hij hijgde en vloekte, terwijl hij langzaam om zijn as draaide. Het was bijna grappig om te zien.

      ‘Jullie vormen een vreemd stel,’ merkte de Oppermagiër op. ‘Een arrogante jongeling en een verkrachter. Ik heb altijd geloofd dat iemands karakter af te meten valt aan het gezelschap dat hij erop na houdt. Wat zal ik eens met jullie doen...’ Ze tikte met een gemanicuurde vinger tegen haar volmaakte lippen.

      Generaal Zahn glimlachte zijn mond vol gouden tanden bloot en zette zijn speer op de grond. ‘Geef ze elk een zwaard,’ verklaarde hij, terwijl hij zijn rug rechtte. ‘Ik wil minstens een nieuw litteken aan mijn verzameling toevoegen voor ik ze uit hun lijden verlos.’ Hij wees naar zijn omvangrijke borstkas, een waar wandkleed van genezen verwondingen dat verhaalde van talloze gewonnen veldslagen.

      Cole slikte. Drievinger was niet klein, maar naast generaal Zahn leken zelfs de gebroeders Urich net kleuters. Hij betwijfelde of een stel geoefende soldaten deze gigantische Sumniër aankonden, met of zonder wapen.

      ‘Wacht.’

      Iedereen keek nu naar de spreker. Het was de erudiet uitziende vrouw met wie de Witte Dame zo-even had overlegd.

      ‘Vergeef me, meesteres, maar ik heb de vader van deze jongen gekend. Ik zou hem graag nog wat vragen stellen, met uw welnemen.’

      De Oppermagiër knikte welwillend. Generaal Zahn keek intens teleurgesteld.

      ‘Vertel eens, Davarus Cole. Wat weet je nog over je vader?’ De vrouw zag er opmerkelijk gewoontjes uit, maar ze had een soort stille kracht die respect opriep.

      ‘Ik weet dat hij een groot man was,’ antwoordde Cole trots. Garrett had niet veel over zijn vader verteld, waarschijnlijk omdat hij zich schaamde dat hij nooit zo veel had aangedurfd als hij. ‘Hij is gesneuveld in een gevecht tegen drie Augmentoren. Voor hij stierf, gaf hij me zijn magische dolk, Magiban. Het was zijn laatste geschenk aan mij. Op een dag zal ik zijn dood ermee wreken.’

      Op slag herinnerde hij zich het groene kwartskristal dat Garrett hem had gegeven toen hij zich bij de Scherven voegde. Hij had dat geschenk zelf weggegooid en het kristal in een opwelling van woede in het vuur gesmeten. Nu had hij er spijt van. Garrett was misschien geen groot man, zoals zijn vader, maar hij had gedaan wat hij kon.

      Hij voelde tranen prikken. Zijn schaamte streed met zijn verdriet. Misschien had hij de koopman onheus behandeld. Hij voelde een plotselinge opwelling om naar Dorminia te gaan en het goed te maken met Garrett.

      ‘En je moeder?’ ging de vrouw verder, midden in zijn moment van zwakte. Verman je, dacht Cole. Helden huilen niet.

      ‘Ze is in het kraambed gestorven.’

      Sophia was het enige kind van een welgestelde scheepsbouwer geweest. Zij en Coles vader hadden elkaar ontmoet toen ze allebei nog jong waren. Na haar jammerlijke dood had Sophia haar man een flink landgoed nagelaten, dat ze had geërfd van haar rijke vader. Illarius en de kleine Davarus Cole hadden er alleen geleefd met verder slechts een dienstmeid, die hem mede had opgevoed omdat zijn vader zo vaak weg was. Hij had nooit geweten wat zijn vader precies voor de kost deed. Pas toen hij stierf kwam hij daarachter.

      ‘Wat is er met zijn betoverde dolk gebeurd?’ vroeg de raadsvrouw van de Oppermagiër. Er klonk iets van opwinding door in haar stem. Opwinding en... angst?

      ‘Magiban? Die, eh, heb ik niet bij me.’

      ‘Waar is hij?’

      ‘Een oude Hooglander heeft hem van me gestolen.’ Het deed pijn om dat te moeten toegeven. Wederom vervloekte hij Brodar Kayne. Bemoeizuchtige ouwe gek, dacht hij. Ik had je hulp niet eens nodig.

      ‘En waar is die Hooglander?’

      ‘De laatste keer dat ik hem zag, ging hij op weg naar de Jammerkloof, een dagrit ten oosten van Dorminia.’

      De Witte Dame schuifelde geïrriteerd heen en weer op haar troon. ‘Is het nu klaar, Brianna?’

      De raadsvrouwe, Brianna, keek nadenkend voor zich uit. ‘Meesteres, deze jongen is de erfgenaam van een wapen dat fataal is voor onze soort. Ik kan het weten. Ik ben op het nippertje levend uit Dorminia weggekomen. Vertel eens, Davarus Cole, heb je ooit de kans gehad om Magiban in te zetten tegen iemand met magie?’

      Cole wist niet goed waar dit allemaal naartoe ging, maar het leek hem het beste om maar gewoon te blijven praten, gezien de dreigende blikken van generaal Zahn. ‘Nee,’ zei hij als antwoord op de vraag van de vrouw. ‘Er zijn geen magiërs meer in Dorminia, behalve Salazar. En ik ben van plan om hem op een dag te doden.’

      Brianna knikte. Ze wendde zich tot de Witte Dame. ‘Ik zou u graag alleen spreken, meesteres. Deze jongen zou van grote waarde voor ons kunnen zijn.’

      Cole hield zijn adem in terwijl de Oppermagiër het verzoek van haar raadsvrouw leek te overwegen. ‘Goed,’ zei ze ten slotte. ‘Breng hem naar de Sterrentoren. Ik zal hem laten halen zodra ik over zijn lot heb beslist.’

      Drievinger vloekte weer. De Witte Dame keek hem fel aan. De walging was duidelijk te lezen in haar betoverende paarse ogen.

      ‘Sleep dit uitvaagsel weg en laat hem naast de jongen gevangenzetten. Hij heeft het privilege van zijn kracht misbruikt en nu moet hij boeten voor zijn misdaden.’

      ‘U had hem aan mij moeten overlaten,’ bromde de Sumnische generaal toen de dienaren van de Witte Dame om Cole en de gevangene heen kwamen staan. ‘Ik ben benieuwd hoe hij het vindt om een speer in zijn reet te krijgen.’ Hij bracht een hand naar de verbazingwekkende bobbel van zijn mannelijkheid onder zijn leren rok en er kwam een bijna geamuseerde glans in zijn ogen. ‘Of mijn pik.’

      Coles maag raakte alweer overstuur bij die gedachte.