Geen broeder van mij
HIJ HOORDE VOETSTAPPEN. Het fakkellicht flakkerde en het leek net zo fel als de zon. Hij kneep zijn ogen meteen weer dicht en knipperde zijn tranen weg, en de korst die zich had gevormd tijdens talloze dagen in ondoordringbare duisternis. In zijn oren klonk een hardvochtige stem.
‘Zwaard van het Noorden. Pfff. Klinkt net iets te voornaam voor zo’n ellendige ouwe grijsbaard.’
De voetstappen vertraagden. Het klonk alsof ze met zijn drieën waren, hoewel hij daar niet zeker van kon zijn. Nog een stem.
‘Hij heeft de buitenkant van die kooi al zowat een jaar niet gezien. Een wonder dat hij niet zo gek als een veelvraat is geworden.’
Stilte. Een van de mannen hoestte. Hij deed één oog een heel klein beetje open. Hoe lang was het geleden dat hij voor het laatst gegeten had?
De eerste stem weer. ‘Kijk, die zak hooi is wakker. Oren open, Kayne. De Sjamaan wil je in het Hoge Huis hebben. Drie keer raden wie de Broederschap heeft aangetroffen in een schuilgrot bij de Duivelsgraat.’
Hij werd op slag bevangen door doodsangst. Hadden ze haar ontdekt? Hij kon het wel uitschreeuwen. Hij zette zich schrap tegen de bevuilde vloer van zijn gevangenis en hees zich overeind. Hij dwong zijn verschrompelde spieren in beweging. De zweren die hij over zijn hele lichaam had schuurden pijnlijk bij elke beweging. Het kon hem niet schelen. Hij kneep in de tralies van de kooi en probeerde ze wanhopig te verbuigen. Ze gaven geen duimbreed mee. Hij wist nog hoe hij zichzelf had uitgeput met ontsnappingspogingen toen hij net gevangen was genomen. Nu had hij helemaal geen kans meer, na een jaar wegkwijnen, maar hij kreunde en verdubbelde zijn inspanningen.
Die hardvochtige stem weer, nu met een geamuseerde bijklank. ‘Dacht wel dat je daar wakker van zou worden. Je vrouw. Hoe heet ze, Mhaira? Ze heeft het nog aardig gedaan, zo lang als ze de Broederschap heeft ontlopen. Terwijl ze toch echt de jongste niet meer is, al heeft dat de Slachter niet van zijn pleziertje afgehouden.’
Zijn tanden knarsten. Zijn ogen voelden alsof ze zouden ontploffen en hij proefde bloed. Maar de tralies gaven niet mee.
Een derde stem, en deze kende hij. ‘Genoeg. Hijs de kooi nou maar op het schavot.’
Hij staakte zijn inspanningen, staarde naar de spreker, keek hem recht in de ogen. Hij zag schaamte. Schaamte en berouw.
‘En mijn zoon?’ stamelde hij. Zijn stem kraakte en klonk onwezenlijk in zijn oren na al die tijd. ‘Waar is mijn zoon?’
De man die hij kende sloeg zijn ogen neer. ‘Dat merk je snel genoeg,’ zei hij, en het klonk bijna verontschuldigend. ‘Verzet je er nou maar niet tegen, Kayne. Je kunt er toch niets aan veranderen.’
Hij liet zich weer op de vloer van zijn gevangenis zakken. Sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Hij zou duizend doden sterven, een eeuwigheid van folteringen op zich nemen voor een kans om de gruweldaad tegen te gaan die straks in het Hoge Huis zou plaatsvinden.
Maar het hielp niets. Hij kon er toch niets aan veranderen.
‘Kayne.’
De schorre stem maakte hem wakker en sleurde hem een wereld vol leed in. Zijn hele lichaam deed pijn. Hij deed zijn ogen open en werd getroffen door een onaangenaam uitzicht, dat bestond uit Jereks stuurse kop die op hem neerkeek. De Wolf had wat builen en blauwe plekken, maar leek verder ongedeerd.
‘Godver,’ mompelde Kayne. ‘Help me eens overeind.’
Jerek stak zijn handen uit, greep zijn polsen en hees hem ruw overeind. Hij wankelde even, geplaagd door duizend kleine pijntjes die op hem aanvielen als een roedel wolven die een beer willen vellen. De oude Hooglander haalde diep adem. Zijn knieën deden gemeen zeer en zijn borst voelde aan alsof een reus op hem had ingehakt met een knuppel, maar hij redde het wel. Moest ook wel, als je stom genoeg was om je op zijn leeftijd nog in te laten met dit soort gezeik.
‘Waar zijn de anderen?’ vroeg hij. Jerek wees met zijn kin over Kaynes schouder als antwoord en Kayne draaide zich voorzichtig om en keek om zich heen.
Ze stonden op een drassige grashelling, een paar honderd passen uit de kust. Iets verderop lag Vicard roerloos langs de rand van een breed kiezelstrand vol zoute plassen. Sasha zat over hem heen gebogen. Hij kon niet zien of de alchemist dood of levend was.
De wrakstukken van hun boot lagen verspreid over de heuvel. De romp lag een pas of tien verderop, ondersteboven. De kiel was gebroken en zakte in het midden door de planken.
‘En Isaac?’ vroeg hij. Hij vreesde het ergste. Jerek zei niets, schudde alleen zijn hoofd en spuugde op de grond. Kayne zuchtte en begon onvast de helling af te lopen naar de andere overlevenden. ‘Slecht voorteken om zo vroeg in de expeditie iemand te verliezen,’ zei hij. ‘Voorspelt niet veel goeds. De Halfmagiër zal niet blij zijn als...’
‘Hou maar op, hij staat daar,’ kapte Jerek hem af. Hij wees naar een rots verderop aan de kust, zo te zien een uitloper van een klip in de verte. Als Kayne goed keek, kon hij nog net een figuurtje zien dat over de rand gebogen zat.
‘Is hij nou aan het vissen?’ vroeg hij zich hardop af. De vage gedaante leek te merken dat hij keek en zwaaide met zijn arm bij wijze van groet. ‘Krijg nou de pleuris. Die is taaier dan hij eruitziet.’ Of misschien ben ik alleen maar oud en broos aan het worden, dacht hij.
De Hooglanders klommen de zompige heuvel af tot ze bij het meisje en de gedaante aan haar voeten waren. De alchemist ademde nog. Hij maakte ook zielige jankgeluidjes, tot grote ergernis van de Wolf.
‘Hoe staat het ermee?’ vroeg Kayne. Sasha had een lelijke snee op haar voorhoofd, maar verder zag ze er niet al te gehavend uit.
‘Gekneusde ribben,’ zei ze. ‘Verdraaide enkel. Een van zijn schouders is uit de kom gevlogen, maar Isaac heeft hem er weer in weten te krijgen. Ik had geen idee dat hij arts was.’
‘En visser,’ antwoordde de oude barbaar. Hij begon te begrijpen waarom de Halfmagiër die vent in dienst had.
Sasha had een reep natte stof in haar hand en veegde ermee over Vicards voorhoofd. Hij kreunde zacht en greep zwakjes naar haar handen, die hij in de zijne nam en vasthield alsof zijn leven ervan afhing. Jerek wierp hem een onheilspellende blik toe. Zelfs Sasha perste haar lippen op elkaar van weerzin.
‘Wolf, ga onze begaafde vriend maar even halen,’ zei Kayne. Het leek hem het beste om Jerek iets te doen te geven voor hij de alchemist zou wurgen. Zijn vriend bromde instemmend en beende weg naar de verre rots.
Kayne keek op naar de lucht. Hoe lang was het geleden dat ze waren aangespoeld op dit kiezelstrand? Hij dacht iets van twee, drie uur. De zon stond nog laag aan de hemel in de oplossende wolken. Hij overstroomde de nieuwe dag met goudkleurig licht, dat sereen weerspiegelde in de gekalmeerde wateren van het Dodemanskanaal. Al met al beloofde het een schitterende ochtend te worden. Het deed hem denken aan een andere ochtend, vele maanden geleden. Die was uitgelopen op een van de donkerste dagen aller tijden.
‘Heb je Magiban nog?’ De vraag van het meisje haalde hem terug naar het heden. Hij tastte naar zijn riem.
‘Hier heb ik hem. Die golf heeft ons een paar mijl uit de koers gesmeten. Het lijkt me dat we naar het noordoosten moeten, tot we die Grafsteen zien.’
Vicard jammerde weer. Sasha keek aarzelend op hem neer. ‘Voor hem wordt het lastig op één been. En we kunnen hem hier niet achterlaten.’
De alchemist kwam kreunend van inspanning half overeind, steunend op zijn rechterelleboog. ‘Mijn tas,’ hijgde hij. ‘Waar is mijn tas?’
Sasha liep naar de plek waar Vicards bepakking lag, naast een handvol andere bezittingen die de schipbreuk hadden overleefd. ‘Je hebt geluk,’ zei ze. ‘Ik heb er al in gekeken. Het meeste is nog heel.’
Ze bracht de tas naar de alchemist en liet hem daar vallen. Hij rommelde erin met zijn goede arm, steeds gejaagder toen hij niet meteen vond wat hij zocht. Hij smeet bundeltjes en vreemde potjes opzij, terwijl zijn hand steeds dieper groef. Er verscheen een laagje zweet op zijn gezicht. Sasha keek hem zorgelijk aan.
Eindelijk vond Vicard wat hij zocht. Met een verrukte kreet diepte hij een klein leren buideltje op uit zijn tas. De alchemist prutste even aan het koord, bracht de buidel naar zijn gezicht en begroef zijn neus erin. Hij snoof diep. Toen hij eindelijk met zijn neus uit het buideltje kwam, was die overdekt met wit, poederig spul. Hij zuchtte tevreden en grijnsde als een gek.
Brodar Kayne zag het allemaal aan met een diepe frons op zijn gerimpelde gezicht. Hij had Hooglanders meegemaakt die hopeloos verslaafd waren aan jhaeld, de vuurplant die in de meest afgelegen streken van het gebergte groeide. De verpulverde hars van die zeldzame plant kon een man het gevoel geven dat zijn bloed in brand stond. Het maakte vurige hartstochten in hem los en schonk hem de moed om zijn vijanden neer te maaien alsof hij de Ravengod zelf was, de Heer van de Dood. Zulke mannen stierven altijd jong, omdat ze waagstukken op zich namen die hun krachten eigenlijk te boven gingen. Overmoed kon dodelijk zijn.
Het poeder dat Vicard snoof was wit en niet roestrood, zoals jhaeld, maar de vervoering op zijn gezicht was hetzelfde en sprak boekdelen. Kayne schraapte zijn keel. ‘Zo is het wel even genoeg. Kun je staan?’
Vicard borg het buideltje zorgvuldig weg in zijn tas en gespte die dicht. Met een zalvende glimlach stak hij zijn goede arm uit naar Sasha. ‘Help me overeind,’ beval hij. Ze keek hem vuil aan, maar deed wat hij zei en hees hem op zijn voeten. Hij hinkelde even rond voor hij wat gewicht op zijn gekwetste enkel durfde te zetten. Het leek te gaan.
‘Zo te zien is de schade beperkt,’ zei Kayne. ‘Maar ik zou die grijns maar van mijn smoel halen als ik jou was. De Wolf komt er alweer aan en die wil je niet pissig maken als het niet echt hoeft.’
Maar zo te zien was Jerek al flink pissig. Isaac liep achter hem met een vage glimlach op zijn vlakke gezicht. Er hing een stok op zijn rug en hij had een net vol vis in zijn armen. Zo nu en dan bewoog er nog een.
‘Ik heb wat vissen voor ons gevangen,’ zei hij, alsof ze dat nog niet doorhadden. ‘Bijna al onze voorraden zijn weggespoeld. Ik dacht dat jullie wel honger zouden hebben. Nee, kijk maar niet zo. Uiteraard verwacht ik niet dat jullie ze rauw opeten! Ik heb wat brandhout gevonden dat niet is overspoeld door de golf en er liggen genoeg vuurstenen op dit strand. We trekken straks verder met volle magen. Goede voeding is essentieel voor elke onderneming, zoals zo puntig is verwoord in Gnosters Voedsel voor de ziel.’
Kayne keek zijn metgezellen aan. ‘Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik laat de kans om wat te kanen liever niet voorbijgaan. We moeten voor de middag nog een mijl of tien lopen. Haal je hand uit die tas,’ zei hij toen hij zag dat Vicard alweer op zoek ging naar zijn mysterieuze buideltje.
‘De pijn!’ klaagde de alchemist. ‘Het is ondraaglijk! Eén snuifje nog en dan kan ik op eigen benen verder. Ik wil jullie niet ophouden...’
Kayne wierp hem zijn ijzigste blik toe. De man aarzelde en haalde toen zijn hand weer uit zijn tas. ‘Goed dan!’ zei hij nukkig. ‘Dan moet ik op iemand leunen.’
‘Ik raak die flikker niet aan,’ gromde Jerek.
Kayne wreef zijn slapen met zijn eeltige duimen. ‘Sla een arm om me heen,’ zei hij. ‘Ik heb wel ergere bagage gehad.’ Vicard keek hoopvol naar Sasha, maar die wilde er niets van weten.
‘Goed dan,’ zei hij gemelijk.
Ze liepen al iets meer dan een uur. De zon had zijn nevelige kluisters afgeworpen en was al een heel eind met het vervullen van zijn eerdere belofte. Brodar Kayne veegde het zweet van zijn voorhoofd en probeerde niet te letten op het onophoudelijke gesnuf van de man die naast hem voortstrompelde. In de verte kon hij nog net Jerek ontwaren, die in zijn eentje voor hen uit stampte. De groep was een beetje uit elkaar geraakt. Isaac hobbelde opgewekt voort, een eindje achter Jerek, en het meisje zat op ongeveer dezelfde afstand van de dienstknecht. Kayne en Vicard vormden de achterhoede.
Niet echt een vrolijk gezelschap. Hij keek opzij naar de alchemist. Vicard had eerst zijn best gedaan om een gesprek op gang te houden en had lopen babbelen over van alles en nog wat, tot het hem duidelijk werd dat Kayne niet wilde praten. Nu sleepte hij zich voort in een miserabel zwijgen, met zijn goede arm om de nek van de Hooglander, terwijl de andere arm slap langs zijn lichaam hing. Er droop snot uit zijn neus, dat in slijmerige draden aan zijn kin bleef hangen. De barbaar kreeg langzaamaan spijt dat hij de man zijn schouder had geboden.
De monsterlijke vloedgolf was mijlenver over de kust gespoeld. Bij elke stap zonken zijn laarzen weg in de drassige grond. Ze hielden een rechte lijn aan boven het overstroomde kiezelstrand, maar de helling steeg gestaag en dat maakte het lopen lastig, vooral met Vicard die zich zo aan hem vastklampte.
Nee, het werd er allemaal niet makkelijker op. Hij kon zich niet herinneren dat hij zich ooit zo oud had gevoeld. Zijn lichaam protesteerde bij elke stap. Het zat er dik in dat hij een arts nodig had voor zijn verwondingen. Maar zeiken had geen zin. Kiezen op elkaar en gewoon doorgaan.
Waar was die vervloekte golf vandaan gekomen? Hij had nog nooit zoiets gezien. Om heel eerlijk te zijn had hij bijna in zijn broek gepist toen hij die muur van water die op hen af denderde in het oog kreeg. De botsing kon hij zich niet herinneren, maar de angst stond hem nog duidelijk genoeg bij. Het was een wonder dat ze het er allemaal levend van af hadden gebracht.
Jerek was ver voor hen uit blijven staan. Kayne zag hem omkijken naar de rest van de groep. Hij wees naar het noorden en begon zonder verdere omhaal de lage klip te beklimmen die boven de kust uitstak. Het was een zware klim, maar verderop was de landtong nog steiler en als ze nog even wachtten, konden ze er niet eens meer komen. Vicard kreunde toen hij zag welke kant ze uit gingen.
‘Kop op,’ zei de oude barbaar. ‘Als we eenmaal boven zijn, wordt het makkelijk tot aan de Kloof. Ik hoop dat de spullen die je klaar hebt liggen voor de mijn niet verpest zijn door het vocht.’
Vicard perste er een zwak glimlachje uit. ‘Het poeder is nog droog,’ zei hij. ‘Ze zullen niet weten wat hun overkomt.’
Brodar Kayne knikte tevreden. Het zou een stevige trap in Salazars kloten zijn als ze die mijn sloopten. Hij had persoonlijk niets tegen de tiran van Dorminia, maar een klus was een klus.
Ineens zag hij iets bewegen. Dertig stappen voor hem, achter die rotsblokken. Hij bleef staan en trok Vicard achter zich. De alchemist keek hem vragend aan en hij legde een vinger op zijn lippen. Isaac en Sasha zaten een heel eind voor hen en Jerek was niet meer te zien. Verdomme.
‘Wacht hier,’ commandeerde hij. Hij sloop verder, handen klaar om binnen een tel naar het slagzwaard op zijn rug te kunnen grijpen.
‘Ik ben Brodar Kayne,’ zei hij luid. ‘Ooit noemden ze me het Zwaard van het Noorden. Dat is lang geleden en ik ben niet van het soort dat graag op oude roem blijft teren, maar misschien betekent die titel iets voor jullie. Ik dood niet graag, maar als ik ergens goed in ben, dan is het dat. Als jullie hier nog weg willen, wat ik me goed kan voorstellen, is dit een goed moment om jullie gezichten te laten zien.’
Hij wachtte. Er schoot een havik uit het struikgewas naast het grootste rotsblok en hij krijste luid voor hij wegzeilde in de richting van de zee. Misschien had ik het mis, dacht Kayne. Vervloekte ogen. Hij schudde geërgerd zijn hoofd. Had zich laten opschrikken door een vogel.
En toen kwamen ze uit hun schuilplaats achter de rotsige klip. Een wirwar van bontvachten en schilden waaruit dodelijke wapens staken. Gezichten zo hard als de rotsen van de Hoogtanden. Vijf man. Even hield hij zijn adem in. Hij herkende er een.
Borun.
Hij trok langzaam zijn slagzwaard, zette het met de punt omlaag in de natte aarde en leunde erop. ‘Tijd niet gezien,’ zei hij rustig.
De grootste van de vijf hief zijn hand op en de anderen wachtten af met hun handen op hun wapens. Ze hielden hem strak in het oog. Hij hoorde Vicards ademhaling versnellen en rook de angst van de alchemist.
‘Tijd niet gezien, nee,’ antwoordde Borun. ‘Jaar of twee, schat ik zo. Je ziet er een stuk beter uit dan de laatste keer, al worden we allemaal ouder.’ Borun had wat meer grijs in zijn baard en een paar extra groeven in zijn gezicht, maar hij zag er nog net zo kras uit als altijd. Hij was aardig wat jaren jonger dan Kayne en even groot, maar een stuk breder.
‘Zeg dat wel.’ Hij ademde diep en rustig in en uit. Borun was een van de beste krijgers van de Hoogtanden en hij kon het weten, want hij had vaak genoeg zij aan zij met hem gevochten. Zijn handen verstrakten op de knop van zijn slagzwaard. ‘Hoe lang hou je ons al in de gaten?’
Borun haalde zijn schouders op. ‘Half uurtje. Ik zie dat je de Wolf bij je hebt. Hij liep ons straal voorbij. Vreemd stel, jullie twee.’
Nu was het Kaynes beurt om zijn schouders op te halen. ‘Raar hoe die dingen lopen, ja. Je leert een man pas echt kennen als hij aan zijn beloften herinnerd wordt.’
Borun was zo fatsoenlijk om beschaamd te kijken. ‘Het was niet persoonlijk, Kayne, dat weet je best. Ik heb een vrouw en drie dochters. Krazka...’
‘... heeft Mhaira zo beestachtig verkracht dat ze niet eens meer kon lopen en hij stond te grijnzen toen de Sjamaan haar levend verbrandde. Mijn vrouw, Borun. De vrouw die jij hebt weggegeven toen we met elkaar verbonden werden.’ Hij zweeg even. Hij kon zich hun huwelijksceremonie herinneren alsof het gisteren was, tot in het kleinste detail. Hij was nog nooit zo trots geweest, met misschien één uitzondering.
‘Ik beschouwde je als een broer,’ zei hij. Hij probeerde zijn stem vlak te houden, al kon hij net zo goed proberen om met zijn blote handen een rivier tegen te houden.
‘Ik weet het. Denk niet dat die gedachte niet als een steen om mijn nek hangt, elke dag en elk uur.’ De twee mannen bleven een tijdje zwijgen. Boruns mannen schuifelden onrustig heen en weer. Die hadden vast verwacht dat ze nu wel tot hun knieën in het bloed zouden staan, dacht Kayne. In plaats van te moeten luisteren naar een paar oude kerels die herinneringen ophalen aan het verleden.
Borun knipperde met zijn ogen en hief zijn enorme, tweehandige strijdbijl. De eikenhouten steel was overdekt met kerfjes. ‘Wou je er nog een kerf aan toevoegen?’ vroeg Kayne met een knikje naar het meedogenloze wapen.
‘Ja,’ zei Borun. ‘En deze zal dieper snijden dan de rest, denk ik.’ Hij schudde troosteloos zijn hoofd. ‘Jij of ik. Er kan er vandaag maar één overblijven.’
Een van de krijgers naast Borun, een jonge kerel met zware wenkbrauwen die Kayne niet kende, stak zijn speer in de lucht en spuugde op de grond. ‘Je gaat eraan, ouwe. Verwacht vooral geen hulp. Of die zeikstraal daar moet weten hoe je met een zwaard omgaat.’ Hij grijnsde gemeen naar Vicard, die langzaam achteruit begon te deinzen. In de verte zag Kayne nog drie Hooglanders opduiken uit de struiken en vanachter de rotsen, om Sasha en Isaac de pas af te snijden.
Op een teken van Borun stapten zijn mannen met geheven wapens en bloeddorstige blikken naar voren. ‘Heb je het na al die jaren nog in je, Kayne?’ zei hij honend. Zijn kolossale bijl glinsterde wreed in het zonlicht.
Brodar Kayne gaf geen antwoord. Hij wachtte rustig af met zijn handen op de knop van zijn slagzwaard, volkomen roerloos. ‘Ik zou maar vluchten,’ siste hij naar de terugdeinzende gestalte van Vicard achter hem. Hij had het nog niet gezegd of hij hoorde de alchemist al onder pijnlijk gehijg wegstrompelen, half hinkend, half rennend.
De lelijke vent met de speer stak onverwacht met zijn wapen naar Kaynes hoofd. Hij boog zijn nek opzij en voelde de speer langs zijn oor zoeven. Het kartelige scherp van een half verroest zwaard suisde van rechts op hem af. Hij draaide zijn lichaam opzij en zag het wapen doelloos door de lucht suizen. Goed. Nu werd het menens.
Hij perste er een glimlachje uit. ‘Is dat alles?’ zei hij. ‘Ik mag dan oud zijn, maar ik ben nog niet dood. Doe eens wat meer je best. Kom maar op.’
De speerdrager deed prompt wat hem gezegd werd, stormde vooruit en mikte op zijn borst. Bliksemsnel gooide Kayne zijn lichaam naar rechts om de speer te ontwijken, terwijl hij met zijn linkerhand de schacht vastgreep en die naar zich toe trok. Hij zag de overrompelde blik van zijn belager nog net, een tel voordat hij diens neus verbrijzelde met een kopstoot.
Nog steeds met een hand op zijn slagzwaard greep hij de versufte Hooglander bij zijn nek en trok hem opzij, zodat de krijger tussen hem en het neerdalende zwaard van zijn andere belager kwam te staan. Het bloed spoot omhoog toen het roestige lemmet neerkwam tussen de nek en de schouder van zijn menselijke schild en daar bleef steken.
Kayne dankte in stilte zijn lot, hief zijn slagzwaard en begroef het in de borst van zijn geschokte tegenstander, die nog bezig was zijn wapen uit het lichaam van de andere man te wrikken. Het kwam er bij zijn rug weer uit in een fontein van bloed. Hij trok zijn zwaard los en zag de stervende Hooglanders ter aarde zinken als een kluwen van ledematen en ijzer.
Borun zag het bloedbad met ontsteltenis aan. Zijn resterende twee mannen leken ineens een stuk voorzichtiger en hun gretige blikken stierven weg, tegelijk met hun kameraden. ‘Je zei dat je oud was geworden!’ zei Borun op verwijtende toon.
Kayne haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet meer helemaal de oude. Ik kan niet eens meer recht pissen, áls ik al kan pissen. Ik heb pijn op plekken waarvan ik niet eens wist dat ze pijn konden doen. Maar als er iets is wat ik nog steeds kan,’ ging hij verder terwijl hij op de drie mannen af ging, ‘is het moord en doodslag. Dat instinct raak je nooit helemaal kwijt.’ Hij knikte naar Boruns bijl. ‘Er was een tijd dat ik mijn slachtoffers ook wilde bijhouden,’ zei hij zacht. ‘Als ik een wapen vol had, zou ik een ander uitkiezen, steeds een ander soort wapen. Al zou het dan een tijdje zwaar worden.’
Hij stond nu tegenover de drie Hooglanders. Ze gingen uiteen en maakten aanstalten om hem te omsingelen. Hij keek ze een voor een aan en richtte zich daarna weer tot Borun. ‘Je weet nog wel hoe ik toen was. Een en al vuur en donder en bliksem. Maar als je een jaar in een kooi opgesloten zit, als een beest, word je een ander mens. Als je vrouw voor je ogen levend wordt verbrand, word je een ander mens. Je leert aanvaarden wat niet ongedaan gemaakt kan worden en je buigt, om niet te hoeven breken. Je past je aan.
Om een voorbeeld te noemen,’ zei hij toen Jerek eindelijk bij hen was en zijn bijl het hoofd van de Hooglander links van hem in tweeën spleet, ‘laat je geen kansen voorbijgaan als die zich aandienen. Wat betekent eer voor mannen die een vrouw verkrachten en haar dan levend verbranden? De Code is geen flikker waard als je het zo bekijkt.’
Borun en de overgebleven Hooglander hadden zich omgedraaid zo gauw ze merkten dat Jerek er was, maar het was te laat. De Wolf beende al op de krijger aan Kaynes rechterkant af met twee bijlen in zijn handen.
Borun grauwde van woede. ‘Tactieken van een lafaard om ons af te leiden zodat je hond ons van achteren kan besluipen.’
‘Zoals ik al zei, de Code betekent geen reet. Die conclusie had ik al getrokken voor de Sjamaan me in een kooi stopte. Ik kon dat schijnheilige gedoe niet meer verdragen. Natuurlijk was het stom om dat recht in zijn gezicht te zeggen. Maar het maakt wel duidelijk dat het geen moer uitmaakt hoe goed je iets denkt te begrijpen. Je begrijpt het pas als je de les uit de eerste hand leert.’
‘Ik heb nog wel een lesje voor je,’ brulde Borun, en hij stoof op Kayne af. Zijn bijl flitste omlaag. Kayne hief zijn slagzwaard, ving hem op en sloeg hem opzij. De twee mannen stootten op elkaar als een wervelwind van schijnbewegingen, afweermanoeuvres en kletterend staal. Borun was nog net zo goed als vroeger. En Borun had niet een jaar in een kooi gezeten terwijl zijn spieren wegteerden waar hij bij zat. Hij was niet bijna twee jaar op de vlucht geweest voor de Broederschap, reuzen en nog veel ergere dingen. Hij had verdomme niet net een schipbreuk overleefd.
De steel van Boruns bijl schampte zijn gezicht en hij strompelde naar achteren. Hij voelde dat zijn rechterwang nat werd van het bloed, dat omlaag droop naar zijn kin. Zijn hele lichaam deed pijn en zijn hart hamerde als een gek. Borun deed een schijnuitval naar voren met de kop van zijn enorme bijl en haalde toen uit met een verwoestende zijwaartse, bovenhandse zwaai. Kayne dook in elkaar en rolde opzij, hoewel zijn lichaam hevig protesteerde. Hij had zijn rol nog niet afgemaakt of daar was Borun alweer met een woeste neerwaartse slag van zijn bijl. Hij ving de klap op met zijn slagzwaard, maar hij kwam zo hard aan dat er een gemene pijnscheut naar zijn nek en schouders schoot. Hij zat op zijn knieën met het volle gewicht van de gespierde krijger op zijn zwaard.
Tien jaar geleden, of vijf misschien, had hij de kracht gehad om hem van zich af te duwen. Borun was misschien groter, maar hij was Brodar Kayne en zijn kracht was legendarisch geweest.
Maar dat was toen. Dit was nu. Wat hij ook probeerde, hij kon de kolossale, stinkende krijger die voor hem stond niet aan. Hij was duidelijk niet meer de man die hij geweest was.
Hij moest zich aanpassen.
Hij dook naar links en hoorde een tel later het zware stalen blad van de bijl in het gras ploffen, een haarbreedte naast zijn hoofd. Er klonk een kwade grom en weer viel Borun op hem aan. Kayne weerde de eerste slag af, nog steeds op zijn knieën. Hij liet een hand afzakken naar de magische dolk aan zijn riem en pareerde Boruns tweede slag met één hand, hoewel zijn arm er bijna onder bezweek.
Met zijn vrije hand trok hij de dolk en ramde die hard in Boruns buik.
De grote Hooglander hapte naar adem en wankelde naar achteren, starend naar het gevest dat trilde in zijn middenrif. Langs de randen welde bloed op, dat tussen zijn benen droop.
Brodar Kayne krabbelde overeind en kwam met grote stappen op hem af. ‘Ik denk dat je er wel zo’n beetje geweest bent,’ zei hij terwijl hij een diagonale bijlslag ter hoogte van zijn nek afweerde alsof het niets was. Borun was al aan het verzwakken. Het bloed druppelde niet meer uit zijn buik, het stroomde nu. ‘Eigenlijk zou ik je hier achter moeten laten om langzaam te creperen. Eigenlijk heb je niet beter verdiend.’
Borun hapte huiverend naar lucht. ‘Dat zou ik je niet eens kwalijk kunnen nemen,’ zei hij. Hij wankelde en zijn bijl viel uit zijn hand en plofte met een zompig geluid in de modder. Hij legde zijn handen om het gevest van de dolk, waar ze aarzelend bleven liggen.
‘Ik kan niet eens meer tellen hoe vaak ik je in mijn dromen heb vermoord,’ zei Kayne. ‘Soms was dat het enige wat me nog op de been hield. Eigenlijk zou ik nu een enorm voldaan gevoel moeten hebben. Maar dat gevoel wil maar niet komen. Je kunt het verleden niet veranderen.’
‘Dat is zo,’ zei Borun. Hij zwaaide weer op zijn benen. Zijn handen begonnen te trillen. ‘En soms kun je de toekomst ook niet veranderen.’
Kayne deed zijn ogen dicht. Er kwamen herinneringen naar boven. Dat hij op zijn eenentwintigste naamdag door het smeltijs was gezwommen. Zijn huid zo koud dat hij blauw zag. Borun die zich kapot stond te lachen, bijna nog een kind. Hij was naar de oever gezwommen en had de jongere man het water in getrokken, waarbij ze het allebei hadden uitgeschaterd.
Samen jagen in de Lange Pieken en Borun die zijn eerste everzwijn velde nadat ze de halve dag op de vlucht waren geweest voor een uiterst geïrriteerde bergleeuw.
De trotse blik in Boruns ogen toen Kayne hem had gevraagd om geestvader te zijn voor zijn aanstaande bruid.
Hetzelfde gezicht dat naar de grond staarde terwijl hij zijn armen tot bloedens toe openhaalde aan de kooi van de Sjamaan.
Het gegil van Mhaira.
Hij hief zijn slagzwaard boven zijn hoofd. De zon gaf het een rode gloed, de kleur van bloed. ‘Soms kun je de toekomst niet veranderen,’ zei hij terwijl hij Borun recht in de ogen keek. ‘Maar een man die wegkijkt en zonder slag of stoot accepteert wat komen gaat, is geen man. En al helemaal geen broeder.’ Het zwaard suisde omlaag. Boruns hoofd plofte op de grond en rolde weg, tot het een paar passen verderop tot stilstand kwam tegen een blok graniet.
Jerek kwam aanlopen. Het bloed droop van zijn bijlen. ‘Je hebt die klootzak even goed de waarheid gezegd,’ zei hij alleen maar. Er zaten spikkels bloed op zijn gezicht en in zijn korte baard.
Kayne keek naar de lijken van de twee Hooglanders die de Wolf had gedood. Geen fraai gezicht. ‘Je had me wel een handje mogen helpen,’ zei hij. ‘Borun had me bijna te grazen.’
Jerek snoof verachtelijk. ‘Dankbaarheid is ook niet meer wat het geweest is. Dat had je me van je leven niet vergeven, Kayne, dat weet je maar al te goed.’
De oude barbaar dacht even na en knikte toen. ‘Jawel, je hebt gelijk. Waar zijn de anderen?’
‘Isaac en dat meisje zijn er nog. Hij kan best aardig overweg met een zwaard. Hij heeft ze op een afstandje gehouden tot ik er was. Maar waar die flikker uithangt zou ik niet weten.’
Brodar Kayne schudde zijn hoofd. De dienaar van de Halfmagiër zat vol verrassingen. ‘Vicard is hem gesmeerd. Die heeft zich vast ergens onder een steen verstopt.’
‘Hier ben ik,’ klonk het benauwd. Ze keken op. De alchemist zat een eindje boven hen op zijn knieën op een smalle richel, met een domme glimlach op zijn gezicht. ‘Ik heb een pad gevonden,’ riep hij. ‘Ik was net iets aan het voorbereiden voor die woestelingen, maar zo te zien hoeft dat al niet meer.’ Hij gooide het aardewerken balletje in zijn hand op bij wijze van demonstratie. De barbaar kromp ineen toen hij het ding bijna liet vallen.
Vicard veegde zijn neus af met de rug van zijn hand en grijnsde weer. Kayne zag het bruine leren buideltje op de grond liggen, naast zijn tas. ‘Pak je spullen en kom hier,’ bulderde hij. ‘Als ik je die rotzooi nog een keer zie snuiven, prop ik die buidel regelrecht in je reet, en denk maar niet dat ik het niet meen.’ De adrenaline raakte uitgewerkt en zijn lichaam deed nog meer pijn dan voor het gevecht. Hij keek omlaag en zag Boruns blinde ogen terugstaren. Hij trok een zure grimas.
Het werd er allemaal niet makkelijker op.