Rechte banen
In mijn werkkamer staat niet veel recht. Bovenop stapels tijdschriften, uitgescheurde artikelen en halfgeopende post balanceren lege theekopjes, lekkende pennen en halfverbrande stokjes salie. Om de zoveel tijd probeer ik mijn bureau te organiseren, maar dat houd ik niet lang vol. Richard moet altijd lachen als ik weer eens thuiskom met allerlei mandjes, dozen of andere ‘superhandige’ opbergsystemen. ‘Rotzooi moet je niet opstapelen maar afvoeren,’ zegt hij tot vermoeiens toe. Ja-haa. Maar dat kán ik niet. Voor mij betekent opruimen: wegstoppen achter kastdeurtjes. Want als ik het niet meer zie dan bestaat het niet meer, en daarmee is dat probleem ook weer opgelost. Nu ik dit zo opschrijf, realiseer ik me dat ik uit een familie kom waar op deze manier met onderlinge problemen werd omgegaan. Dingen werden nooit uitgesproken, maar gewoon onder het tapijt geveegd. Waarom zou je iets uitpraten als je er ook een deurtje voor kan doen? Inmiddels weet ik het antwoord: omdat het kastje vroeg of laat uit zijn voegen barst. Of ik daar iets van heb geleerd? Nee.
Gelukkig heb ik Richard die mij met opruimen én uitpraten een handje helpt. Of beter gezegd: stalkt. Dan staat hij onverbiddelijk met een rol vuilniszakken in de deuropening en móet ik wel alles eruit gooien. Maar waarom heb ik toch zo’n moeite met dingen weggooien? De hartvormige heliumballonnen die ik voor Richard en de kinderen had gekocht op Valentijnsdag, hebben nog weken aan hun keukenstoelen gehangen. Op een gegeven moment waren ze helemaal ingedeukt en verkreukeld, maar desondanks kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om ze los te knippen. Daarbij ben ik ook nog eens bijzonder bijgelovig. Voordat ik Emma’s ballon definitief durfde lek te prikken, wilde ik eerst dat ze weer veilig thuis was van haar dagelijkse fietstocht. Dat is maf, ja. Maar ik kan het niet helpen. Ik hecht me snel aan onbeduidende dingen; geef er een waarde aan die voor een ander waarschijnlijk moeilijk te begrijpen is. Vergeelde foto’s, beduimelde boeken, mottige kinderknutsels… ik ben er dol op. Maar ik verzamel ook fossielen, schelpen en schattige doosjes. De prullaria in mijn werkkamer zijn voor mij een levend tableau van herinneringen.
Het Franse bric-à-brac vind ik dan ook een leuker woord dan het Hollandse soepzootje; het laat mijn troep net iets kunstzinniger klinken. En daarbij: het is maar net wat de gek ervoor geeft. De Engelse kunstenares Tracey Emin is tenslotte wereldberoemd geworden met haar kunstwerk My Bed waarin ze haar eigen bed, inclusief vieze lakens, een bebloed slipje, wodka, pillen en een gebruikt condoom, in het museum had gezet. Omdat niet iedereen geld kan verdienen met zijn morsige lakens, begrijp ik dat ik af en toe iets moet weggooien. En snél, want ik heb gelezen dat je bij het opruimen niets langer dan dertig seconden in je handen moet houden – daarna ga je twijfelen. Ach, en wat dan nog. Opruimen wordt overgewaardeerd. Zo vertelde Victoria Beckham laatst dat haar man David enorm netjes is: hij is altijd aan het poetsen, deelt de koelkast nauwgezet in op kleur en stofzuigt zeer fanatiek in rechte banen. Hartstikke leuk van die David. Nu nog zorgen dat-ie ook buitenshuis op het rechte pad blijft.