Kleigat
Net als Patti uit de hitmusical Petticoat kom ik ook van het platteland. Uit het kleinste dorpje van Nederland om precies te zijn: Persingen. En dan nog niet eens uit downtown Persingen zelf, maar uit de buitenwijk Wercheren, die bestaat uit vijf boerderijen en een varkensschuur. Ik wilde dat ik kon zeggen dat ik stiekem van een glamoureuze modellencarrière droomde – maar niets is minder waar. In die tijd bestond er nog geen Holland’s Next Top Model en van de Vogue had ik al helemaal nooit gehoord. De enige stijlbijbel bij mij thuis was de Wehkampgids die twee keer per jaar op de mat viel. En daarbij: toen ik opgroeide, heeft niemand ooit een fotomodel in mij gezien. In mijn puberteit had ik jeugdpuistjes op mijn voorhoofd, mee-eters op mijn neus, een buitenbeugel en een bos met pluizig haar. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat jeugdpuistjes worden verergerd door het gebruik van te veel zuivel. En dan te bedenken dat ik iedere dag een emmertje volvette melk ging halen bij onze buren. Het was vaak nog warm: vers uit de uier. Maar daar stond tegenover dat we groenten en fruit konden eten uit onze eigen tuin, dat de lucht heerlijk fris was en dat ik ieder weekend onbekommerd kon rondbanjeren in een blauwe overall van De Boerenbond.
We bouwden hutten, hadden bakkies, struinden door de weilanden, gingen vissen, zwommen in de zandafgravingen, sleepten met takken, stookten vuurtjes – we deden eigenlijk alles waar de milieupolitie nu bonnen voor schrijft. De Ooijpolder was een waar kinderparadijs van kolken, dijken, kleigaten, meertjes en graslanden. De meeste van die plekken zijn nu beschermd natuurgebied. Je mag er alleen nog maar langsfietsen en oh en ah zeggen, maar erín – hoe haal je het in je hoofd. Die gedachte gold toentertijd alleen voor Grote Dromen: doe maar gewoon, en haal je vooral niks in je hoofd. Dus toen ik als eerstejaarsstudent eindelijk een beetje leuk was opgedroogd, liet ik mijn vriendje in het grootste geniep foto’s van mij maken voor een modellenwedstrijd. We hadden geen idee hoe we zoiets moesten aanpakken, en dus leunde ik zo kittig mogelijk tegen de groene staldeur van mijn ouderlijk huis in een glimmend, hoog opgesneden badpak van de Wehkamp. Wat zal de jury gelachen hebben. Maar ik won wel.
En net als in Petticoat kon mijn oude omgeving mijn nieuwe carrière niet altijd even goed waarderen – of begrijpen. ‘Maar Miep,’ had de SRV-man tegen mijn moeder gestameld, ‘fotomodellen zijn toch móóie meiden?’ Ik heb, net als Patti, een hele periode gehad dat ik het liefst ver weg bleef van mijn polderroots. Want ik woonde in New York! En Parijs! En Milaan! Maar uiteindelijk besefte ik dat je nergens zo stevig staat als op je eigen geboortegrond, hoe ontnuchterend dat ook mag zijn. Zo kwam ik ’n keer van Schiphol aan op het station in Nijmegen, en nam een taxi naar Persingen. Op mijn koffer zaten allemaal internationale stickers en ik was bruingebrand van een bikinishoot op een exotisch eiland. ‘Persingen…’ zei de taxichauffeur, ‘da’s toch een heel klein dorp?’ ‘Ja,’ lachte ik, ‘vijf huizen’. ‘Er schijnt daar een beroemd fotomodel te wonen,’ ging de man verder, ‘ken jij die misschien?’