Onthaasten
Terwijl de regen neersloeg op mijn autoramen, zag ik een doorweekte moeder naast me voor het stoplicht staan. Voor op haar fiets zat een kleumend kind, diep weggedoken in een regenjasje. Toen passeerde er een tram, met daarop reclamefoto’s van een hemelsblauwe zee, gouden stranden, bruine lijven en blije kindergezichtjes. Het contrast met de verregende koppen in de tram was surrealistisch groot. Wat wreed, dacht ik, om ons uitgerekend in dit natte voorjaar te bestoken met idyllische plaatjes vol warmte en ‘vitamine V’. Wreed, maar doeltreffend. Dit is de tijd waarop Nederland massaal aan het boeken slaat. Maar waar gaan we naartoe? En wat gaan we doen? Zomaar ’n beetje niksen kan immers niet meer. In de afgelopen tien jaar is de horizontale vakantie steeds meer vervangen door de verticale variant. Ontspannen zonnebaden? Zonde van je tijd. Een beetje man (en vrouw) van staal gaat bungeejumpen, tandemspringen, parapenten, heli-skieën of diepzeeduiken. Maar inmiddels krijgt ook de (hyper)actieve reiziger last van metaalmoeheid.
In het artikel ‘Mondaine onthaaster hoeft niet meer op reis,’ schreef Elsevier onlangs dat veel mensen het wel gezien hebben met al die doe-vakanties in verre oorden: ‘Veel vakanties ontaarden in een haastige klopjacht op adrenalinekicks en stempeltjes in het paspoort’. Na zo’n ‘bewijsreis’ kom je nog gestrester terug dan je al ging. En ik kan het weten, want als presentator van het reisprogramma Reisgids Xpedition heb ik ’n paar jaar geleden het hele adrenaline-traject doorlopen. Ik ben gaan mountainbiken in India, heb met dolfijnen gezwommen in Eilat en ben met een kamelenkaravaan naar een bedoeïenenkamp gereisd. Ik heb mijn rendierrijbewijs gehaald in Fins Lapland, ben met hondensleden over de bevroren meren geraasd en ging op walvisvaart in Nova Scotia. Ik deed het levensgevaarlijke canyoning in de Spaanse Pyreneeën, bezocht een boeddhistisch klooster in de bergen van Ladakh en ging raften in Nieuw-Zeeland. Ook heb ik koeien opgedreven met de cowboys in Arizona, ben met een Dakota naar indianendorpjes in Mexico gevlogen, reed met een 500 cc-crossmotor door Turkije en ging met een ultralicht vliegtuigje op safari in Afrika. En dat allemaal binnen vier maanden. Als dat nog geen klopjacht is!
Kapót was ik, toen ik weer thuiskwam. En verdrietig. Want reizen is meer dan een stempel in je paspoort; het zet ook een stempel op je ziel. Zo lag ik ’s nachts te denken aan het Mexicaanse meisje, dat zittend op een straathoek nootjes verkocht aan westerse toeristen, die van het dubbeltje dat ze vroeg naar vijf cent stonden af te dingen. Ook zag ik weer dat Indiase jongetje voor me, dat zich smekend aan me had vastgeklampt: ‘Neem me mee naar jouw land!’ Zo’n kindje hoeft niet op survival, zijn leventje ís survival. Nee, ik heb voorlopig genoeg gezien. Hoewel ik me absoluut geen ‘mondaine onthaaster’ voel, blijf ik van de zomer lekker thuis. Kikkervisjes vangen, dagje naar de dierentuin. Voor blije kindergezichtjes hoef je echt niet naar een hemelsblauwe zee met gouden stranden. Je hoeft er alleen maar te zíjn. Want datgene waar je die hele verre vakantie naar zoekt, vind je meestal pas als je weer thuiskomt.