83
De betonnen oneffenheden drongen in mijn geschaafde knieën. Ik boog naar voren, maar dat veranderde alleen de kant waarvan de aanval kwam. Ik deed alsof ik ineenzakte.
Er volgde een regen van trappen en ik werd weer in dezelfde houding gehesen.
Ik moet daar nog eens tien of vijftien minuten hebben gezeten. Mijn handen voelden zo groot aan als watermeloenen en waren zo vol bloed gepompt dat ze over een paar tellen zouden openbarsten.
Ik werd onder elke oksel gepakt. Een mes werd tussen de ty-raps en mijn huid geduwd.
Meteen werd ik weer verplaatst. Ik was opgelucht dat ik niet meer in die gespannen houding hoefde te zitten, maar tegelijk bang voor wat er ging komen. De ergste angst is de angst voor het onbekende. De inspannende houdingen, het koude water, de koude kamers, de wachtruimte met grind, ik wist dat al deze technieken bestemd waren om me te desoriënteren, me bang te krijgen en me naar de kloten te helpen. Ik wist het allemaal en begreep het, maar toch was ik bezig te breken.
Ik probeerde te schatten hoeveel meter we aflegden door wat volgens mij een gang was. Werd ik teruggebracht naar de waterboardingkamer? Zo niet, was dat dan goed of slecht? Een nieuwe kamer kon erger zijn. Een nieuwe kamer zou Fase Twee kunnen inhouden.
De handen aan mijn linkerkant lieten me los en die aan mijn rechterkant trokken me door een deuropening. Mijn gezicht dreunde tegen de deurpost.
De vloer aan de andere kant was glad van het water. Ik werd omgedraaid en op een harde plastic stoel gezet. Mijn handen werden met ty-raps aan de voorpoten vastgemaakt.
Ik bleef een ogenblik gebogen zitten met op elkaar geklemde kaken en elke spier gespannen. Toen liet ik mezelf naar voren zakken, in een poging de druk op mijn geboeide handen te verlichten. Ik had er totaal geen gevoel meer in.
Mijn wereld was donker en stil. Ik probeerde mezelf voor de gek te houden door te denken dat het veiliger aanvoelde. Dat in plaats van het onbekende te vrezen het beter was gewoon niet te weten wat er ging komen.
Wát er ook met mij in de kamer was, ik kon het niet horen en ik kon het niet zien.
Ik kon geen limoen meer ruiken, maar ik kon wel de zwavel van een afgestreken lucifer en daarna brandende tabak ruiken, en dat was erg slecht nieuws. Deze twee knokkelboeren misten de vaardigheid om pijn te veroorzaken en mensen tegelijk in leven te houden.