74

De kamer besloeg misschien tweederde van de benedenverdieping. Aan de rechterkant was een betonnen trap.

Ik bleef achter de zaklamp. Vier slaapzakken lagen op matten. Drie ervan waren bezet. Een rossig hoofd stak boven een slaapzak uit. Ik richtte de lichtbundel met een ruk zijn kant op en hij kneep zijn ogen dicht. Noah was er niet blij mee. Het was niet echt zijn avond. ‘Jezus, wil je dat stomme ding uitdoen?’ Een joint bungelde onder het praten aan zijn lippen.

De andere twee lichamen zagen eruit als rupsen en waren totaal van de wereld. Verspreid om hen heen lagen spuiten, lepels en alle andere attributen naast een verscheidenheid aan wapens.

Ik had gewoon kunnen vuren. Maar ik moest achterhalen of Dom daar was en hem eruit halen. Ik zou alleen met deze kerels afrekenen als het moest. ISAF zou zich hierop storten als een ton stenen – en bovendien, ik zou kunnen verliezen.

Ik duwde de deur met mijn voet dicht. Er was een andere deur in de buurt van de trap, die toegang gaf tot het resterende gedeelte van de benedenverdieping. Ik liep eropaf.

De joint van Noah gloeide in het donker.

‘Hé, Joey, man! Pak een Mars voor me, wil je?’

Het was slechts een geïmproviseerde keuken. Geen gootsteen of oven, alleen een paar flessen water op een tafel naast een paar butagaspitten en een stapel vuile potten. Op een andere tafel lag op een paar slordige stapels metalen borden half opgegeten voedsel van zeker een week dat ruimschoots was bestrooid met peuken.

De lichtbundel viel op een doos Marsrepen.

‘Ben je verdomme de cacaobonen aan het plukken, man?’ Noah had kennelijk zin in een snoepje.

Er kwam een soort reactie van boven. Gekreun en gemompel van pijn. Een onderdrukte snik.

‘Bekken dicht, stomme trutten, of het wordt weer beestje-beestje,’ gilde Noah, en grinnikte bij zichzelf.

Ik greep een Marsreep en stapte de kamer weer in. Ik gooide die naar hem en zwaaide de zaklamp toen de trap op.

De wikkel ritselde. ‘Ja, ga maar, Joey. Schiet je spul af, vent.’

Terwijl hij nog wat lag te grinniken, volgde ik de lichtbundel de trap op. De stank was verschrikkelijk, een mengsel van zweet en stront en verschaalde cannabis.

De zaklamp verlichtte een kale gang met een deur aan de linkerkant en aan de rechterkant. Aan een andere deur aan het eind van de gang zaten zware hangsloten.

Een plas water was onder de deur links doorgelopen. Ik deed de zaklamp uit. Er scheen geen licht onder een van de deuren door en ik deed hem weer aan.

Met het wapen in de aanslag ging ik in de plas staan, terwijl mijn hand zich om de plastic klink sloot. Op het moment dat de deur op een kier open was, werd ik getroffen door de stank van menselijke stront.

Twee naakte lichamen hingen aan hun voeten aan het plafond. Eén leefde nog, ook al had ze wonden en blaren op elke vierkante centimeter. Ze was in staat een gedeelte van haar gewicht te ondersteunen door zich op de leuning van een stoel omhoog te duwen. Ze kneep haar ogen dicht tegen het licht en jammerde zacht. Ik begreep niet wat ze zei, maar ik wist dat ze smeekte. Toen ik een stap dichterbij kwam, klonk het alsof ze aan het bidden was.

Noah hoorde het ook. Zijn lach weergalmde door het gebouw. ‘Wordt tijd dat die teef wat respect leert…’

Voor het andere meisje zou Basma niets meer kunnen betekenen. Ze hing erbij als een karkas in een slachthuis. Haar tienerlichaam was bedekt met zwarte brandplekken en rode blaren. Op sommige plaatsen begon haar huid los te laten.