69

Toen ik instapte, had de zwarte bestelwagen het laatste stuk asfalt voor de heuvel bereikt. Allebei belandden we al snel op de zandweg en begonnen omhoog te slingeren door de krottenwijk.

We klommen steil omhoog langs vierkante hutjes met platte daken. De taxi slingerde en hotste over geulen en gaten. Een paar honderd meter voor ons wierp de andere wagen een stofwolk op. De stad lag algauw onder ons.

Toen we hoger kwamen, staken er een paar bakstenen en betonnen huizen uit de helling. Jongens speelden voetbal op blote voeten. Vrouwen zaten in groepjes op terrassen die uit de helling waren gehakt. Om de honderd meter moesten we een haarspeldbocht nemen. De taxi reed op een paar centimeter van een steile rotswand boven het dal onder ons. De weg moest zijn aangelegd om bij het antennepark te komen, en deze families hadden daar gebruik van gemaakt. Er was geen bouwvergunning vereist. Het leek net alsof ze met pikhouwelen en schoppen een terras hadden uitgehakt en de daarbij vrijkomende stenen hadden gebruikt als bouwmateriaal.

Ik had ruwere en vuilere krottenwijken gezien in India en Zuid-Amerika. Enkelen van de kinderen hier renden tenminste rond in schooluniformen: de jongens hadden blauwe hemden en de meisjes witte hoofddoeken. En de aangestampte aarde werd zorgvuldig schoongeveegd. Zo te zien was er hier een heleboel meer burgertrots dan ik beneden in het dal had gezien.

Een roestig Sovjetcasco dat door de moedjahedien kapot was geschoten, overschaduwde de volgende bocht. Het had door buizerds schoongepikt kunnen zijn. We verloren de zwarte bestelwagen even uit het zicht, maar vonden hem terug na een scherpe bocht naar links.

Hij stond geparkeerd naast een rechthoekig huis met een verdieping dat hogerop ongeveer tien meter van de weg af lag. De eerste verdieping had drie ramen aan de voorkant, en beneden was er een raam aan weerszijden van de voordeur. Ze waren allemaal dichtgespijkerd. Er kringelde geen rook uit de schoorsteen. Vanaf de weg liepen er geen elektriciteitskabels naartoe en er was niemand te zien.

De volgende driehonderd meter kostten me nog eens tien dollar, maar er kwamen geen bochten meer, alleen nog een paar kapotte Russische pantservoertuigen. We bereikten het zadel, en daarmee het hoogste punt van de heuvel. Naast de weg zat een groep oude kerels met gekruiste benen rond een kookpot. Ze keken even naar ons en gingen meteen weer verder met eten koken.

Het pad splitste zich linksaf naar een van de antenneparken en rechtsaf naar het andere. De chauffeur stopte, draaide zich om op zijn stoel en keek me triomfantelijk aan met een tandeloze glimlach. Ik gaf hem een laatste tientje. ‘Ik stap hier uit, maatje.’

Terwijl hij achter me begon te laveren om op de weg te draaien, liep ik naar het prikkeldraadhek rond de installatie pal boven het doel, maar niet zo doelbewust dat het de met AK’s behangen bewakers bij de poort wakker zou schudden. Beide antenneparken waren belangrijke locaties; ze moesten beschermd worden. De grote ronde en groene ISAF-borden maakten dat aan iedereen duidelijk.

Kabul lag zo ver in de diepte dat het op een kaart leek. Ik liep langs het zadel. Het Serena en de meeste ambassades lagen in het noorden, beneden aan mijn rechterkant. Links lagen de bar van de Schot, de Russische ambassade en, aan de zuidelijke rand van de stad, ISAF.

Ik bleef staan en bewonderde het uitzicht tot de taxi uit het zicht was. Toen ging ik bij het wrak van een Russische communicatiewagen zitten. Overal lagen hulzen van artilleriegranaten en munitiekisten die op sardineblikjes leken waarvan het deksel was opengetrokken.

Ik pakte het mobieltje van de Yes Man en keek naar het zuiden in de richting van de rivier de Kabul. Hierboven zou ik geen problemen hebben met een signaal.

De telefoon ging twee keer over. De Yes Man begon meteen te praten. ‘Heb je Condratowicz gevonden? Heb je hem?’

‘Ik heb alleen een mogelijke verblijfplaats, meer niet.’

‘Waar is hij?’

Een van de oude kerels liep met een blikje in de hand bij de anderen vandaan en begon zich te wassen om zich klaar te maken voor het gebed.

‘De berg Ali Abad. Ze noemen het TV Hill.’

‘Waar op de heuvel? Heb je al enig idee of onze man binnen is?’

‘Nee. Heb jij toegang tot iets in de lucht? Je moet er een oog op houden om te kijken wat er daarbeneden gebeurt.’

‘Nick, ik kan er geen andere dienst bij betrekken.’ Zijn antwoord klonk ijzig kil.

Het kon me geen barst schelen. ‘Wil je hem of wil je hem niet? Ik heb hulp nodig, en jij hoeft maar te roepen. Ik weet nog niet of de klootzak daar in huis is, dus kijk of je voor mij een Predator kunt vinden die in de lucht zit. De Amerikanen moeten er daarboven een of twee hebben. Maak je geen zorgen over wat wel en niet kan en mag. Zij doen het de hele tijd. Zeg verdomme maar dat het een antiterroristische operatie is. Jij bent toch de baas? Bedenk iets.’

Een van de bewakers slenterde de weg op. Zijn wapen hing over zijn schouder, maar hij wilde de autochtoon die tegen zijn mobieltje zat te kletsen wel eens van dichterbij bekijken.

De Yes Man zei niets.

‘Tap gewoon af wat ze daarboven hebben dat de noordkant van de heuvel bestrijkt. En laat de operator dan klaarstaan. Als ik erlangs loop, kan ik het gebouw precies voor hem identificeren. Als Dom daarbinnen is, dan gaat er stevig geschoten worden. Ik wil daar naar binnen gaan om te proberen hem te vinden en ons er dan allebei levend uithalen – en daarbij wil ik niet door ISAF overhoop worden geschoten. En een paar van hun mannen zitten op een steenworp afstand op de top van deze kloteberg. Dus bedenk iets.’

‘Goed, blijf wachten.’

Hij hing op, en voor de eerste keer sinds een hele tijd deed ik wat hij zei. De oude kerel was klaar met het bespetteren van zijn gezicht, nek en armen en ging nu op zijn knieën zitten voor een ernstig gesprek met Allah. Ik zag hem met zijn voorhoofd de grond raken en toen gaan staan om boven de stad te bidden.

De andere bewaker voegde zich bij de eerste en samen kwamen ze over de weg in mijn richting.

Het waren Turken. Hun nationale vlag besloeg de bovenste helft van de arm die druk bezig was mij zwaaiend weg te jagen.