19

Ik voelde me verdoofd en suf als een dronkenman die in een slecht verlichte nachtclub tegen tafels en stoelen aanloopt.

Het was Dom, ik was er zeker van, die me aanstootte en dicht bij mijn oor iets zei. Hij klonk paniekerig, buiten adem. Bang.

‘Pete is er niet meer…’ Hij zei het steeds weer. ‘Pete is er niet meer… Het is allemaal mijn schuld… Het spijt me zo, Nick. Ik moet gaan… Ik moet gaan…’

Huilde hij? ‘Wat is er verdomme met jou aan de hand?’

‘Ik moet gaan…’

Het beeld was niet scherp, maar het was wel degelijk Dom. Hij snikte iets dat ik niet goed kon horen. ‘Waar heb je het over, maat?’ Ik probeerde mezelf overeind te werken, maar hij stak een hand uit en zei dat ik moest rusten.

Zijn hoofd kwam dichter bij het mijne. ‘Nick, wát ze je ook vertellen, ik was het niet, oké? Ik – was – het – niet…’

Ik voelde dat hij mijn hand greep. Ik probeerde te begrijpen wat hij me verdomme duidelijk probeerde te maken. Mijn hoofd zat nog vol met de rommel die ze met de morfine hadden gemengd.

‘Was niet wat? Wat was jij niet?’

Hij gaf een kneepje in mijn hand. ‘Je zult het gauw genoeg weten wanneer de verdoving is uitgewerkt. Ze zullen het jou vertellen. Maar denk eraan – ik was het niet. Zeg het Nick.’

‘Ik was het niet…’

Hij liet mijn hand los en ik probeerde wakker te blijven.