28

Ik vroeg me af hoe een klootzak als de Yes Man paste bij het leven achter het driedubbele thermopane van tegenwoordig. Ik had gehoord dat de nieuwe leiding van de Firma aansloot bij het nieuwe gebouw: jonger, harder, agressiever. Als de Yes Man nog steeds de baas was van medewerkers van wie het bestaan kon worden ontkend, de K’s, dan kon dat alleen maar betekenen dat hij een uitglijder had gemaakt. Mooi. Hij kon verrekken met die puisten in zijn nek.

De tastbare dreiging was sinds elf september vergroot en de Firma had er kennelijk een heleboel geld tegenaan gesmeten om de beveiliging te versterken. Ik kwam binnen via een enkele stalen deur en werd naar zes perspex veiligheidshokjes gestuurd die eruitzagen als reusachtige reageerbuizen. Er had zich een korte rij kostuums gevormd. Ze plaatsten hun tassen op een röntgenapparaat en stonden in de rij te wachten tot ze hun kaart door de lezer konden halen en hun PIN konden intoetsen. Als die werd geaccepteerd, ging de perspex deur open en stapten ze naar binnen. Een drukgevoelige schakelaar in de vloer sloot de deur achter hen, waardoor ze opgesloten zaten in het hokje.

Tijdens de volgende paar seconden zouden allerhande tests worden uitgevoerd. Om te beginnen zou de lucht worden geanalyseerd op sporen van wapens of explosieven. Als de elektronica tevreden was gesteld, zou de deur voor hen opengaan om hen toe te laten tot het allerheiligste.

Een perspex cilinder was niet voor mensen zoals ik. Ik moest me melden bij de bezoekersbalie, waar een vrouw van in de veertig met een bril met zwaar montuur achter kogelvrij glas zat. Ze keek me een beetje verdrietig aan. De woorden ‘teleurstellend’ en ‘scheidingsregeling’ stonden op haar voorhoofd geschreven.

Ik bracht mijn mond naar de microfoon. ‘Ik heb een afspraak. Toestel twee zeven dubbel acht.’

‘U moet dit invullen.’ Ze duwde een inschrijfboek onder het glas door. ‘Weet u de naam?’

‘Nee, sorry. Kan ik me niet meer herinneren.’

Ze pakte een telefoon op en keek op een monitor links van haar waarop de lijst met interne nummers moest staan. ‘Hebt u een identificatiebewijs met foto?’

Ik haalde mijn paspoort tevoorschijn en hield dat open op de fotopagina. ‘Hij verwacht me om half negen. Hoe heet hij ook alweer?’

Ze schonk me weer een van haar trieste blikken terwijl ze op een paar toetsen tikte. Ik tekende in de twee aangegeven vakken in het boek en schoof het onder het glas terug.

Met de telefoon nog tegen haar oor scheurde ze mijn getekende strook uit het boek en vouwde die in een plastic mapje met een blauw lint dat ik om mijn nek moest dragen. Ze duwde het onder het glas door. De badge was ook blauw en droeg het opschrift: ‘Steeds escorteren’.

Ze legde de hoorn neer. ‘Wacht daar. Iemand komt u halen.’

Ik probeerde haar een glimlach te ontlokken en hield de pas omhoog voor het glas. ‘Dat is mooi. Ik zou maar verdwaald raken.’

Het ging niet gebeuren. Ik liep naar een zwartleren bank met chromen poten zonder rugleuning.

De deuren van de beveiligingshokjes gingen open en dicht om hap voor hap de rij te verteren. Er verscheen een jonge kantoorbediende in een zwart pak, geruit hemd en een stropdas waarvan de knoop veel te groot was voor de kraag. Hij had de soort krankzinnig enthousiaste glimlach die ze je normaal alleen maar leren op de school voor makelaars. Hij stak een hand uit. ‘Meneer Stone?’

Ik stond op en nam de hand aan.

‘Als u door die glazen deur rechts van u wilt stappen, dan vang ik u aan de andere kant op.’

Ik knikte naar het röntgenapparaat en hield mijn bomberjack omhoog. ‘Moet dit daarin?’

‘Nee, dat hokje detecteert alles.’

Een bewaakster liet de deur zoemend opengaan. Een bordje op de andere muur vertelde me dat ik stil moest blijven staan tot ik de opdracht kreeg om door te lopen. Ik kon geen machine en ook geen zuigende geluiden horen toen de atmosfeer werd gecontroleerd op sporen van wapens of explosieven, maar ik wist zeker dat het gebeurde.

De kantoorbediende verscheen aan de andere kant van de glazen uitgang. De deur klikte open.

De wandeling naar de liften voerde ons over ivoorkleurige marmeren vloeren en langs grijze leistenen muren. Geen wonder dat het gebouw twee keer zo duur was geworden als begroot.

We zoefden naar boven.

‘Naar welke verdieping gaan we?’

‘De vijfde.’

Het zou zinloos zijn geweest om hem meer te vragen. Zelfs als hij de antwoorden had geweten, zou hij me niets hebben verteld.

We stapten de lift uit in een wereld van grijze tapijttegels en wit gesauste muren. Ik voelde me net zo belazerd als in een hotel dat een massa geld had uitgegeven om de receptie een goede beurt te geven, maar als je dan boven kwam, was het drie keer niks – en het ergste was dat je dan al had ingecheckt.

We liepen door een kale gang. Er stonden geen namen op de deuren, alleen afkortingen waar ik niets van begreep. De strijdkrachten zijn erg fanatiek als het gaat om allerlei stomme afkortingen en de Firma had zich erbij aangesloten. Zelfs toen ik in het Regiment zat en hier werkte, had ik alleen de afkortingen met maximaal drie letters kunnen onthouden.

Vauxhall Cross was een vestiging in de A-categorie, wat inhield dat er net als in Peking, Moskou en andere belangrijke buitenlandse stations een PHD (potentieel hoge dreiging) van een terroristische aanslag en een modern uitgeruste VID (vijandige inlichtingendienst) was. Medewerkers van de ATD (afdeling technische diensten) in Milton Keynes zorgden ervoor dat het gebouw werd beveiligd tegen een HTA (hightech-aanval).

De driedubbele thermopane beglazing had niets te maken met de nieuwe milieupolitiek van de regering. Het was een bescherming tegen afluistertechnieken met lasers en korte radiogolven waarmee elke VID probeerde te horen wat je zei. Er waren nu zelfs technieken om de straling van computers en fotokopieermachines te lezen, dus was elke machine in het gebouw speciaal afgeschermd. Als iemand in een boot ging zitten om de hele dag op de Theems te dobberen en technische spullen op de onthoofde piramide te richten, dan vergooide hij zijn geld.

De gang kwam uit bij kantoortuinen die zich links en rechts uitstrekten. Mannen en vrouwen zaten naar computerschermen gebogen, verwerkten en verzamelden informatie en deden wat er allemaal nog meer kwam kijken bij het ondersteunen van de vijfhonderd agenten die in het buitenland rondliepen. Er was weinig geluid, afgezien van de airconditioning en het geritsel van broodzakjes als mensen honger kregen.

We kwamen bij een kantoor aan het eind. Op deze deur geen afkorting. De kantoorbediende liet me meteen naar binnen zonder te kloppen. ‘Hij komt zo bij u.’

Ik liep een kantoor binnen dat zo op het oog van een pro-Deoadvocaat had kunnen zijn. Er stond een ronde Ikea-tafel van beukenfineer met een telefoon in het midden en bijpassende stoelen met kunstleren bekleding.

Aan de andere kant van het grote vertrek stond een bureau. Ik liep erheen om een blik te werpen op de ingelijste foto’s tussen de dossiers naast de pc-monitor. Ja, ze waren van de Yes Man en zijn liefhebbende gezin: allemaal aan het glimlachen en te oordelen naar de leeftijd van de kinderen en zijn hoeveelheid haar, wel een paar jaar oud.

Ik keek uit het grote raam dat bijna de hele lengte van de kamer besloeg naar de helder verlichte winkels onder de bogen van de spoorbrug aan de andere kant van de straat. Koplampen bewogen geluidloos in beide richtingen. De motorzaak was er nog. Ik zou best wel een nieuwe motor willen. Ik miste het motorrijden.

De Yes Man had geen kantoor gekregen met uitzicht over de rivier, maar hij had wel catering. Een dienblad bevatte een volle cafetière en een stapeltje lange vingers.

Misschien ging het toch niet zo slecht als ik had gedacht.