41 Het beleg

 

'De dagen voorafgaand aan de komst van Yrroths horden begon tot vorst Rademir en zijn getrouwen door te dringen dat een omsingeling van de stad onafwendbaar was geworden. De eerste schok kwam, toen niet enkele duizenden, maar minstens tienduizend Orc'hs en andere trawanten van de heer van Gormorod voor de poorten van de stad verschenen.

Maar toen ook duidelijk werd dat Yrroth zelf op weg was naar de Togenstad, begonnen gevoelens van paniek en doodsangst zich te meester te maken van de Bregauanen en hun gasten, die van heinde en verre naar de stad waren gekomen om de Toogdagen te vieren.'

 

Uit: Beslissende jaren van Tolder van Hygarath - 4784

 

 

De derde Conventdag begon voor vorst Rademir al heel vroeg. Toen kort na zonsopgang de poort naar het zuidelijke Spoor werd geopend, diende een man zich aan die dringend om een onderhoud met de koning verzocht.

'Hij heet Zand,' zei de wachter die Rademir had laten wekken. 'Hij beweert magieduider te zijn en hij refereert aan Xazziri als zijn leermeester. Hij heeft nieuws dat naar zijn zeggen van levensbelang is voor alle volken. Elke aarzeling, elke tel brengt een dodelijke dreiging dichterbij, zegt hij.'

Rademir keek de wachter vanaf de rand van zijn bed met kleine oogjes aan. De koning droeg een lang gestreept nachthemd en een potsierlijke slaapmuts met een enorme pompon. De wachter had moeite om zijn gezicht in plooi te houden, ondanks de ernst van de situatie.

'Hmmm,' bromde Rademir schor, 'Alles lijkt tegenwoordig van levensbelang.'

Hij stond langzaam op en rekte zich uit, waarbij zijn slaapmuts scheef over zijn hoofd zakte.

'We zullen eens zien. Ik zal de man in de kleine troonzaal ontvangen. Zorg ervoor dat ik word geëscorteerd door twee paleiswachters. Het zou niet voor het eerst in de geschiedenis zijn dat een koning wordt gedood door een boodschapper.'  

 

Zand zat uitgeput bij een tafel toen de Heer van Bregaua met twee wachters binnentrad. Vermoeide ogen keken de vorst aan. Zand wilde opstaan, maar Rademir beduidde hem te blijven zitten. 'Wel, duider, hoe luidt je boodschap?' vroeg hij terwijl hij tegenover hem plaatsnam.

Zand deed zijn verhaal aan een gaandeweg verblekende Rademir. 'Ik heb ook een boodschap van Yrroth voor de Erfgenaam,' zei hij tenslotte, 'maar ik heb begrepen dat die hier niet is.'

Rademir gaf geen antwoord, maar staarde lange tijd in ongeziene verten.

'De zwarte zelf,' stamelde hij tenslotte. 'Op weg naar mijn stad. Wat moeten we doen?'

'Is Xazziri hier?' vroeg Zand zonder de koninklijke aanspreektitel te gebruiken.

'Nee, hij wordt elk moment verwacht, evenals de Ene.'

'Misschien is het beter als zij van buitenaf...'

Zands stem stierf weg.

'Het leger,' prevelde Rademir. 'Het leger moet proberen Yrroth tegen te houden, zodat de leiders van mensen en aartsvolken in veiligheid kunnen worden gebracht. Ze kunnen de bergen in vluchten, naar Tulath Mihim, naar Kose en naar Lato Eir Ald.'

Zand keek hem bevreemd aan.

'Maar die leiders zullen toch mee willen vechten? Uw stad mag toch niet worden veroverd? Dan ligt de weg vrij naar Tulath Mihim en naar Kose. De bevelhebbers moeten ervoor zorgen dat hun legers optrekken naar Bregaua!'

Rademir keek Zand verbaasd en tegelijk een beetje beschaamd aan. Opnieuw had iemand van het gewone volk hem erop gewezen dat zijn gedachten de verkeerde kant op koersten. Zand had gelijk. Bregaua mocht niet in handen van Gormorod oftewel Yrroth vallen. Dat zou vrijwel zeker het begin van het einde betekenen.

'Bedankt, Zand,' mompelde hij. 'Bedankt voor je boodschap en voor je wijze raad.' Hij wenkte de wachters. 'Zorg goed voor deze man. Geef hem een onderkomen in het paleis.'

 

Toen Rademir de derde zittingdag van het Convent wilde openen met het bericht over de uit het zuiden opmarcherende legers onder aanvoering van Yrroth zelf, betrad een kapitein de troonzaal en haastte zich naar de troon. Rademir boog zich naar voren en luisterde naar wat de man had te zeggen. Na enkele ogenblikken verbleekte hij en schoot overeind. Onwillekeurig tastte hij naar zijn zwaardschede.

'Nee!' riep hij uit. Hij stapte naar voren en zei grimmig: 'Mensen en aartsvolken! De legers van Gormorod zijn gearriveerd.'

Er brak paniek uit. Rademirs stem sneed door de kakofonie: 'Ze komen uit het oosten en westen, waarschijnlijk over de Zwarte Paden. De poorten zijn al gesloten. En we weten dat hun hoofdmacht inmiddels vanuit het zuiden optrekt, onder aanvoering van de zwarte heer, Yrroth zelve.'

Mensen en aartswezens riepen door elkaar heen en klampten zich letterlijk aan elkaar vast. Kayrin stampte vergeefs met zijn staf. De Ermon kwamen als één man overeind. Enkele wezens waren al op weg naar de deur. Een vleug hysterie maakte zich van sommigen meester.

Uit een schemerige nis, achter in de troonzaal, stapte een man naar voren. Eerst zag niemand hem, omdat alle ogen op het troonpodium waren gericht. Een van de tolken, die een gerucht achter zich hoorde, draaide zich om een slaakte een kreet. Andere aanwezigen keken in zijn richting en zagen de gedaante ook. Toen Dol omkeek zette hij grote ogen op en riep: 'D'Anjal!'

Nu was ieders aandacht getrokken.

Antegard sprong op en riep: 'D'Anjal! De Erfgenaam is gearriveerd.'

D'Anjal stak een hand op. Iedereen zweeg.

'Er is weinig tijd,' zei hij zacht. 'De legers van de Ondeelbare zijn voor de poorten van Bregaua verschenen. Alle leiders van de aartsvolken zijn hier aanwezig. De Ondeelbare denkt zijn slag te kunnen slaan. Er is echter één ding dat hij niet weet...'  

Naast het troonpodium verscheen een tweede gedaante, die D'Anjals monoloog voortzette, met dezelfde stem.

'...en dat is, dat hij als Ondeelbare tegenover een onverslaanbare tegenstander staat. De enige die hem er misschien van kan weerhouden Bregaua onder de voet te lopen.'

Aan de andere kant van het podium doemde een derde D'Anjal op, die zei: 'Die tegenstander heet de Deelbare!'

De drie gedaanten verdwenen net zo plotseling als ze waren opgedoken. Het volgende ogenblik stond D'Anjal alleen op het troonpodium, naast Rademir. Er waren er die hem wilden begroeten. Seríadile, Dol, Aenedir, Antegard, Eenhand en Mnargald drongen naar voren en omhelsden hem. D'Anjal maakte een afwerend gebaar toen nog meer wezens opstonden. 'Er is geen tijd voor lange begroetingen of plichtplegingen,' zei hij met het gezag van iemand die niet twijfelt aan zijn eigen oordeel. 'Later misschien. Yrroth zelf verschijnt vandaag nog voor de zuid-poort. Hij beschikt over vermogens die ons besef ver te boven gaan. We moeten de verdediging organiseren en wij, meestermagiërs, moeten onze krachten bundelen. De deelnemers aan de Toogfeesten moeten worden gewaarschuwd. Stuur de hofmeesters en de tolken er op uit. Er is geen tijd voor plezier. Laat ieder strijdbaar wezen, laat elke strijdbare mens zich melden bij het paleis. Vorst Rademir heeft de leiding bij de verdediging, uiteraard in samenspraak met de leiders van volken en steden. Nu wil ik met de meestermagiërs overleggen.'  

Niemand trok zijn gezag in twijfel.

Rademir gaf Kayrin opdracht de meestermagiërs naar een nabijgelegen kamer te brengen. Daarna riep hij de leiders van de aartsvolken en Nadar Odinant en een tolk bij zich op het podium. Ze begonnen met het verdelen van de taken.  

 

D'Anjal keek verrast op, toen na Eenhand Varand, Arnarvilli en Arrahed een vierde man de kamer betrad. 'Wie...' begon hij, maar toen diepte hij uit de nieuwe sporen in zijn geheugen onthullende herinneringen op. 'Pharve!' zei hij met een mengeling van ontzag en vreugde. 'Opnieuw worden onze gelederen versterkt.'

De meestermagiërs begroetten elkaar hartelijk.  

'Ik herken in jou weinig meer van de jongeman die ik nog niet zo langgeleden in Doornland ontmoette,' zei Arrahed met een glimlach.

'Het is snel gegaan, ja,' beaamde D'Anjal. En toen, ernstiger: 'Laten we gaan zitten en plannen maken.'

Ze spraken tot voorbij het noenuur, alleen onderbroken door de komst van Rademir, die rapporteerde hoe de verdediging georganiseerd zou worden. D'Anjal corrigeerde enkele details, maar was het in grote lijnen met Rademir eens.

Vroeg in de middag begaven ze zich naar de vestingmuren. Op het paleisplein en op de Planade, waar de avond ervoor nog uitbundig feest werd gevierd, kwamen mensen en aartswezens in allerlei uitdossingen bijeen. Dvargen deelden wapens uit. Arrahed en Pharve posteerden zich bij de noord poort, Eenhand en Arnarvilli beklommen de transen op het oosten, en D'Anjal wachtte samen met Rademir bij de zuidpoort op de komst van Yrroth en zijn afschuwelijke horden.

De stad was omsingeld door duizenden krijgers, voornamelijk Orc'hs, maar er waren ook Kobolden in bruine kurassen, mensen, Soalvií en zwarte Dvargen. Ze hadden hun kamp buiten schootsbereik van Bregaua opgeslagen en legden grote vuren aan. Voetvolk rolde slingerblijden, stormtrappen en minder duidbare voertuigen naderbij, maar de manschappen en de werktuigen bleven op honderden passen afstand van de muur.

'Ze wachten op Yrroth,' zei D'Anjal tegen de somber kijkende Rademir. Niet lang daarna begon zich een grote wolk boven de zuidelijke horizon af te tekenen, een wolk die het licht van de tanende zon achter een scherm van stofdeeltjes verborg.

'Yrroths leger,' mompelde Rademir. Zijn blik dwaalde naar een stipje dat vanuit het zuidwesten richting Bregaua kwam. Hij stootte D'Anjal aan en zei: 'Dat lijkt wel een reuzenhawijt.' D'Anjal gebruikte zijn vogelzicht en zette grote ogen op. 'Dat is geen reuzenhawijt, Rademir, dat is een draak! Het is een gulden draak en hij draagt vijf wezens op zijn rug.'

Rademirs mond viel open.

'Een gulden draak,' fluisterde hij vol ontzag. 'Er is nog een gulden draak in leven. Hoeveel verrassingen heeft deze dag nog voor ons in petto?'

'Meer dan je misschien lief is,' zei D'Anjal. De aspecten van zijn deelbaarheid stroomden door hem heen. Nog even en hij zou oog in oog staan met zijn aartsvijand, die zich onverslaanbaar voelde. Voor het eerst deed D'Anjal niet voor hem onder. Hij kon zich niet voorstellen dat hij het onderspit zou delven. Rymlen had hem even voor zijn verschijning aan Siderte gewaarschuwd voor zelfoverschatting. 'De arrogantie van de macht is door de eeuwen heen het begin van ondergang geweest,' had hij D'Anjal op het hart gedrukt.

De draak werd nu ook voor mensenogen zichtbaar. Het dier brulde en blies, en sproeide een vonkenregen voor zich uit, cirkelde boven het zuidelijk deel van de stad en landde in glijvlucht op het plein achter de zuidpoort. Mensen en aartswezens stroomden toe. Er ging een gejuich op. Rademir en D'Anjal baanden zich een weg naar het reusachtige dier en zijn berijders.

Rademir had Serd ooit ontmoet, en zijn gezicht klaarde op toen hij de jongeman herkende. 'De zoon van...' begon hij.

'Paunarde,' maakte Serd de zin af. 'Ik vermoed al dagen dat mijn vader niet meer leeft, dus spaar me niet, edele Rademir. '

'Serd,je bent ontkomen,' zei deze blij.

'En met mij krijgsheer Ranorth en de raadsheren Orgold en Fenaud Larda. Dit is Lyale, zij verzorgt Raygereio, de laatste der gulden draken. En als ik het goed heb, sta ik nu tegenover de Erfgenaam. '

D'Anjal begroette het vijftal hartelijk. Rademir vertelde de kroonheer van Masilis dat zijn zuster veilig en wel in Bregaua was aangekomen. Serds ogen lichtten op. Hij verhaalde, aangevuld door de anderen, van hun avonturen. Tenslotte vertelde hij van het drakenbloed, het offer van Raygereio. Het werd muisstil. Vol ontzag en respect keken ze naar de draak, die door honderden Bregauanen werd bewonderd. Raygereio's kop zwenkte naar Serd en de zijnen. Hij zei iets.

'Hij voelt zijn krachten afnemen,' zei Orgold. 'Hij wil graag nog één keer opstijgen om de vijand, hij noemt ze Zonen van Laed, een gevoelige slag toe te brengen. Alleen...'  

'Wat?' vroeg Serd. Lyale stapte stilletjes naar voren.

'Er moet iemand mee om hem te gidsen.'

Lyale bemoeide zich ermee.

'Het meisje wil mee. Ze beschouwt de draak als haar beste vriend, als een vader. Als het nodig is, wil ze met hem sterven.'

Serds hart sloeg een slag over. 'Nee,' schreeuwde hij, nijdiger dan hij had bedoeld. Lyale keek hem onzeker aan.

'Zeg haar...' zei Serd schor, 'Zeg haar dat ik haar als mijn beste vriendin beschouw, dat ik van haar hou en dat ik haar niet kwijt wil raken.'

Orgold vertaalde aarzelend. Lyale sloot haar ogen en draaide zich om. Ze staarde in de verte en mompelde onverstaanbare woorden.

'Maar wie gaat er dan met Raygereio mee?' vertaalde Orgold.

'Ik,' zei D'Anjal eenvoudig. 'Ik ben de Deelbare. Als ik met Raygereio ten onder mocht gaan, dan keer ik onmiddellijk in een volgende gedaante terug. Bovendien beheers ik zijn taal.' Zijn blik zwierf naar het zuiden, waar rumoer opsteeg. 'We gaan nu,' fluisterde hij vastbesloten. 'En we vliegen terug, naar het zuiden.'

Raygereio gromde instemmend, alsof hij goed het had begrepen. Lyale, bij wie de tranen over de wangen stroomden, rende naar de draak en bleef een tijdlang ontroostbaar snikkend tegen zijn kop hangen. Raygereio sprak kalmerende woorden. Serd sloeg tenslotte zijn arm om Lyales schouder. Het gesnik hield op. Ze fluisterde Raygereio iets in zijn oor. De kop kwam even omhoog. Een aanzet tot een oerschreeuw bleef steken in zijn drakenkeel. Toen deed Lyale een stap naar achteren en greep Serds hand vast.

D'Anjal klom met behulp van een van de lianen op de rug van de draak en snoerde zichzelf vlak achter de kop vast. Wachters duwden de omstanders achteruit. D'Anjal boog voorover en fluisterde Raygereio iets in. De draak begon zijn vleugels langzaam op en neer te bewegen, en verhief zich even later majestueus klapwiekend in de lucht.

D'Anjal zwaaide naar de achterblijvers. Opnieuw steeg een luid gejuich op.

Toen wiekte de laatste gulden draak onder het uitstoten van een kreet die triomf en verdriet in zich verenigde in een wijde boog naar het zuiden, de horden van Yrroth en zijn dood tegemoet.

 

 

De Meestermagiërcyclus 

wordt voortgezet in

Het vijfde zwaard: Rastoth

(verschijnt november 1999)