28 Terug naar het Tijdenwater

 

'Wie weerloos is, heeft slechts zichzelf.

Gescheiden door een mand van botten,

onbuigzaam en onneembaar troont

dat zelf in stille, warme grotten.

En af en aan wiegen dag en nacht

het trage ritme van de ziel.

Op en neer deint het bewuste, gedragen door een tijdloos wiel,

dat met zijn schoepen 't water schept

waarin het hart van Aidèn slaat,

waarin het leven, ongerept,

in 't diepst geheim door stilte waadt.'

 

Tweehonderdvierentachtigste vers van het driehonderdzesentachtig coupletten tellende gedicht Tijdenwater.  

 

 

Op de derde dag van hun reis naar het land van de Alvií trokken ze bij Wyndids Heuvel de Murganith weer in. Arenj Uyr, die met Esled op zijn rug vooruit was gevlogen, meldde dat de pas er verlaten uitzag, en dat ook in de omgeving geen teken van leven te bespeuren viel. D'Anjal verbaasde zich daarover. Waarom lieten de overal opduikende handlangers van de zwarte heer zo'n strategisch punt onbewaakt. Hij was ervan overtuigd dat dit iets te betekenen had. Het antwoord op de vraag bleef echter uit. In stilte beklommen ze de pas. Voorbij Wyndid liet D'Anjal halt houden.  

'Opnieuw is tijd onze tegenstrever,' zei hij. 'Hoe graag ik ook naar Kose wil en hoe graag ook naar het Convent in Bregaua, ik moet iets doen, alleen. Willen jullie hier op me wachten?'

'Hoe lang blijf je weg?' vroeg Jap.

'Dat weet ik niet.' Hij keek Xazziri aan en aarzelde. 'In het gunstigste geval enkele dagen. Als ik binnen twee weken niet terug ben, moeten jullie zonder mij verder trekken. Misschien is het een goed idee als twee van jullie alvast op zoek gaan naar de reisgenoten.'

Hij stak zijn hand op, draaide zich om en liep verder de Murganith in, in de richting van de driesprong bij Kuur Vasyríli. Zijn metgezellen staarden hem na tot hij uit het zicht verdween.

Weldra bereikte hij de poort.

'Ik mag geen magie gebruiken,' mompelde hij. 'Nog niet. Dus moeten we wachten tot de nacht valt.'

Hij glipte onder de poort door en voelde weer de bekende tinteling door zijn lichaam golven. Een eindje verderop ging hij op een omgevallen boomstam langs het hakkelpad zitten. Japs land lag voor hem, maar om zonder magie zijn weg over het hakkelpad te zoeken, dat was te gevaarlijk.

Toen de schemering inviel verschenen de vuurvliegjes. Eerst een paar, toen tientallen tegelijk en tenslotte vele duizenden. Ze wervelden net als de vorige keer rond D'Anjals hoofd, toen schoot de zwerm naar voren om hem de weg te wijzen. Binnen het tijdsbestek van één nacht, sneller dan toen hij met behulp van de insecten van Japs land was gevlucht, brachten ze hem via een andere weg naar het dal waar Japs bellenvijvers zich bevonden. Zijn Tijdenwater noemde Jap de plek. Hier speelde tijd een rol, en toen hij hier voor het eerst kwam, had hij in de vijvers krachtlijnen waargenomen. Een schrale ochtendzon boorde zijn stralen door de nevelslierten die zich als met tegenzin van het oppervlak van Japs vijvers losmaakten. Het was er stil. D'Anjal bespeurde geen enkele activiteit, niet in de omgeving, maar ook niet in de bellen. Alsof de bewoners weten dat hun meester elders vertoeft, dacht hij.  

Hij ging op de oever zitten, tegenover de bel waarin hij kortgeleden gevangen had gezeten. Een flard van een frisse kruidengeur drong zijn neusgaten binnen. Hier, op deze plek van stilte, moest hij op zoek gaan naar het geheim van een lang leven. Een láng leven, had Rymlen gezegd, niet het eeuwige leven. En: geef jezelf over aan de andere kracht die in je binnenste huist. Rymlen doelde op een ongebruikte kracht, veronderstelde hij. Nog meer vermogens, en hij voelde zich al zo rijk aan gaven.  

Hij kreeg een ingeving. Gespannen keek hij naar de bel waarin hij vier dagen opgesloten had gezeten. Jap had hem verteld dat het vlies van de bellen geen vleugje magie doorliet. Hij kon zich afschermen voor magieduiders en voor zijn grote tegenstrever. De scheur die hij een week geleden in de bel had gemaakt was niet meer te zien. De bel was leeg, leek op hem te wachten. Het was een mogelijkheid, maar... Verscheurd door twijfel keek hij nog eens naar de bel. Het is gevaarlijk, had Rymlen gezegd, maar hij was niet in details getreden. D'Anjal zou volledig op zichzelf zijn aangewezen. Hij vroeg zich af of hij sterk genoeg was om de bel de baas te blijven. Hoe kon hij dat vaststellen?  

Op een heuvel aan de rand van het dal bewoog iets. Er kwam een vrouw aanlopen. Soms hield ze in en zette een vrolijke dans of een ingewikkelde pirouette in. In haar nabijheid zweefden tientallen kleine bellen, waarvan er steeds enkele in kleurig vuurwerk uiteenspatten. Ze was alleen.

'Seathe Yin!' riep D'Anjal.

Geschrokken hield de vrouw in en keek in zijn richting. Toen herkende ze hem. Ze maakte een pirouette en klapte in haar handen. Ze droeg een half transparante jurk die met haar bewegingen meedanste. Kleine bellen explodeerden en waaierden breed uit in een regen van oranje en lichtgroene vonken.

'D'Anjal!' riep ze. Ze klapte in haar handen, kwam naar hem toe gerend en vloog hem om de hals. 'Je bent terug! Waarom ben je gekomen? Jap is er niet, hoor.'

'Dat weet ik. Ik moet...' begon D'Anjal. Toen lichtten zijn ogen op. Hij greep haar bij haar schouder vast en vroeg: 'Wil je me helpen, Seathe Yin?'

'Natuurlijk. Wat moet ik doen?'

'Je moet me beschermen als ik in de bel ben.'

Seathes wenkbrauwen kwamen vragend omhoog, maar ze knikte.

'Ik moet naar iets op zoek gaan,' probeerde D'Anjal uit te leggen zonder al te veel te verklappen. 'Daarvoor heb ik onder andere volkomen rust nodig. Die hoop ik in de bel te vinden. Het moeilijke van jouw taak is vast te stellen of ik nog... mezelf ben, of dat de bel al mijn energie opzuigt.'

'Maar dat is toch niet moeilijk!' riep Seathe verbaasd uit. 'Ik wéét toch wanneer het zover is. Als de bel jou laat wortelen, dan snij ik hem open.'

Ze toonde hem een kartelmes. D'Anjal keek haar eerst nietbegrijpend aan. Toen begreep hij wat ze bedoelde. Seathe Yin was zelf een bellenwezen. Zij zag en voelde waarschijnlijk wat niemand behalve zij en haar zus konden zien en voelen als het om de werking van bellen ging. Hij lachte en pakte haar hand vast.  

'Haal me eruit als de bel me dreigt te overmeesteren.'

'Dat is niet nodig,' zei Seathe stellig. 'Er is iets veranderd in D'Anjals geest. Zijn nieuwe kracht, die synoniem is aan hemzelf, beheerst de bel. Maar ik zal toch waken, omdat mijn vriend D'Anjal het vraagt.'

D'Anjal liet de woorden op zich inwerken. Japs schepsels bezaten een scherp beoordelingsvermogen. Of waren het andere vermogens? Gerustgesteld en met iets meer zelfvertrouwen kneep hij in haar hand, draaide zich om en waadde naar de bel. Er verschecn cen scheur in het vlies, die net groot genoeg was om hem binnen te laten. Hij ging zitten. Door het doorzichtige vlies heen zag hij Seathe Yin in kleermakerszit op de oever tegenover hem. Ze glimlachte naar hem. Achter haar ontplofte een kleine bel in een waaier van gele en paarse linten.  

Zijn zoektocht naar een lang leven was begonnen.

De scheur dichtte zichzelf.

Hij was alleen.