17 Erfopvolger
'''Het eerste gesprek met de witte tovenaar, " placht hij te zeggen, "tóen drong het pas ten volle tot me door. Toen wist ik dat in mijn binnenste, onder die toch al zo verbazende hoeveelheid vermogens nog oneindig veel meer moest zitten."
En wij, die hem met zoveel liefde dienden, weten inmiddels hóeveel meer. Hoewel ik me weleens afvraag of we wel echt weten welke ongebreidelde macht onze hoogkoning bezit.'
Cyntha, dienares van Masilis Raï, in haar aantekenboek De rijderkoning verhaalt over zijn queeste - 4762
Een beweging achter Kartha ontlokte haar trawanten kreten van schrik. Haar spreuk haperde, toen ze zich snel omdraaide. De slanke hawijt die D'Anjal was, boorde zijn scherpe klauwen in haar schouders. Stotterend van schrik en boosheid worstelde Kartha om los te komen. Bloed gulpte uit de wonden die D'Anjals lange nagels in haar vlees sneden. Ze leek het niet te merken en wierp hem woedend een reeks magische verwensingen toe, maar die ketsten af. Achter D'Anjal doemden vier vogels op.
Kartha's hoofd schoot schuin omhoog. Haar ogen werden groot. Ze zag wat anderen niet zagen: er was iets gebeurd. Dit was een andere D'Anjal. Ze keek in twee peilloos diepe poelen. De blik in zijn ogen en alles wat daarachter sluimerde weerspiegelde een onbuigzame wil die putte uit zichzelf. D'Anjal was, nota bene hier in Gest, een Solitair geworden. Iets dat alleen de groten lukte. En tegen dit creatuur kon ze niet op. Niet hier en niet nu. Misschien wel nooit. In haar van woede vlammende ogen ontwaakte een spoor van haar oude sluwheid. De eens zo bleke wereld van Gest knetterde van magie. Haar duistere blik flitste naar Xazziri. Ze zag dat hij zich nu binnen het gebied bevond waar toverij werkte. Een grimas vervormde haar gezicht.
'Uarhaguo. Farkatha!' schreeuwde ze met een restje triomf in haar stem, toen D'Anjal haar als een veertje van de heuvel tilde. Vanuit de grond rond Xazziri vlamden runen op. De gebeurtenissen volgden elkaar snel op. Iantha riep iets. De gedaanten van de Kabers, de Soalvií en de Orc'hs bevroren in een groteske houding. D'Anjal verdween in de grijze mist, met een hysterisch lachende Kartha in zijn klauwen. Bel, Jap, Wilanj en Arenj Uyr streken neer naast Xazziri. Iantha liep naar haar vader en onderzocht de runensloten. Ze schudde haar hoofd en wenkte Esled. Het spaltlingmeisje steeg bevend af en liep naar de runen. Ze sloot haar ogen, maar ze schoten meteen weer wijd open. 'De pijn was ondraaglijk,' fluisterde ze met trillende stem.
'Egen Anzarth?' vroeg Xazziri schor.
Esled knikte. 'Er zijn nog sporen van zijn bewustzijn in het dal van Masdorth. Nauwelijks waarneembaar, onbeduidend. De woorden die hij me inprentte zijn verbonden met een zweem van leven. Als dat niet zo was geweest, zou ik ze niet uit kunnen spreken.'
Ze liep naar de heuvel, er nog steeds van overtuigd dat ze niet in staat was Xazziri te bevrijden, zoals de rotsboom haar weken geleden had verzekerd. Flarden van de laatste gedachten van Egen Anzarth streken als een windvlaag door haar gedachten. Ze vermengden zich met het maagdelijke gedachtepatroon van een zaadje, dat zich onder het oppervlak van de valleibodem tot de loot van een rotsboom ontwikkelde.
Met moeite verzamelde Esled de woorden die ze nodig had en prevelde:
'Suo, ualdeuth ryonher. K'thuom rogh murueth.'
'Wijk, oude runen, splijt en sterf.'
Met een dof knappend geluid sprongen de runen omhoog, braken hun vergrendeling en losten op in de grijsheid van Gest.
Xazziri was eindelijk vrij. Hij greep Iantha's handen vast en kneep er even in. Toen liep hij op de beide Uyrs af en riep: 'Arenj, Wilanj! Ik begon al te vrezen dat ik jullie nooit zou weerzien.'
Hij klopte beide vogels op hun verenpak. Vervolgens begroette hij Bel en Jap allerhartelijkst. Tenslotte knielde hij voor Esled. 'Dat een wezen zonder kennis van magie me moest bevrijden,' zei hij hoofdschuddend. 'Dat was de laatste grap van Egen Anzarth. Dankjewel, spaltling.'
Esled knipperde met haar ogen. Ze wist niet wat ze moest zeggen.
Het duurde lang voor D'Anjal zich bij hen voegde.
'En?' vroeg Jap, toen de vogelgedaante weer jongeman was geworden.
D'Anjal haalde zijn schouders op. 'Ik heb veel geleerd in de afgelopen dagen. Zo weet ik nu dat Kartha van twee of misschien wel meer lichamen gebruik maakt. Zij achtte haar werkelijke, duizenden jaren oude lijf te kostbaar om aan de dodelijke onmagie van Gest bloot te stellen. De toverkunsten die ze daarvoor gebruikt ken ik niet. Daar komt bij dat ze voor mij onbekende spreuken aanwendt.'
Hij draaide zijn hoofd in de richting vanwaar hij was gekomen en zuchtte.
'Ik had de wereld van haar storende aanwezigheid willen verlossen. Dat is niet gelukt. Het kostte me genoeg moeite om haar litanie van spreuken ongedaan te maken. Eén ding is zeker: ze heeft een lichaam minder.' Hij sloeg zijn armen over elkaar en liet er bedachtzaam op volgen: 'En dat zal haar niet bevallen.'
Meteen daarna zei hij met een heel andere stem: 'Ik maak me zorgen om de reisgenoten die in Cluthes Herberg zijn achtergebleven. Ze zullen inmiddels wel hebben besloten ons te gaan zoeken. Mijn bezorgdheid groeit alleen maar als ik eraan denk dat Simenard het aartszwaard Emaendor onder zijn hoede heeft. En Ham en Lam dragen Sperling met zich mee. Afgezien van Bougiac kan niemand de reisgenoten en de zwaarden beschermen. We moeten zo snel mogelijk terug.'
'Ja,' beaamde Jap, 'maar hoe?'
D'Anjal glimlachte. 'Ik heb opnieuw in korte tijd veel geleerd. Over mezelf en over mijn toverij. Toen ik Gest binnenkwam, had ik er geen vat op. Maar nu zijn de rollen omgekeerd. Gest heeft geen vat meer op mij. Kom, we gaan terug.'
Hij legde zijn handen op elkaar en strengelde zijn vingers ineen. Vier paar handen grepen de zijne vast. Hij fluisterde een formule die voordien niet hadden bestaan, en verloste zo Gest van hun aanwezigheid.
Ze stonden op de Vlakte van de Noordlanden, vlakbij de plaats waar ze de scheur naar Gest hadden ontdekt. Het was een formidabele groep, besefte D'Anjal. De beste magiërs van Aidèn, de ongekende kracht van Jap en de geruststellende hulp van de oervogels. Én die van Esled. In D'Anjals gedachten had het idee postgevat dat zijn spaltlingvriendin weleens heel belangrijk zou kunnen zijn.
'Wat doen we?' vroeg Bel.
'We gaan zo snel mogelijk naar het land van de Alvií,' zei D'Anjal beslist. 'Ik kan niet verklaren waarom, maar we moeten erheen, en wel onmiddellijk. Er is een kans dat het elfenzwaard daar is, hoewel ik het gevoel heb dat de elfen daar te slim voor zijn. Maar voor alles moeten we de reisgenoten vinden. Pas daarna kunnen we naar Bregaua. Het is de vraag of we nog op tijd zullen zijn voor de opening van het Convent.'
'Dat zal zonder ons ook wel gebeuren,' zei Jap.
'Sssah, we kunnen een dofvogel sturen,' zei Arenj. 'Het bericht van onze verlate aankomst zal de deelnemers aan het Convent in ieder geval geruststellen.'
'Hoe komen we aan een dofvogel?' vroeg Bel.
'Uyrs en dofvogels kennen elkaar al eeuwenlang. Ze kennen ook de plekken waar ze verblijven. Hier vlakbij is een nestplaats. Wilanj en ik zorgen ervoor dat vandaag nog een dofvogel naar Bregaua vliegt.'
Iedereen was het daarmee eens.
'Wij reizen in ieder geval zonder vleugels,' zei Xazziri. 'We moeten ons als gewone reizigers gedragen. Ik bespeur veel magieduiders. Laten we proberen onze komst zo lang mogelijk geheim te houden. En we moeten geen toverij gebruiken, dat spreekt vanzelf.'
Jap glimlachte. 'Dat wordt een hele klus, met zoveel magiërs van formaat bijeen.'
'We kunnen de vliegkunst van Arenj en Wilanj wel gebruiken,' zei D'Anjal. 'Ze kunnen de weg voor ons verkennen en ze kunnen speuren naar de reisgenoten.'
'Ik ben moe,' zei Esled zacht. 'Moeten we echt onmiddellijk verder?'
D'Anjal keek haar peinzend aan. 'Eigenlijk moeten we meteen op pad, ja.' Zijn blik klaarde op. 'Maar je kunt toch met een van de Uyrs meevliegen!'
Esleds gezicht lichtte op. Dat vooruitzicht sprak haar aan.
Die avond, toen ze een plek voor een overnachting hadden gevonden in een grot in de zuidelijke uitlopers van Druc'hanllard, niet ver van de rivier de Druc'he, sprak D'Anjal met Xazziri. Ze hadden de eerste wacht op zich genomen en hadden het zich gemakkelijk gemaakt bij een smeulend vuurtje, ontstoken in de luwte van de noordenwind. Xazziri had een Sluier van Onbewustzijn over de slapenden uitgestrooid. 'Die slapen een gat in de dag, tenzij ik morgenochtend een tegenspreuk formuleer,' zei Xazziri glimlachend.
'Dat soort spreuken ken ik niet,' zei D'Anjal. 'Ik begin te vermoeden dat mijn vaardigheden anders zijn dan die van de meestermagiërs die ik ken. Wat ik doe is minder specifiek, intuïtiever. Zonder spreuken uit oude geschriften. Als mijn twijfel even de overhand krijgt, denk ik weleens dat ik werkelijke kennis mis.'
'Werkelijke kennis,' herhaalde Xazziri met een zuinig lachje. 'Het is soms handig, maar ik wou dat ik een kwart van jouw intuïtie bezat. Jij doet gevoelsmatig de juiste dingen. En die zijn gebaseerd op een soort macht waarover geen enkele andere tovenaar op Aidèn beschikt. Zelfs je erfgever niet. Iantha heeft me over je ontwikkeling verteld. De sprong voorwaarts die je in Erandad hebt gemaakt is zonder meer verbazingwekkend.'
Ze spraken de hele nacht door, over magie, over de aartsvolken, en natuurlijk over de oorlog met Gormorod.
'Jap is machtig,' zei Xazziri opeens, midden in een betoog van D'Anjal. Deze zweeg onmiddellijk, want hij voelde in zijn geest dat Xazziri op het punt stond iets belangwekkends te zeggen.
'Jap is machtig, maar hij heeft ooit besloten zijn kennis, zijn kunde en zijn vermogens op een andere manier te gebruiken, en niet in te grijpen in de geschiedenis van Aidèn. Iets heeft hem onlangs doen besluiten aan onze zijde mee te strijden. Dat is mooi, heel mooi.' Xazziri's blik dwaalde even af naar de gedaante van de grote man.
'Naerstvaes en mijn dochter zijn machtige magiërs, die ik in de komende weken niet graag zou missen. En dan hebben we het spaltlingmeisje nog.' Er was iets van vertedering te bespeuren in de stem van de meestermagiër. 'Dit zijn de dagen van de spaltlings,' zei hij, zonder zich nader te verklaren.
'En de laatste Uyrs hebben de eeuwen doorstaan om ons in deze uithoek van de tijd terzijde te staan. Ik hoop dat er nog wat tijdreizigers zullen komen opdagen.'
'Tijdreizigers?' vroeg D'Anjal.
Xazziri maakte een afwerend gebaar. 'Niet nu, Erfgenaam. Dit is een bijzonder gezelschap, maar er zijn in dit tijdsgewricht wezens die nog meer macht tot hun beschikking hebben.' Hij gebaarde naar hun metgezellen 'Niet iedereen weet daarvan en dat moet zo blijven. Onze strijd is al heftig genoeg.'
Hij zuchtte. Zijn stem nam af tot een gefluister. 'Onze strijd, zeg ik, maar eigenlijk is het de jouwe, D'Anjal Veskandar Raï. Jij kent de wezens die elkaar op dit tijdvlak naar het leven staan. Jij kent je erfgever en zijn duistere vijand. Je zelfvertrouwen is nog onaangetast. Nee, ik verwar jeugdige onzekerheden niet met gebrek aan zelfvertrouwen. Door je ongebreidelde geloof in eigen kunnen maak je veel kracht in jezelf los. Maar het is niet genoeg!'
D'Anjal keek de meestermagiër met grote ogen aan. Xazziri greep zijn schouder vast. Krachtige vingers begroeven zich door zijn tuniek heen in zijn vlees.
'Je erfgever kan je niet helpen,' ging Xazziri verder. 'Maar er zijn regels in de wereld van de ware magie. Sommige zijn opgelegd door de goden, andere zijn vastgesteld door de magiërs. Ingrijpen in een tijdperk en de geschiedenis, dat kan alleen indirect. Dat betekent dat de erfgever je veel kan verduidelijken, maar niet alles. Je hebt geluisterd naar zijn woorden, maar heb je ook gehoord wat hij niet heeft gezegd?'
Abrupt zweeg de witte tovenaar. D'Anjal keek hem met grote ogen aan. Er was zoveel gezegd door Rymlen, en nu beweerde Xazziri dat hij tussen de regels door nóg meer duidelijk had willen maken? D'Anjal sloot zijn ogen. In gedachten volgde hij het patroon van zijn droomgesprekken met Rymlen.
'Een lang leven alleen is niet voldoende,' fluisterde Xazziri. 'Er is meer nodig om een goede erfopvolger te zijn.'
In een flits begreep hij wat Xazziri bedoelde. Een erfopvolger. Een erfgenaam. Hij had het woord altijd als een indringer in zijn gedachten beschouwd. Nooit had hij de ware betekenis ervan doorgrond, besefte hij nu. Erfgenamen waren familieleden! Was hij verwant aan Rymlen? Zijn gedachten schoten naar zijn vader en zijn moeder. Gingen de sporen van Jaons voorouders tot zo diep terug in de tijd, of die van zijn moeder? Dat laatste leek hem waarschijnlijker. Iemand had haar Ilyce koningsdochter genoemd. Wie had dat ook weer gedaan?
'Er bestaat een ritueel,' zei Xazziri zacht, die zodoende D'Anjals over elkaar buitelende gedachten doorkruiste. 'De kring van magiërs stelde lang geleden vast dat een magiër pas waarlijk meestermagiër is als hij dat ritueel heeft doorlopen. Het wordt De Proef genoemd. De Proef wordt afgenomen door een machtige bondgenoot. Of moet ik zeggen bondgenoten.' Bij die laatste woorden glimlachte hij. 'Halfmagiërs en magiërs van een lagere orde doorstaan De Proef soms niet. Degenen die falen en geluk hebben sterven. Wie faalt en overleeft is voor het leven krankzinnig. Ik denk dat het binnenkort tijd wordt dat jij De Proef doet. Ik heb de Proefnemer al gewaarschuwd.'
En net zo raadselachtig liet hij erop volgen: 'Er is verband tussen De Proef en een lang leven.'