29 Een lang leven (2)

 

'Mensen en aartswezens hebben altijd al gezocht naar middelen om hun leven te verlengen. Ik heb al die nauwelijks onderbouwde pogingen in kaart gebracht in mijn verhandeling ''De wetten van de tijd en hun invloed op de levens lengte".

Als me iets is duidelijk geworden, dan is het dat Het Grote Geheim ergens op de bodem van ons onderbewuste rust. Het ligt zo diep weggemoffeld dat er een geest van ongewone diepte en scherpte voor nodig is om het te ontdékken, laat staan er iets mee te kunnen. Dat verklaart wellicht dat bijvoorbeeld Meestermagiërs konden putten uit die bron. Deze kennis is evenwel niet overdraagbaar. Xazziri vertelde mij eens dat de oorsprong van zijn lange leven hem ten langen leste volkomen duidelijk was geworden, maar dat hij mij onmogelijk zou kunnen vertellen hóe hij op die plek in zijn geest was geraakt en hoe hij uit die bron putte.  

Of ik me ooit intensief heb beziggehouden met die grote vraag? De wedervraag luidt: met welke grote vraag heb ik me eigenlijk niet onledig gehouden?  

En dan nog iets.

Een lang leven is nog geen eeuwig leven.'

 

Uit: Dexlu verhaalt, geschriften en opstellen van zijn gevorderde leerlingen - 4706  

 

 

Het was nacht. In het aardedonker was niets te zien. D'Anjal verplaatste zijn bewustzijn naar een ander geestesniveau en activeerde zijn zintuigen.

Niets.

Hij voelde geen beweging, hij zag niets, hoorde niets, rook niets. Er was gewoonweg niets, behalve zijn gedachten.

Hij stelde vast dat zijn geest, zijn bewustzijn, was losgekoppeld van zijn lichaam. Hij vroeg zich niet af hoe dat was gebeurd. Vol vertrouwen dook hij dieper in zijn geest, maar de duisternis hield aan en de volslagen afwezigheid van geluid ontregelde hem. Dieper ging het, naar zijn idee dieper dan ooit tevoren.

'Hoe diep is dat?'

De stem was het eerste teken dat er in deze leegte iets was. Toch liet hij zich niet afleiden. Voort ging het, met al zijn zintuigen op scherp.  

'Wat voor de mens diep is, bevindt zich op een ander niveau nauwelijks onder de oppervlakte,' zei de stem dromerig.

Zonder voorafgaande waarschuwing brak hij in volle vaart door een muur van intense stilte en duisternis.

 

Hij stond aan de rand van een uitgestrekt land. Zonlicht kroop omhoog uit een deken van mist waaruit groene eilandjes opdoemden. Een vogel schoot uit de mist tevoorschijn en fladderde in de richting van de zon. Nevelflarden waaierden omhoog en probeerden het licht te wissen. Van de zon bleef niet meer over dan een penseelstreek die de hele wereld in pasteltinten hulde.  

Opnieuw doemde een muur op. Nieuwsgierig stapte hij erdoorheen.

Wolkenflarden joegen langs hem heen. Vreemd genoeg was het er windstil. Op de achtergrond meende hij een gebouw van ongehoord grote afmetingen te zien opdoemen. Een gedaante dook voor hem op en bekeek hem met grote ogen van verbazing. Hij grinnikte en zei: 'Alweer bezoekt een sterveling Ghormard.'  

Een kriebelig gevoel rimpelde door D'Anjals geest. Toen hij de aanwezigheid van de man tegenover hem negeerde, week deze geschokt terug. Donkere ogen bestudeerden hem van enige afstand.

'Wat nu?' vroeg Ghormard grimmig. 'De goden erkennen slechts twee mensen die hun de toegang tot hun gedachten kunnen weigeren, en Aidèn is niet hun geboortewereld. '  

D'Anjal antwoordde hem in gedachtetaal.

Ghormards ogen werden groot. 'Ach,' fluisterde hij. En vervolgens draaide hij zich om en verdween in de warreling van wolken. D'Anjal liep hem achterna, wilde hem vragen stellen. Maar de wolken weken vaneen en toonden hem een andere wereld. 

 

Hij zat op de top van een heuvel. Voor zover het oog reikte, zag hij bomen en wouden. Het was er bewolkt en verderop kwam een onweerslucht over de horizon aanzeilen. Dit was een verlaten wereld.  

De stem diende zich weer aan.

'Waar gaat het om? Uit welke geheimenissen is de legende opgebouwd? We weten nu waarop we moeten letten. Blinde wezens. Spaltlings. De tweekoppige. Waarom zijn zij de katalysatoren in deze roerige tijd? De vragen zijn talrijk, de antwoorden kennen we niet. Wie kent ze wel? Kent de Erfgenaam ze, straks? Ik betwijfel het. En denkt de Erfgenaam nog weleens aan de woorden van zijn moeder? Aan haar waarschuwing met betrekking tot de verrader?'  

D'Anjal nam de woorden in zich op zonder moeite te doen hun betekenis te doorgronden.

'Later,' stelde de stem vast.

 

Hij was tot nu toe toeschouwer geweest. Toeschouwer en luisteraar. Waar de stem vandaan kwam, dat wist hij niet. Hij vroeg zich af of het verwerven van een lang leven iets met toverij uitstaande had? Was De Proef begonnen? Maar wie zou hem die afnemen? De eigenaar van de stem? Vragen genoeg, maar geen antwoorden. Nog niet. 

 

Voort ging het. Almaar dieper. Steeds als hij veronderstelde de diepste diepten van zijn geest te hebben bereikt, schoot hij weer door een donkere sluier heen en verscheen er een nieuw vergezicht. Dat deel van zijn geest dat hij Jyll bleef noemen, verwonderde zich over het feit dat de wereld van zijn geest zo oneindig groot en diep was.  

'Groot is klein als er iets nog groters opdoemt. En wie zegt mij niet, dat dat nog grotere feitelijk een stofje is? En wie zegt mij niet, dat het vervolgens de zon blijkt te zijn? Sluit geen mogelijkheid uit, want klein is groot. Dus wellicht ook: hoe dieper hoe eenvoudiger...'  

De stem, die nu achter hem opdook, klonk vlak en beschouwend. De betekenis van de woorden glipte als zand door zijn vingers. Het waren raadsels.  

'Zwart is de tegenhanger van wit. Ze vermengen zich. Zwart en wit zullen elkaar uiteindelijk op het grote en eindeloze grijze vlak ontmoeten en elkaar begrijpen, ooit. Ondeelbaarheid is slechts één wapen tegen die vermenging. Ondeelbaarheid is in de eerste plaats samengebald kwaad.'

De stem zweeg, liet de betekenis van de woorden op hem inwerken. Langzaam begonnen de woorden op hun plaats te vallen en D'Anjal ontdekte er een patroon in.

'Logisch,' ging de stem verder, nu met een ondertoon van milde spot. 'Logisch is ook het wapen tégen ondeelbaarheid.' Stilte.

Op een verre achtergrond klonk Rymlens stem: ...heeft de voorkennis daarvan uit een boek dat ik ooit schreef. ''Deel en ondeel", heette het. Ik raakte het kwijt...  

Een schok ging door D'Anjals geest. Deel en ondeel. Het wapen tegen Yrroths ondeelbaarheid was deelbaarheid! Een beeldenreeks danste over zijn netvlies. Beelden van levens, van gedaanten, van personen. Zijn geestesoog zag Kartha, onder verschillende omstandigheden, in verschillende gedaanten. Hij begon te begrijpen hoe ondeelbaarheid en deelbaarheid werkten. En hij begreep dat in diezelfde deelbaarheid het geheim van een lang leven besloten lag. Of eigenlijk het geheim van meerdere levens.  

'En dus ook het geheim van De Proef,' vulde de stem aan. 'Misschien is het tijd om te vragen wíe De Proef afneemt.'

'Dat heb ik me al afgevraagd,' antwoordde D'Anjal.

'En?' vroeg de stem, en zweeg.

'Maar er is hier niemand,' zei D'Anjal weifelend.

'Is hier niemand? Wie spreekt er dan nu met je?'

Tijdens het uitspreken van de laatste woorden veranderde de stem in een stem die hem maar al te bekend was.

Zijn gedachten kwamen tot stilstand. Een naam dook op in zijn brein. Een glimlach plooide zijn lippen. De beelden bevroren. Zijn bewustzijn glipte, samen met de naam, uit hem weg.