30 Het Dodenzand
'Wie kent de helden van eergisteren nog? Hun daden zijn met zwaarden, messen en bijlen in de aarde gekerfd, maar er is tijdzand overheen gewaaid. Hun bloed kleurde het zand rood, maar uiteindelijk zakte het in de aarde. En onverlaten ontheiligen de plaatsen waar ze hun grootse daden volbrachten.'
Uit: Het Boek van Kennis
Hoeveel bloed van mensen, aartswezens en dieren zich heeft vermengd met het zand en stof van de zuidoostelijke Aesdal Woestenij, dat weet niemand. Door de eeuwen heen woedden hier veldslagen die hun weerga in de geschiedenis niet kennen. Titanengevechten tussen de horden van de zwarte heersers van Gormorod en de grote Verbonden van de aartsvolken, maar ook tussen de aartsvolken onderling. Vier van de zes oorlogen om de Guldvelden werden hier gestreden.
Een dagreis ten zuiden van Wons ligt een strook rode aarde die bekend staat als het Dodenzand. Op zijn breedst beslaat de strook vierduizend passen. Het kost de reiziger twee dagreizen om het Dodenzand van noord naar zuid te doorkruisen. De slag die op deze plaats werd geleverd dateert van eeuwen voor het eerste Verbond tussen Alvií en Daith. Niemand kent nog de namen van de gulden draken die zich als rotsblokken uit de lucht lieten vallen om zich vonken sproeiend en om zich heen klauwend in het gekrioel van de lijf aan lijf strijdende krijgers te werpen. Niemand weet zich nog de namen van de vermetele rijders te herinneren die op grote perden en gewapend met zwaarden van twee passen lang, met een blad zo breed als de handpalm van een volwassen man, voor hun voetvolk uit galoppeerden om de eerste slagen uit te delen. En wie kent nog de zinderende magie die roemruchte tovenaars als Alanj Emoro de Dierendwinger, Wyl Alndreya, Zo Harefis de Droomkoning en de onvergelijkelijke Rymlen toepasten om hun hoogkoning bij te staan in zijn strijd tegen de duistere Laed?
Luisterrijke steden en burchten van marmer met namen als Lleganitt, Novala, Elryst, Ehösten Gen en Burg Ston'Lag zijn hier onder honderden passen zand en stof begraven, samen met de fiere bewoners van hun rijk. Hier zwaaide ooit roemruchte vorsten als C'hyrard, Egregos en Ruthra de scepter over een heldenvolk, waarvan de Chal de laatste nazaten waren. Een paar namen leven hier nog voort in legenden die door het zand van de tijd zijn gladgeschuurd. Maar de meeste zijn naamloos geworden en zijn met de herinnering aan hun eigenaar definitief ten onder gegaan. Diep weggestopt onder de rode aarde van het Dodenzand ligt, zij aan zij, bot aan bot met de vijand, een heel volk begraven. Het vergeten volk.
Zelfs de meest geharde reiziger maakt een grote boog om het Dodenzand heen. Iedereen kent de verhalen over geesten en andere ongemakkelijke schepsels die meestal 's nachts, maar soms ook overdag hun ritmeloze dans boven het zand dansen. Die spookverschijningen werden nevel-schimmen genoemd en als de verhalen juist zijn hebben ze de dood van menig woestijn-reiziger op hun geweten. Het gebied ligt er dan ook sinds jaar en dag verlaten bij.
Maar nu stond er iets te gebeuren. Vanuit de zuidoostelijke hemel kwamen zwarte wolken als een doods-karavaan vlak boven de aarde aanrollen en gristen het zand met zich mee. Tegen het middaguur viel de schemering in en werd veraf gedreun hoorbaar. Rode zandkorrels schuurden langs elkaar, sprongen op het ritme van het gedreun omhoog en dwarrelden ordeloos terug naar de aarde, om vervolgens weer iets hoger op te springen. De schemering ging over in bijna volslagen duisternis. De levensvormen die zich op en onder het Dodenzand bevonden zochten een goed heenkomen.
Aan de horizon dook een leger reuzentaranten op. Duizenden manshoge verschrikkingen met glimmend zwarte lijfkappen trokken, elk in zijn eigen tempo, op naar het Dodenzand.
Achter het wanstaltige leger verscheen een onafzienbare rij Soalvií, zwarte Dvargen, en zelfs een groep zwarte Daith. Duizenden afvalligen van de aartsvolken in geschubde wambuizen en donkere kurassen, die zwijgend voortschuifelden. Ze waren tot de tanden gewapend met hellebaarden, spiesen, werpbijlen, kromzwaarden en dubbelzijdige kartelmessen.
Met een tussenruimte van een paar honderd passen marcheerde een bonte groep wezens achter hen aan. Tientallen Kobolden, verzameld rond de laatste Vols, en kleine kruipende wezens met de kleur van vuile aarde. Het leek wel of ze voor iets op de vlucht waren. Ze waaierden breed uit. In hun midden ontstond onverwacht ruimte.
Een donkere figuur doemde op.
Het was Yrroth.
De Ondeelbare.
Als Zand, de duider uit de zuidelijke Hyurgish, hem hier had gezien, zou hij hebben geconstateerd dat de zwarte verschrikking in omvang was toegenomen. Maar Zand was krap een dag eerder langs het Dodenzand gekomen, vermoeid, gehaast, voor de Ondeelbare uitvluchtend in de hoop op tijd in Bregaua te arriveren.
De stemmen van Yrroth schreeuwden een bevel in een taal die hij uitsluitend met de taranten deelde. De gedrochten bleven aan de rand van het rode zand staan. Een zurige damp steeg op. De afvallige aartswezens, de Kobolden en al die andere afstotelijke schepsels verzamelden zich aan de rand van het Dodenzand.
Grommend en elkaar verdringend maakten ze een pad vrij. Kreunend baande Yrroth zich een weg tussen wezens en dieren en betrad het zand.
Loerend keek hij om zich heen en monsterde de aarde rond zijn voeten, alsof hij verwachtte dat daar wezens zouden opduiken. Zijn stemmen mompelden door elkaar heen. Hij liep verder het zand op en plantte zijn misvormde voeten wijd uiteen.
'LEGERS VAN LAED,' zei hij.
De wereld om hem heen verstilde. Het was nu volslagen donker.
'DE ONDEELBARE ROEPT DE LEGERS VAN LAED,' riep hij. 'HET IS TUD.'
Doods grijs licht begon boven het zand te flakkeren, te bewegen. De grond beefde en werd losgewoeld. Overal om hem heen doken schimmen op uit de aarde. Als willoze schaduwen marcheerden ze op Yrroth en de taranten af. Ooit had het merendeel van deze strijders de legers van Novala bevochten. Sommige echter hadden nog gediend onder de legendarische hoogkoning, Ruthra, die, fier gezeten op zijn grijze perd Eyl Vysaire zijn ondergang tegemoet was gereden.
De stemmen van Yrroth lachten gorgelend. Zijn enorme lijf schudde heen en weer.
'BAH, MIJN TARANTENVOLK TREFT ZIJN BERIJDERS. DE BESTE MENNERS VAN LAED. ONVERSLAANBAAR, WANT WIE KAN DODEN HET LEVEN BENEMEN? WAT KAN DE ENE NU TEGEN ONS BEGINNEN?'
De schimmen begaven zich naar de taranten, die onrustig naar achteren weken. De geestwezens versnelden hun zwevende pas en beklommen ieder een tarant. Voor elk dier een schim. Triomfantelijk wees Yrroth naar het noorden.
'OP NAAR BREGAUA, MIJN NEVELKRIJGERS. OP NAAR HET BLOED VAN ZIJN BEWONERS. BREGAUA WACHT, MET ONZE VIJANDEN BINNEN ZIJN MUREN. HAH!'
Opnieuw schreeuwde hij een onverstaanbaar bevel. De weerzinwekkende stoet kwam in beweging, gelijkmatig nu, gedisciplineerd en, vooral, onstuitbaar.
De zwarte heer begon aan zijn laatste mars.
Dacht hij.