18 Een lang leven (1)
'Levenslang kan heel kort zijn, maar voor een meestermagiër is het onaanvaardbaar lang.'
Uit: Lessen voor de avond van de mystica Eyra Lynd van Dart - 4778
D'Anjals ogen gleden open. Het duurde enkele tellen voor hij zijn omgeving herkende. De hoog oprijzende torens met hun lange slagschaduwen, de verlaten vlakte, de kou. Het was lang geleden. Hier had hij gestaan toen hij in zijn eerste duidende droom zijn moeder, Ilyce, had ontmoet. Over de grenzen van de dood heen.
Verwachtingsvol keek hij in het rond, maar de gedaante die schuin achter hem stond was niet Ilyce. Hij was ditmaal gekleed in een lange bruine mantel en zijn gezicht zag er op een ondefinieerbare manier anders uit. Er hing een vage gloed om hem heen. Hij hield zijn linkerhand geklemd om een zwartgepolijste staf met een gulden knop als kroon.
'D'Anjal,' zei Rymlen met een eigenaardige schorre fluisterstem. 'Ik heb je nog maar eens hierheen geroepen.'
D'Anjals scherpe geest trok meteen conclusies.
'Rymlen, Asaherget,' zei hij fronsend. 'Waarom ontmoeten we elkaar op deze plaats? En waarom in dit verre verleden?'
Een spoor van verbazing gleed over Rymlens gezicht.
'Hoe...'
Toen begon Rymlen te lachen. 'Wat maakt het ook uit hoe je dat weet. Het feit dát je het weet laat eens temeer zien hoe verreikend je vermogens zijn, en dat je ze gebruikt.'
Zijn wenkbrauwen zakten. 'Reden te meer om me af te vragen waarom je jezelf een aantal belangwekkende vragen niet hebt gesteld.'
Voor D'Anjal hierop kon reageren, stak Rymlen zijn hand op.
'Wacht even, mijn Erfgenaam. Zoals je inmiddels hebt geleerd is het vaak beter te zwijgen. Laat mij je eerst vertellen waarom we hier zijn.'
Hij draaide zich om en gebaarde naar de tientallen torens die hun beschadigde contour de hemel instaken. Sommige torens leken vergroeid met de bergen waar ze tegenaan leunden. Dezelfde donkere leemkleur, dezelfde weerbarstige huid. Een van de torens was zo groot, dat zijn donkere contour ver boven de bergen uitrees.
'Dit is Lleganitt,' zei Rymlen. 'Dit was ooit het paleis van de hoogkoning. Eigenlijk heette het anders, maar die naam stamt uit een ver verleden, uit een andere wereld. Uit een taal die iedereen is vergeten. Een taal die minstens zoveel zeggingskracht had als jouw taal zonder woorden. Lleganitt is de plaats waar mijn Heer Ruthra regeerde. Lleganitt ligt in Novala.'
Er verscheen een weemoedige blik in Rymlens ogen. 'Ach, Novala,' fluisterde hij schor. 'De groene heuvels hadden wel iets weg van Doornland.' Hij staarde in onbestemde verten. Rimpels van lang geleden pijn ploegden diepe voren tussen zijn ogen.
D'Anjal probeerde zich intussen voor te stellen hoe lang geleden Lleganitt een van leven bruisend paleis moest zijn geweest. Beelden van adembenemende lusthoven en een rijk hofleven drongen zich aan hem op. Flarden van een vreemdsoortige muziek speelden door zijn hoofd. De bolvormige daken van de torens waren van guld geweest. Ze hadden geschitterd in het licht van een zon die als een goud-oranje bal boven de horizon hing. Het licht was betoverend, maakte alles tintelend en levendig op een manier die hem onbekend was. Een andere wereld? Een andere tijd?
Rymlen haalde hem uit de betovering. 'Die wereld was niet zomaar anders. Het was een mensenwereld. Maar ach, waarom zou ik dit allemaal vertellen. Binnenkort bezit je al mijn herinneringen. Al mijn verdriet, maar ook mijn gelukkige dagen zul je kennen.'
Rymlen beet op zijn onderlip. Zijn kin kwam omhoog. D'Anjal zag dat zijn ogen fonkelden.
'Er is iets anders waarvoor ik je hierheen heb gehaald. Jouw tijd is... leek eerst een tussentijd te zijn. De legenden verhalen van heldhaftige veldslagen en halen wijsheden aan van allang overleden vorsten en filosofen.'
Zijn stem kreeg weer die onverzoenlijke klank. 'Zelfs een aantal magiërs liet zich toen door de tijdgeest beïnvloeden. En ook de grootste van allemaal gaat nu mank aan die zwakte!'
Bij die laatste woorden nam zijn stem in volume toe en hij wees met een beschuldigende vinger naar D'Anjal, die geschrokken terugdeinsde. Rymlen leek groter te worden. Om zijn gedaante heen lichtte een rossig aura op. D'Anjal tastte rond in zijn gedachten en probeerde daar te ontdekken wat Rymlen precies bedoelde.
'Hoe lang leef je, Erfgenaam,' vroeg deze bijtend, terwijl zijn vinger nog steeds naar hem wees. Er ging een bijna tastbare kracht van hem uit.
'Hoe lang?' Niet begrijpend herhaalde D'Anjal de woorden. Xazziri had het over een lang leven gehad, toen hij over De Proef sprak.
Rymlen zweeg en keek hem taxerend aan. D'Anjal besefte dat Rymlen van hem verwachtte dat hij doorgrondde wat hij bedoelde. Snel dacht hij na, toen riep hij uit:
'De meestermagiërs! En de Wachters! U bedoelt hún lange leven?'
'Nee, D'Anjal, ik bedoel jóuw lange leven,' antwoordde Rymlen. Het klonk bijna verwijtend, maar om zijn lippen speelde een glimlach. 'Het heeft lang geduurd voor het tot je doordrong, en ik moest je een beetje helpen. Maar je stelt me niet helemaal teleur. Je hebt je nog nooit afgevraagd hoe het komt dat de meestermagiërs en enkele andere wezens zo lang leven. Zoals al je tijdgenoten aanvaard je feiten zoals ze zich aandienen. Als ik je zeg dat de meeste magiërs van de oude kring zich nog nooit hebben verdiept in de ware aard van de magie die ze dagelijks gebruiken, dan verkeer je niet in het slechtste gezelschap. Maar daarmee ben je er nog niet. Voor je verder gaat moet je je leven, je voortbestaan zeker stellen. Je vroeg je pas nog af hoe Kartha meerdere lichamen kon bezitten. Dat klopt niet helemaal, maar het is wel één van de aspecten van de status die je moet verwerven.'
Hij keek D'Anjal indringend aan.
'Ik kan je niet helpen. Ik heb je het gegeven aangereikt. Het is van groot belang dat je je voortbestaan voorlopig... buffert. Je tegenstrever heeft dat onlangs ook gedaan. Hij is ondeelbaar geworden. Hij heeft de voorkennis daartoe uit een boek dat ik ooit schreef. "Deel en ondeel", heet het. Ik raakte het kwijt toen ik met zijn vader streed. Hij had het nooit in handen mogen krijgen. Ondeelbaarheid is de zwarte versie van onsterfelijkheid. Voor Aidèn lijkt dat een ramp, althans voor een Aidèn zonder de Ene. Jij bent nu zijn enige tegenstrever. Als je tegenstrever ondeelbaar kan worden dan moet jij...'
Zijn stem stokte. Hij klemde zijn lippen stijf op elkaar. Na een poosje opende hij zijn mond weer. Met een gedragen stem, alsof hij iemand citeerde, zei hij: 'Weet dat kennis alleen niet het belangrijkst is. Weet dat je met gevoel alleen geen bergen kunt verzetten. Zoek een stilteplaats waar de veile niet komt. Het moet een plaats van macht zijn, een plaats die met de tijd in verbinding staat. Afgeschermd voor magieduiders. Er zijn enkele van die plekken op Aidèn. Ook hier in de buurt. Geef jezelf over aan de andere kracht die in je binnenste huist. Leg De Proef af. Wacht niet te lang.'
Rymlen loosde een lange, diepe zucht. 'Ach, kon ik maar meer zeggen, maar dan zou ik ingrijpen in tijd en voorzienigheid. En ik heb onlangs besloten om beide vaarwel te zeggen.'
Weer staarde hij weemoedig in het niets. Zijn kin zakte naar zijn borst. Voor het eerst klonk zijn stem breekbaar, bijna broos. 'Mijn tijdperk loopt ten einde. Eindelijk. Ik ben zo moe. Zo ongelofelijk moe. Steeds maar weer zwaarden van zwaarden van zwaarden. Altijd maar weer uiteenvallende beschavingen bij elkaar proberen te houden tot... Dat waren nog de eenzaamste tijden, toen er niemand was met wie ik iets kon delen. Ach, delen...' Zijn kin zakte nog verder. 'Het gaat om delen en ondelen, zou je kunnen zeggen. Maar degeen die het delen mogelijk maakt is bijna een Ondeelbare. Een Solitair, gedoemd. Zoals ik al die eeuwen zelf ben geweest. Ik droeg verantwoordelijkheid in zeven era's en ik...'
Zijn hoofd schokte omhoog. Hij tilde zijn staf op. Rond de gulden knop danste licht. D'Anjal verdronk in een blik waarin heel even een heftige emotie waarneembaar was. Toen hij uit de droom werd weggezogen vroeg hij zich af of hij werkelijk tranen in de ooghoeken van Rymlen had gezien.
En toen hij wakker werd, vroeg hij zich ook af waarom Rymlen in deze droom niet verder in zijn geest was binnengedrongen. Het gesprek voelde aan als een soort afscheid. Een tweede vraag kwam in hem op. Steeds maar weer zwaarden van zwaarden van zwaarden, had Rymlen gezegd. Wat had Rymlen met die opmerking bedoeld? En dan zijn uitspraak over eenzaamheid. Het werd koud om D'Anjals hart. Hij begon iets te begrijpen van de leegte in Rymlens leven.
En hij, D'Anjal, was zijn Erfgenaam.
Dat gaf te denken.
Veel te denken.