15 Rinne en Ghormard

 

'...vroeg ik hem of hij de enige was die dergelijke droomreizen had ondernomen. Een glimlach speelde om zijn mondhoeken, toen hij antwoordde: "Het enige andere wezen dat droomreizen van betekenis ondernam, was een Reuzenvrouw. Ik heb haar ooit in mijn hart gesloten, zoals Bougiac, Esled, Aenedir, Iantha, jijzelf en nog enkele anderen een plaats in mijn binnenste hebben veroverd.'"  

 

Cyntha, dienares van Masilis Raï, in haar aantekenboek De Rijderkoning verhaalt over zijn queeste - 4762  

 

 

Rinne was op weg naar het zuiden. Sinds haar kinderjaren had ze in de snijdende kou van het grensgebied van de eeuwige ijsvelden gewoond. Hoe bar en verlaten dat oord ook was, het was ruim twintig jaar haar thuis geweest. Ze kende elke rotspiek, elke sneeuwverstuiving, ze wist precies welke schotsen van de ijsvelden begaanbaar waren en ze sprak elke dag met 'sneeuwkonijnen, met witte banherten en soms zelfs met een ijspring. Soms had een Reus of Alvií het Orakel geraadpleegd. Rinne had het wezen meegetroond naar de nis achter in haar holwoning, had zich in de groene rook van het kristalkruid van de abdisbes gehuld en orakelde, meestal in dl' taal van het vergeten volk. Ze had zich daar ruim twintig jaar verbaasd over de wijsheid en de eenvoud die in die woorden scholen. Het was een eigenaardige bezigheid, want ze was toehoorder bij woorden, zinnen en suggesties die ze zichzelf hoorde uitspreken en ze was toeschouwer bij alle gebaren die ze als een volleerd wagenspeler maakte. Toch wist ze zich na elke orakelrede slechts deels te herinneren wat ze had gezegd. Wie gebruik van haar maakte om die wijze oordelen en adviezen wereldkundig te maken, dat wist ze niet. Ze wilde het ook niet weten. Eén keer had ze, in een droomreis, op de drempel van een andere wereld gestaan. Een plaats die zelfs voor de goden van Whedeyard onbereikbaar was. Gedreven door onbeschrijflijke angst had ze zich uit de droom teruggetrokken. Als ze aan die nacht terugdacht, huiverde ze opnieuw, al wist ze niet waarom.  

Ze dacht aan de man met wie ze vaak een band had gevoeld. Een wijze man, die ooit in Alde Wynthe had geleefd. Pas na jaren kwam ze erachter dat hij een groot magiër was, van wiens vermogen ze soms een glimp opving. Hij was op de vlucht geweest, maar voor wie of wat had ze nooit begrepen. Veel namen had hij gehad en hij had in even zoveel tijdperken geleefd. Enkele weken geleden had ze hem rechtstreeks aangesproken. Ze wist dat hij inmiddels zijn wijkplaats had verlaten en op weg was gegaan naar streken waar Alvií woonden.  

Een week later had ze in een droom de tragische dood van de laatste rotsboom, Egen Anzarth, meegemaakt. Die gebeurtenis had haar doen besluiten de orakelgrot, waarin ze twintig jaar had gewoond, te verlaten. Ze wist niet of ze een rol van betekenis zou kunnen spelen voor mensen en aartsvolken in hun wanhopige strijd tegen Yrroths horden, maar ze zou het zichzelf nooit vergeven als ze in de veilige afzondering van de onherbergzame uithoek van Aidèn zou blijven zitten.  

Ze doorkruiste de streek rond het Hagelbos. Waar eens haar volk had gewoond, waren de hutten nu verlaten, maar haar scherpe reukzin en haar door de jacht geoefende blik ontdekte sporen van recente bewoning. Overblijfselen van geblakerd sprokkelhout, restgeuren van zweet, haardvuur en excrementen, en inkervingen op de deurpost die ze zich uit haar jeugd herinnerde. Zo werd het verstrijken van de dagen en de maanden bijgehouden. Vierentwintig dagen geleden was de laatste snede gemaakt. Hier hadden nog geen maand geleden Reuzen ge bivakkeerd.  

'Eindelijk zijn ze naar Kose gegaan,' prevelde ze, en knikte. 'Iemand heeft de tekens geduid en de juiste conclusies getrokken.'  

Haar vingers gleden door haar lange sneeuwblonde haar en ze knoopte haar wintermantel van vazelbont los; het was hier warmer dan in Alde Wynthe. Haar vastbeslotenheid om snel verder te gaan en Bregaua voor het begin van het Convent te bereiken, verwaaide met de schrale wind. Ze vermoedde dat haar hart zich aan de verlaten woonstee van haar volk hechtte en dat iets in haar daarom aarzelde om verder te reizen. Ze zocht een geschikte hut uit en stookte de vuurplaats op tot een aangename warmte zich door het sober ingerichte vertrek verspreidde. Ze at een paar cuwsakorrels, ze dronk zelfgemaakte thee, getrokken van vazelkruid, en ze maakte het zich gemakkelijk in de brede bedstee. Ze was gewend aan stilte, duisternis en eenzaamheid. Nog voor het donker werd, gleed ze gemakkelijk weg in een lange, droomloze slaap. Pas vele uren later, toen de nacht in een nog diepere duisternis leek weg te glippen, ondernam ze in haar onderbewustzijn een droomreis. 

 

In de twintig jaar dat zij het Orakel van Alde Wynthe was geweest, had ze haar geest opengesteld voor onverwachte wendingen en verrassende gebeurtenissen. Toen ze zich die nacht in haar droom bij de poort naar Whedeyard, de verblijfplaats van de goden bleek te bevinden, knipperde ze niet eens met haar ogen. Ze was hier eerder geweest, in een eerdere droom. De goden hadden haar toen verteld dat zij de stem van het Orakel zou worden.

De stilte van de eeuwige wijkplaats omsloot haar. Tijd verloor zijn aardse betekenis. Flarden mist dreven om haar heen, raakten haar soms even aan met hun koude vingers. In de verte torende een grijs bouwwerk omhoog. Toen ze haar ogen scherpstelde, bleek het een wolkenformatie te zijn.

Ze stond daar voor haar gevoel pas enkele ogenblikken toen een man met gebogen hoofd en met zijn handen op zijn rug voorbij wandelde. Zijn trage maar regelmatige tred stokte. Zijn hoofd draaide in haar richting. Ze keek in het gezicht van een jongeman, maar achter de spiegels van zijn zwarte ogen brandde de oneindigheid van diepgaande kennis en ervaring. De blik, die een eigenaardig zwart licht reflecteerde, tastte zonder remming haar lichaam én haar geest af. 

'Een Reuzenvrouw,'stelde hij met lichte verbazing in zijn stem vast.  

Daarna zweeg hij een poos. Een kriebelend gevoel rimpelde door haar hoofd.

'Ach,'zei de man. 'Het orakel uit het noorden.'  

Zijn dunne wenkbrauwen gingen langzaam omhoog. Hij deed drie stappen dichterbij, met zijn handen nog altijd op zijn rug.

'Wie bent u,'vroeg Rinne.  

De man keek geschokt, alsof ze zich een vrijpostigheid had veroorloofd.

Rinne voelde hoe hij zich abrupt uit haar geest terugtrok. Hij dacht even na, toen knikte hij vol begrip.

'Ach, dat is waar, de meeste stervelingen kunnen niet peilen. Ik ben Ghormard, een van de goden van Whedeyard. Je treft het. De meeste goden spreken niet met stervelingen, maar ik ben gewoonweg te nieuwsgierig van aard.'  

Schor gehinnik volgde op zijn woorden. Meteen daarna verstrakten zijn lippen.

'Eigenlijk vraag ik me af hoe je hier bent gekomen. We laten niemand toe, maar toch verschijnt er zo nu en dan een sterveling. Vreemd eigenlijk.'Ghormard verzonk in gepeins. Langzaam gleden zijn oogleden dicht. Hoelang ze daar zo stonden, dat ontging Rinne volkomen. Op een of andere manier kon tijd hier niet worden gemeten.  

'Wie hier opdaagt, heeft een mededeling of een vraag,'zei Ghormard plotseling. 'Wat is het in uw geval?'  

Rinne zocht haar gedachten af. Zij was al die jaren degene geweest die vragen had beantwoord. Wilde ze iets vragen? Als dat zo was, dan hield haar onderbewuste dat voor haar verborgen. Ze wist echter dat ze maar één keer in haar leven de kans zou krijgen om met een god te praten. En ze kende de goden en hun grillen goed genoeg om te weten dat haar vraag goed en vooral duidelijk moest zijn. Terwijl Ghormards blik wel erg brutaal langs de welvingen van Rinnes lichaam gleed, formuleerde ze de vraag.  

'Rinne wil weten of haar volk zich binnen afzienbare tijd weer in de Noordlanden bij het Hagelbos zal vestigen.'

Ghormard deed een stap achteruit. Eindelijk kwamen zijn handen achter zijn rug vandaan. Slanke, jeugdige handen, constateerde Rinne.

'Een opmerkelijke vraag,'zei hij, en hij liet zijn vingers door zijn donkere haardos glijden. 'Bij nader inzien zijn het meer vragen binnen één vraag, en zijn er meerdere antwoorden vereist. Slim, heel slim. Wacht, vrouw.' 

Met zijn handen weer op zijn rug en in gedachten verzonken slenterde Ghormard in de richting van een mistflard en verdween erin. 

 

Tot haar verbazing en teleurstelling werd Rinne wakker. Vol onbegrip staarde ze in het ondoordringbare zwart van de noordelijke duisternis. De roep van een nachthawijt weerklonk over de vlakte. Het was koud in de hut. De laatste vonkjes in de vuurplaats doofden. In Whedeyard was het koud noch warm geweest, alsof de temperatuur even weinig vat had op de verblijfplaats van de goden als de tijd.  

Voor zover ze wist hielden de goden, hoe onberekenbaar ze ook waren, altijd woord. Ze zou antwoord krijgen, maar wanneer? En waarom was de droom afgebroken? 

 

Zes dagen later, toen ze langs de rivier de Kor Tinde in de richting van de Talindheuvels en de daarachter opdoemende muur van het Torngebergte liep, kreeg ze haar antwoord, zomaar, midden op de dag. Een reeks kristalheldere gedachten boorde zich als de onontkoombare kilte van het lemmet van een mes in haar geest. Hoe transparant die in de vorm van woorden overgebrachte gedachten ook waren, voor Rinne was het een onontwarbare kluwen samengebalde spraak. Opnieuw tastte Ghormard brutaal rond in haar gedachten, ook in haar meest intieme. Ze wist niet hoe ze zich daartegen moest verzetten, maar alleen al de gedachte aan protest ontlokte aan hem iets dat op een glimlach leek.  

'Het privilege van de goden, vrouw,' fluisterde hij zelfvoldaan. Toch was hij daarna terughoudend in zijn tocht door haar ontsloten geest.  

Pas toen hij zich met een achteloos gebromd 'vaarwel, orakelvrouw' uit haar hoofd had teruggetrokken, vielen de gedachten op hun plaats en vond ze het antwoord.  

Haar schreden haperden. Haar starre blik volgde de loop van de rivier zonder werkelijk iets te zien. De goden waren gul geweest. Ze wist meer dan ze had willen weten. Een mengeling van voldoening, boosheid en verdriet maakte zich van haar meester. De laatste woorden van Ghormard galmden nog lang na in haar hoofd: '...en zorg ervoor dat niemand deze kennis met je deelt.'

 

Ze had ervoor gekozen om Torn van noord naar zuid te doorkruisen. Op de gebaande paden liep ze kans Orc'hs, Kabers of Soalvií tegen het lijf te lopen. Ze volgde zo lang mogelijk de bovenloop van de Kor Tinde, tot er geen pad meer restte en de rivier veranderde in een woeste bergbeek met onbegaanbare oevers. Ze boog af naar het zuidoosten en zigzagde van de ene vallei naar de andere. Dit was het meest verlaten gedeelte van Torn, wist ze. Overdag hoorde ze het gekwetter van vogels of een vaag geritsel van een dier. Maar 's nachts zeeg er een zo volkomen stilte tussen het gesteente, dat zelfs de geluiden die ze zelf veroorzaakte haar deden schrikken.  

Op de ochtend van de derde dag van haar verblijf tussen de bergpieken zag ze aan de overkant van een brede kloof een gedaante. Eerst dacht ze dat het een vreemdgevormde rots was, maar toen ze dichterbij kwam schoot een hand uit een grijze mantel tevoorschijn. Een aangenaam gevoel tintelde door haar lichaam. Het kwam geen moment in haar op dat gevaar dreigde. Ze stak haar hand op. Het gebaar werd beantwoord door de ander, wiens hoofd in zijn kap verborgen bleef. Hij kwam in beweging, plantte een lange witte staf voor zich in de aarde en daalde met houterige maar zekere stappen de steile helling af. Hij sprong over een stroompje en klauterde op haar af.

Ze werd een kriebelend gevoel gewaar, dat ze zich herinnerde van Ghormards zoektocht door haar geest. Omdat ze zich niet voor kon stellen dat de goden zich buiten Whedeyard zouden begeven, concludeerde ze dat ze tegenover een tovenaar stond. Enigszins verbaasd stelde ze vast dat ze de zoektocht door haar geest van deze man beter kon verdragen dan de vrijpostigheden van Ghormard.  

Met een vlotte beweging van zijn hand schoof de man zijn puntkap naar achteren. Zijn leeftijd bleef verborgen achter een masker van tijdloosheid, maar zijn ogen weerspiegelden grote wijsheid. Zijn hoofd reikte tot aan haar schouder, maar iets deed hem groter lijken.

'Rinne,' zei hij met schorre stem. 'Rinne van het Hagelbos, Rinne van de Noordlanden.'

Ze knikte. Ze had te veel meegemaakt om zich erover te verwonderen dat de man haar naam kende.  

'Ik ken je daden,' vervolgde hij met een milde glimlach. 'Waarom verlaat het orakel haar thuis?'

Weer tastte zijn geest in de hare.

'Ah,' fluisterde hij. 'Onze bestemming is dezelfde. We zullen samen reizen.'

Opnieuw knikte ze. Zijn gebaren, zijn gezicht, zijn stem, alles was zo vertrouwd. Ze hoefde niet meer te weten. Ze zou met hem verder trekken. Toch wilde ze iets zeggen.

'Mag ik uw naam weten?'

Een hand greep haar bij haar schouder. Hij grijnsde, waardoor er opeens tientallen rimpels rond zijn ogen en zijn mond verschenen.  

'Natuurlijk,' zei hij. 'Natuurlijk, Rinne. Vergeef me mijn vrijpostigheid. Het is lang geleden dat ik rechtstreeks met iemand sprak.'

Even verzonk hij in gepeins. Zijn kin zakte op zijn borst en zijn blik streek over het stroompje.

'Je geest is even helder als de mooiste dag in de Noordlanden,' zei hij. 'Daarom deel ik de naam die mijn moeder me ooit gaf met jou. Noem mij Thurand Aëm. In Bregaua zal ik je mijn andere naam zeggen.'  

Hij trok zijn kap weer over zijn hoofd en ging haar voor naar de overzijde van de kloof. 'Verderop versmalt de vallei. Dit pad is beter begaanbaar,' zei hij over zijn schouder.