31 Endil ontwaakt
'De wereld is een weefwerk van duizenden draden van mysterie. De patronen en motieven zijn zelfs voor ons, Aëndil, meestal onzichtbaar. Er zijn machten werkzaam die we nooit zullen aanschouwen, van wie we nooit een woord zullen horen. Zij houden een aantal van die draden in handen. Wij, Aëndil, gaan in sluimer omdat duistere wezens veel van onze energie hebben gestolen. Wij moeten eerst op krachten komen, willen we samen met de Erfgenaam in staat zijn onze erfvijand te weerstaan, hem voorgoed van deze wereld weg te vagen. Dat wil niet zeggen dat wij er fysiek niet zijn. Deels zullen wij waken in de put van de Wachter. Dat is de geestelijke katalysator, de schakel tussen het schaduwland waarin wij zullen verkeren en de bovenwereld, waar ons zoveel heftigs wacht. Wij hebben gezocht naar andere oplossingen, maar er is geen andere weg. Dat komt door de twee wezens wier macht elke beschrijving tart. Hun eeuwenlange strijd nadert zijn hoogtepunt. Tijd, ruimte en kracht wijzen in één richting. Maar niets is zeker.'
Uit: Het Boek van Kennis
Dagenlang hadden Ioyes en Dolehar overlegd. Zij vulde de lacunes in zijn herinneringen aan en hij vertelde haar van de periode vóór hun samengaan, waarvan ze zich slechts fragmenten voor de geest kon roepen. Langzamerhand ontstond een samenhangend beeld. Woorden riepen flarden van herinneringen op en achter die herinneringen doken namen, plaatsen en tijdperken op.
Zo ontdekten ze dat een deel van hun bewustzijn was gescheiden van hun tweehoofdig wezen. Het functioneerde zelfstandig en zond zo nu en dan, langs de lijnen die het met Ioyes en Dolehar verbond, berichten vanuit de tombe. Het ving zelfs gedachteflarden op van belangwekkende wezens op het oppervlakvan de wereld buiten het schaduwland, en seinde ze door naar Ioyes en Dolehar.
'De Wachter noemt dat de Wijsheid,' had Ioyes gezegd, hoewel ze geen idee had waar die kennis vandaan kwam. En Dolehar had geknikt, alsof ook hij ervan wist, maar zich niet aan een uitleg durfde te wagen. Ze hadden lang gezwegen, staarden voor zich uit en lieten nieuwe gedachten en nieuwe perspectieven hun geest binnenglippen.
'De Wijsheid is onze band met het heden,' zei Dolehar opeens. Toen liet hij er een beetje verbaasd op volgen: 'En de Wijsheid sprak altijd met de Wachter. Soms zond de Wijsheid boodschappen de wereld in. En weet je nog die paar keer dat we ineens nieuwe woorden kenden? Die kwamen ook tot ons via de Wijsheid. Onze terugkeer is dank zij die geest-entiteit op gang gekomen.'
Ioyes beaamde het allemaal. Ze glimlachte en keek haar metgezel schuin aan. 'Dat is goed. De Wachter is geactiveerd. De gebeurtenissen versnellen. De Wijsheid keert binnenkort terug en voegt zich bij ons.'
Onverwacht keek ze fronsend op. 'Er komt één woord bij me op,' zei ze bedachtzaam. 'Ondeelbaar.'
Er verschenen rimpels in haar voorhoofd. 'Het is heel belangrijk,' mompelde ze. 'Ondeelbaarheid is het gevaar, en deelbaarheid de sleutel. De kans is groot dat onze tegenstrever een voorsprong heeft. Ik zoek namen, drie namen, maar vind er geen. Ach, ik mis nog te veel kennis.'
'Er moet iets gebeuren,' zei Dolehar. 'We moeten samen iets ondernemen.'
Weer knikte Ioyes, alsof ze daarop had gewacht. 'Ja,' zei ze, 'maar het is belangrijk dat we dat op het juiste moment doen.'
'Eén tel te vroeg en er komen een heleboel wezens in gevaar,' verklaarde Dolehar. 'Eén tel te laat en de wereld behoort de duistere toe.'
Opeens hief hij zijn hoofd op en keek haar schuin aan. 'We hebben nóg een naam. Een gezamenlijke.'
Ioyes staarde hem met grote ogen aan. Een universum van kennis stroomde haar brein binnen. Twee werelden, twee levens, twee tijdperken dienden zich aan. Van het eerste kwam alleen maar pijn, die elke herinnering omfloerste. Maar de tweede wereld was helder. En met die duidelijke beelden kwamen ook pijn, verdriet, verbijstering, vreugde, woede, wroeging en mateloze teleurstelling in allerlei gradaties mee. Geschokt keek ze naar Dolehar, die wit weggetrokken en met holle ogen in de leegte staarde. Tranen sprongen in haar ogen. Ze liet ze de vrije loop. Ze had haar geheugen terug. En met de pijn sprong er nieuwe kracht als een warme rivier haar, nee, hun lichaam binnen.
Ze wist wie ze was, wie zé waren. Ze knikte opnieuw, haakte naar Dolehars gedachten, die zich in dezelfde richting bewogen. Verbaasd fluisterde ze:
'Dolehar... Wij zijn Endil!'
Joc'h Granderth van Scrith had zijn put verlaten. Hij was op zoek gegaan naar de verborgen uitgang uit de tombe, en had hem sneller dan hij verwachtte gevonden. Het leek wel of hij ergens diep in zijn binnenste de route naar de uitgang had geweten, dacht Joc'h verwonderd. Hij betwijfelde het nog altijd, of hij hier wel goed aan deed. Hij ging de sporen in zijn geest na. Hij was veel vergeten, erkende hij. Toch kwam hij tot de slotsom dat de dagen van verandering aangebroken waren. Joc'h wist wélk besluit hij zou, nee, móest nemen, misschien binnen enkele tellen, misschien binnen enkele dagen. Hij besefte dat hij veel was vergeten van een opdracht die hij ooit via de Wijsheid in de put had doorgekregen. Een belangrijke opdracht. Minstens even belangrijk als het bewaken van de tombe. 'Misschien komt alles wel terug,' bromde hij.
Zijn blik gleed over de vlakte voor hem, die baadde in scherp licht. Hij herinnerde zich de zon. Voorzichtig schuifelde hij naar voren... en week geschokt terug voor de hitte van de woestijn. Moest hij door dit hellevuur gaan? Dat leek onmogelijk. Hij diepte een kleed uit zijn rugzak op en drapeerde het over zijn hoofd. Toen schuifelde hij opnieuw naar voren. Het was nog steeds heet, maar hij veronderstelde dat hij het op deze manier wel zou redden.
Waarom zou hij nog wachten? Hij moest de veilige schoot van Andor achter zich laten. Hij keek nog een keer achterom en hinkte toen de vlakte op.