9 De boeken van Rymlen

 

'Bekend is dat Osomrach, Yrroths vader, Rymlen ontmoette in de moerassen van Esmoth. Osomrach meent nog altijd dat hij de magiër doodde, hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat hij zich vergist. Wel is zeker dat Osomrach in het bezit kwam van een deel van Rymlens befaamde bibliotheek. Tussen al die boeken, waarin zoveel waardevols is opgetekend, bevindt zich een onopvallend dun geschrift dat de even saaie als raadselachtige titel "Deel en ondeel" draagt. Het is geschreven door Scribent Melnyr, waarschijnlijk een anagram van Rymlen. Dit boekwerkje bevat passages die zelfs delen van het Boek van Kennis doen verbleken. Er worden wezens ten tonele gevoerd die naar verluidt aan de basis van ons besef van zwart en wit staan. Deze wezens bezitten de sleutel tot verveelvoudiging van de macht van het goede én van het kwade.'  

 

Uit: Dagboek van een ontaarde tovenaar

 

 

Lae keek Yrroth aan. De veelstemmige was in een bespiegelende bui. Afwezig gleed zijn blik langs de kruising van grotten. De wanden en de gangen van Souminu Sovoch leken op te lossen in het schemerlicht dat de fakkels verspreidden. De hoeder was bevend van angst vertrokken. Ze waren alleen. Yrroth ademde zwaar en bewoog zich naar de plaats waar het zwaard van de Ermon zich bevond.  

Lae hield hem tegen.

'Je zoekt het verkeerde,' zei hij als terloops. 'Je probeert het het onbereikbare wapen Rastoth te pakken te krijgen. Steen in steen, gevangen in zichzelf. Onaantastbaar.'

Yrroth gromde en verplaatste zijn zware lijf, wat de grond deed schudden.

'Zelfs ik ben niet in staat het te pakken te krijgen,' vervolgde Lae met zijn zware stem. In zijn ogen vlamde een zwarte glinstenng.  

'Maar Sovoch verbergt meer geheimen, zoals de geschriften van de vervloekte Rymlen.'

'IK WEET HET. MIJN VADER SPRAK EROVER. MAAR WAT MOET IK MET DIE BOEKEN, HET GEDACHTEGOED VAN DIE TOVENAAR?'

'Breng mij naar de plek waar ze worden bewaard en ik zal je vertellen wat je ermee zou kunnen doen. Dat is misschien wel van levensbelang.'

Waarvoor dat zo zou kunnen zijn, dat zei Lae niet. Yrroth zuchtte met al zijn stemmen en hees zijn lijf omhoog.

'IK WEET ONGEVEER WAAR IK MOET ZOEKEN. KOM MEE.'

 

Het kostte de twee duisterwezens drie bovengrondse dagen en nachten om de verwaarloosde bibliotheek van Yrroths vader te vinden. Honderden gangenstelsels hadden ze inmiddels doorkruist. Steeds dieper waren ze in de zwarte aarde van Gormorod doorgedrongen. De gangen werden almaar smaller. Het rook overal naar verrotting. Stof zweefde in de lucht, alsof het niet wist hoe het de bodem moest bereiken. Duizenden taranten hadden labyrinten van webben en rag gespannen op de kruispunten van de grottengangen.

Hier was in tientallen jaren niemand geweest. Wat had men er eigenlijk te zoeken? Jawel, Yrroth wist van het bestaan van de bibliotheek, maar wat moest hij met de oude, achterhaalde kennis waar zijn vader altijd zo trots op was geweest?

En nu leidde hij Lae erheen omdat er zich volgens hem iets van waarde tussen al die boekrollen, folianten en geschriften bevond. Lae en Kartha waren de enigen naar wie hij werkelijk luisterde.

'HIER MOET HET ERGENS ZIJN,' zei hij. Ze stonden in een grottenzaal waarvan sommige wanden half waren ingestort. Grote rooddooraderde schimmels hadden zich overal vastgehecht. Een vochtige walm sloeg tegen hun gezicht. Links van hen bevond zich een manshoge steen waarin runen waren gekerfd.

'HET GRAF VAN MIJN GROOTVADER,' zei Yrroth toen Lae er naartoe liep.

'Ayaregh duüermoh Laed, 'mompelde Lae met een stem waaruit eerbied sprak.  

Yrroth keek hem bevreemd aan.

'En dit? Is dit ook een graf?' Lae wees op een kleine steen, met een eenvoudige rune.

Yrroth wendde zich af. Enkele van zijn stemmen trilden. 'MIJN MOEDER. LRYUUNDEN SYR KOPHA DUOYEM. '  

Lae bestudeerde Yrroths rug, met een eigenaardig lachje om zijn mondhoeken. 'De bibliotheek,' zei hij toen.

Yrroth kwam in beweging. Hij wees naar drie grotingangen. 'VOOR ZOVER IK ME HERINNER MOET EEN VAN DEZE DRIE GANGEN ER NAARTOE LEIDEN.'

De eerste was meteen raak. Na enkele bochten en honderden passen verderop stonden ze in de bibliotheek. Lae ontstak een schemerfakkel. Stoffige stellingen en met tarantenwebben en vochtige zwammen en mossen bedekte kasten kreunden bijna hoorbaar onder het gewicht van duizenden boeken, folianten, boekrollen en geschriften.

Weet je waar we moeten zoeken?' vroeg Lae.

'DE VERGANE GLORIE VAN MIJN VADER INTERESSEERDE ME NIET. INTERESSEERT ME NOG STEEDS NIET. IK ZOU EEN BOEK VAN RYMLEN NOG NIET HERKENNEN ALS IK HET IN MIJN HAND HAD. ZOEKEN WE EEN BEPAALD BOEK? WEET JE HOE HET HEET?'

Lae keek zijn veelstemmige metgezel scherp aan. Toen knikte hij. 'Het is een klein boek. In zijn onbeduidendheid zou je het makkelijk over het hoofd zien. Het heet Deel en Ondeel.'  

Ze begonnen allebei aan een kant van de immense grottenkamer te zoeken.

Anderhalve dag later keek Lae op en bromde: 'Ah, hier is het. Laten we teruggaan.' Hij gafYrroth het boekje. 'Neem het mee en lees het helemaal. Daarna zul je het besluit nemen waardoor de gebeurtenissen van deze Era zullen worden bepaald.'  

Yrroth zweeg en bekeek de gulden omslag van het boekje. De titel was er in een ouderwets handschrift met zwierige letters op aangebracht. 'MELNYR, SCRIBENT VAN LYSTER,' las Yrroth hardop voor. 'WIE WAS DAT?'

Lae grijnsde. 'Een grap van Rymlen. Melnyr is een anagram. Rymlen bedacht vaker zulke raadseltjes. Zijn namen hebben bijna altijd verborgen betekenissen. Lyster, Elryst is een oud rijk. Heel oud.' Lae's blik werd vaag. 'Het is het enige bewaard gebleven werkje van voor Novala,' mompelde hij. 'Het boek is vele malen ouder dan alle werken die hier liggen weg te teren.'

Dat laatste zei hij met iets van misprijzen en verwijt in zijn stem. Yrroth vroeg zich af hoe het kwam dat het boekje er nog zo goed uitzag.

'Toverij,' antwoordde Lae op de onuitgesproken vraag. Hij voegde eraan toe: 'Hier liggen wat boeken en geschriften die voor mij van onmisbare waarde zijn. Ik neem ze mee.'

Lae vroeg Yrroth nooit iets, hij vertelde hem alleen maar wat hij ging doen. Zo was het altijd geweest. Een spoortje verbazing kroop door Yrroths gedachten, maar het was niet sterk genoeg om hem erover aan het denken te zetten.