35 De Proef

 

'Pijn? Wat is pijn? Pharve zei ooit: ''Pijn is de status van absentie van pijnloosheid. Als je zo lang leeft als ik komt er een moment dat pijnloosheid en pijn inwisselbaar lijken."

En wat zegt onze origineelste denker, Dexlu? "Pijn is een woord, een abstractie. Lijfelijke pijn kan naar mijn stellige overtuiging door de geest worden opgenomen, om vervolgens tot nul te worden gereduceerd. Ik ken een paar wezens die daartoe in staat zijn. Zij zijn de voorboden van een wereld zonder lichamelijke pijn. Nu nog de pijn die ontstaat in de geest...'"

 

Uit: Lichaam en geest van Grad van Murge - 4749

 

 

Seathe Yin had zich vast voorgenomen te blijven zitten tot haar vriend D'Anjal weer uit de bel tevoorschijn zou komen. Ze had water en een mand vazelbessen bij zich en er wachtte niemand op haar. Ze zat met een onbevangen, bijna lege geest naar D'Anjal te staren. Dat deed ze graag, haar geest leegmaken. Gedachten konden zo storend blijven hangen. Jap wist altijd wanneer een gedachte vasthaakte in haar geest. Dan maakte hij haar aan het lachen, zodat er bellenvuurwerk ontstond, en daar werd ze weer blij van.

D'Anjal had al een dag niet bewogen. Ze vroeg zich niet af wat hij daar precies deed. Mensen en aartswezens hadden altijd iets voor met hun daden, hoe eigenaardig die vaak ook leken. Er was ook iets aan de hand, buiten Japs land. Lang had ze in de veronderstelling verkeerd dat Japs land de wereld was, maar sinds kort wist ze dat er buiten deze streek een nog veel groter gebied was. Die gedachte maakte haar duizelig, zodat ze maar weer snel haar geest leegmaakte.

Ze schrok op. D'Anjals kin kwam bruusk omhoog, alsof hij een klap kreeg. Zijn ogen schoten wijd open en heel even keek hij haar gespannen aan.

Toen was hij verdwenen. Ontzet stond ze op en zette een stap in de richting van de bel.

Wat nu te doen?

 

D'Anjal kende de zaal. De hoge, scherpgetekende vensters, het amberen licht dat een mozaïek op de witmarmeren tegelvloer legde. Het honderden passen hoge dakgewelf. De verhoging, de troon. Hij herinnerde zich de droom. Hoelang was het geleden? Hooguit een paar maanden. Het leek wel of hij in de tussentijd een heel leven had geleefd. Hier had hij de blinde koning ontmoet. Zijn geest weigerde echter de betekenis van die droom uit zijn geheugen op te diepen.  

Er was niemand in de ruimte, maar er hing een spoor van een aanwezigheid rond de troon, een flard van een geur, alsof even daarvoor iemand achter de purperen baldakijnen was weggeglipt. Op de troon lag, op een kussen van donkerblauwe hertenzijde, de gulden kroon. De vijf smaragden en de siersteen, waarin in het hart de zuiverste vorm van ultramarijn en emeraldgroen schitterde. D'Anjal liep naar de troon.

'Enerlad en Wilmond,' zei de stem. 'De troon wordt Enerlad genoemd. Dat is een oud woord. Een woord dat werd bedacht door een begaafd tovenaar. Enerlad en Wilmond wachten op de Erfgenaam.'

D'Anjal nam de woorden in zich op. Hij stapte op de verhoging en reikte naar de kroon. Achter hem klonk geritsel.

Hij draaide zich om en stond oog in oog met de man die hij kende als de Meester van het Licht. Onwillekeurig tastte hij in de zak van zijn wambuis naar de parel.

'De troon wordt Enerlad genoemd,' zei de Meester met de stem uit D'Anjals binnenste. 'En dat woord herbergt een geheim.' De Meester van het Licht lachte schor. 'Ach, als het het enige geheim was...'

De gedaante loste op in het niets. D'Anjal keek om zich heen, maar de zaal was weer leeg. Zijn hand bewoog naar de plaats waar de kroon had gelegen. Hij zag te laat dat het voorwerp dat hij vastgreep niet de kroon was. Toen hij de zwarte scepter omklemde schokten vlammende pijnscheuten door zijn hand, zijn arm, zijn lichaam. Hij viel kronkelend op de vloer, met zijn mond wijd open, maar de bevrijdende schreeuw wilde niet komen. Hij trapte wild naar het artefact, maar de scepter en zijn hand waren met vloeibaar vuur aan elkaar vastgesmeed. Terwijl bliksems, vuurballen en vlammen hem het denken onmogelijk maakten, gleed hij weg in zoete bewusteloosheid.

 

Toen hij bijkwam hoorde hij nog net een stem, niet die van de Meester, zeggen: '...lange weg. Steeds verder, steeds dieper het land van je verbeelding in. En hoe dieper je komt, des te duidelijker het wordt. Niet ingewikkelder, maar eenvoudiger.'

Had hij iets gemist? Probeerde iemand hem iets duidelijk te maken? Was het een vrouwenstem of die van een man. Hij keek om zich heen. Hij leunde met zijn rug tegen de wand van een grottenzaal. Een schemerfakkel verspreidde karig licht. Hij telde negen tunnelingangen, elk met een van grote blokken zwart marmer vervaardigde boogpoort. Boven elke ingang was een rune gekerfd.

'Je hebt de kleine schreeuw, de grote schreeuw en de derde schreeuw.' De Meester van het Licht sprak weer. 'En alleen de derde schreeuw komt voort uit De Proef. Alleen degenen die De Proef hebben gedaan, hebben weet van het bestaan van de derde schreeuw. De kleine schreeuw vloeit voort uit het lichaam. Degrote uit de geest. De derde schreeuw welt op uit het hart. Hij rust op de plek waar de liefde voor al je dierbaren zetelt. Eindelijk is de Ene wakker geworden. De halfslaap is voorbij. Dit is De Proef. Dit is Teldara, de plaats waar negen tijden samenkomen en weer uit elkaar gaan.'

De Meester kwam uit een tunnel tevoorschijn. D'Anjal bleef naar hem kijken. Waar kwam de Meester vandaan? Woonde hij hier? Was hij een oude versie van Rymlen? Aan wie was hij verantwoording verschuldigd?

'De goden,' antwoordde de Meester op die onuitgesproken vraag. 'Nu de Ene wakker is, zal hij alles te weten komen. Alles wat hij moet weten. Hij zal weten en zwijgen, zoals ik te lang heb gedaan. Ik ben Rymlen, ja. Voor een déél.'

'Voor een deel,' herhaalde D'Anjal dromerig. 'Ik begrijp het.'

'Werkelijk?' vroeg de Meester met een mengeling van verbazing en spot in zijn stem. Hij grinnikte en herhaalde: 'Ik ben Rymlen, voor een déél.'  

Hij benadrukte het laatste woord. Toen stak hij zijn hand op, draaide zich om en verdween in de tunnel waar hij uit tevoorschijn was gekomen.

'Volg me niet,' riep hij nog, 'of volg me achtmaal niet en eenmaal wel.'

Het gesprek met Rymlen over deelbaarheid en ondeelbaarheid vloeide samen met de opmerking van de Meester van het Licht, die beweerde deels Rymlen te zijn. Altijd maar weer Rymlen, in verschillende gedaanten. D'Anjal keek naar de tunnelingangen. Een gedachte, een idee, begon vorm te krijgen. Het leek bizar. Het leek in te druisen tegen alle levenswetten die hij kende.

'Maar hoe?' mompelde hij. 'In 's wolkennaam, hóe?'  

'Wie doet De Proef?' fluisterde iemand hem in. Een vage herinnering aan een stem talmde op de drempel van zijn bewustzijn. Hij had ooit geweten aan wie de stem toebehoorde, maar de naam glipte opnieuw weg als een windvlaag.

'Ík neem je De Proef af,' zei dezelfde stem, die zwaarder werd. Zo zwaar dat de grottenzaal op zijn grondvesten schudde.  

D'Anjal begon in zijn geheugen te graven. Beelden van een lange, kaarsrechte tunnel in Sohar. Donker kolkend water waaruit iemand opdook om D'Anjal te redden van een zwarte draak.

'Zuol?'

'Niet alleen Zuol,' zei de stem. 'Alle aardwezens, verenigd tot één stem, één wezen. Althans, alle aardwezens die niet zijn aangetast door zwarte magie. Wij kennen de aard van een lang leven. Wijzelf bestaan al zo lang. Onze taak is zo veelomvattend dat hij eonen vergt. En hij zal nog vele eonen vergen, tenzij ondeelbaarheid zal overheersen. Daarom hebben wij onszelf noodgedwongen deelbaar gemaakt.'  

Even zweeg de stem van de aardwezens.

'Wij zijn de Proefnemers. Je bent dieper in jezelf doorgedrongen dan elk ander mensenwezen ooit is gelukt. Je bent door de schil van waarachtigheid gedrongen. Tot in de kern van je wezen. Hier heerst eenvoud. Zwart houdt wit omklemd. Alle bijkomstigheden zijn hier afwezig. Hier, in je kern, zul je De Proef afleggen. Maar tegelijkertijd ben je op een andere plaats.

Een waarschuwing. Je bent er wérkelijk. Dus vergis je niet: je lichaam is kwetsbaar. Pijn is pijn. Dood is dood. Onherroepelijk. Hoewel de deelbare dood tal van schijnbewegingen kent.  

Als je De Proef van Deelbaarheid volbrengt, beheers je tijd en ruimte voldoende om een lang leven te bewerkstelligen. Hoe dat werkt zul je in jezelf moeten ontdekken. De derde schreeuw helpt je. Meer kunnen we niet zeggen. De Proef begint.'

 

Opnieuw duisternis. D'Anjal voelde dat hij werd opgetild als een hawijtenveer. Daarna volgde de sensatie te zweven. Hij had de indruk dat hij met hoge snelheid door de lucht werd verplaatst. Een berglandschap schoot op hem af.

Het volgende ogenblik werd hij hardhandig in een muf ruikende kuil geworpen die zich in een grot bevond. De stem prevelde enkele woorden, waarop het licht afnam tot schemering heerste. Hij rook de muffe lucht nu niet meer. Hij inspecteerde zijn omgeving en stelde vast dat hij zich in een kloof bevond, met rotswanden die zo hoog oprezen dat hij geen zon- of starrenlicht waarnam. Hij stapte uit de holte, want dat was het, en werd bevangen door een duizeling. De aarde glipte onder hem weg en het volgende ogenblik lag hij op de grond. Vlakbij hoorde hij iemand hijgen. Haastig stond hij op en verborg zich achter een rots. Een schim dook op uit de put, met zijn rug naar D'Anjal gekeerd. Zonder zich te bedenken rende hij verder de kloof in, over een kronkelpad. Hier kon hij alleen maar vijanden treffen. Het schemerlicht kwam hem onnatuurlijk voor. Zelfs de schaarse struiken met stekeltakken die zich in onmogelijke bochten wrongen, waren hier grijs van kleur. Toen hij meende ver genoeg uit de buurt van de schim te zijn, draaide hij zich om. Op nog geen dertig passen van hem vandaan kwam de schemerige verschijning de hoek om. Zijn bewegingen hadden iets vertrouwds, maar D'Anjal was te zeer op zijn hoede om er vertrouwen aan te ontlenen. Dus glipte hij de hoek om. Een gewelf vol grotten en nissen diende zich aan. Zonder zich lang te bedenken schoof hij een nis binnen en wachtte af. Toen de schim opnieuw de hoek om kwam tastte D'Anjal naar Vloch ... en graaide in het niets! Geschokt keek hij omlaag. Het Reuzenaartszwaard was verdwenen, de schede hing niet aan zijn riem. Terwijl zijn geest enkele ogenblikken de gebeurtenissen naliep, stapte hij snel achteruit. Precies op tijd. Uit zijn ooghoeken zag hij de schim geruisloos langs de nis glippen. Er ging een onmiskenbare dreiging van de ander uit. Elke bijgedachte, elke twijfel verdween op slag: dit was het kwaad en hij moest het bestrijden met alle middelen die hem ter beschikking stonden.

Waar was Vloch? Hadden de Proefnemers, de aardwezens, hem het wapen ontfutseld? Hij was enkele keren buiten bewustzijn geraakt. Misschien zou Seathe Yin hem later meer kunnen vertellen.

'Je zit niet meer in de bel,' zei een mannenstem droog. Hij wist zeker dat hij deze man nog nooit had ontmoet.

'Klopt,' beaamde de stem grinnikend.

'Is dat grappig?'

'Jazeker, grappiger dan je denkt. Als alles goed gaat kom je er wel achter.'

In gedachten haalde D'Anjal zijn schouders op. Dit was allemaal erg raadselachtig en ingewikkeld. Waar ging het eigenlijk om. Een lang leven, deelbaarheid. Waar vond hij een lang leven? Was er een elixer, een drank vol geheimzinnige bestanddelen? Of hing de duur van je leven samen met die deelbaarheid? En waar was Vloch? Te veel vragen. Hij wilde antwoorden.

Iets, een aanwezigheid, kwam op hem af. Heimelijk. Hij zag niets, maar de lucht om hem heen bewoog. Vlakbij zijn hoofd siste iets. Een ademhaling stokte. Een fluisterstem vroeg:

'Maeramei, sor Veskandar?'

Dat was elfs, wist D'Anjal, Hoog-Alv.

'Nee maar, is dat niet Veskandar?' vroeg de fluisterstem. Er volgden nog meer gefluisterde woorden.

'Veskandar? Hier, op de Paden? Maar wie was dan die ander, ginds? En welke wezens houden zich op bij de Andergi?'  

Even bleef het stil. Toen fluisterde de aanwezigheid vol ontzag: 'Achhh... de schaduwen van De Proef.'

Een windvlaag rukte aan D'Anjals tuniek. De aanwezigheid verdween. Er waren dus belagers op de Paden, zoals de aanwezigheid de kloven had genoemd en die belagers noemde de fluisterstem de schaduwen van De Proef? Hij tastte naar zijn vermogens, maar de toegang was hermetisch afgesloten. Hij was weer Jyll, zoon van Jaon en Ilyce, tweelingbroer van Walinde, rijder van het Candrasvolk. Niet meer en niet minder. Het gebruik van magie was hem ontzegd. Hij was vaardig met een kromzwaard. Menig pring had door zijn toedoen het leven gelaten. Maar hij stond hier niet alleen zonder zijn magie, hij was ook ongewapend. Als er werkelijk wezens naar hem zochten op dit onwerkelijke pad, dan was zijn kans te overleven wel erg klein. Voorzichtig trad hij uit de bescherming van de nis tevoorschijn en speurde naar beide kanten. Niemand te zien. Snel liep hij verder de kloof in. Het pad dook omlaag en verdween in een grotingang. Een ideale plek voor een hinderlaag. Als hij de grot binnenstapte zou hij een paar tellen nodig hebben om aan het donker te wennen. Besluiteloos tuurde hij in de duisternis. Een gerucht achter hem ontnam hem de keuze. Hij ging de grot binnen. Ook hier ontbraken geuren en geluiden. Toen zijn ogen aan het donker waren gewend, herademde hij, en besefte tegelijkertijd dat hij nu in het voordeel was. Hij draaide zich om, hield de kloof in het oog en wachtte af.

Er doemde een gedaante op. Het gezicht van de ander bleef in het tegenlicht verborgen. Hij droeg geen zwaard, een ander wapen was niet te zien.

'Niets is zoals het schijnt.' De stem van de Meester van het Licht galmde door zijn hoofd. De toon was dringend, maar er was geen tijd om na te denken over de betekenis van de woorden, want de figuur liep in gebogen houding de grot binnen. D'Anjal stapte naar voren en wierp zich tegen hem aan. De gedaante deed bliksemsnel een stap opzij. D'Anjal schampte met zijn vuisten langs de borst van de man en viel voorover. Razendsnel draaide hij zich op zijn rug. Hij was net op tijd om zijn aanvaller met twee handen over zijn schouder naar achteren te zien grijpen. In een vloeiende beweging trok hij een groot zwaard tevoorschijn dat onzichtbaar voor D'Anjal in een rugschede stak. D'Anjal herkende Vloch. De woorden van de Meester van het Licht schoten door hem heen: niets is zoals het schijnt. Een les. Neem nooit aan dat iemand ongewapend is als je daar geen goede reden voor hebt. Vragen tuimelden door zijn gedachten. Hoe had de onbekende Vloch in handen gekregen? Wie was het? Was dit alles onderdeel van De Proef of verkeerde hij waarlijk in levensgevaar?

 

Hij wankelde naar achteren en stootte tegen de wand van de grot. De ander stapte vlot naar voren en strekte zijn zwaardarm. D'Anjal probeerde zich opzij te laten vallen, maar hij was te laat. Even stokte de punt van het zwaard, toen het weerstand van het elfenwambuis ondervond. Het vale licht van de Paden viel op het gezicht van zijn aanvaller. Terwijl het brede blad van Vloch D'Anjals buik binnendrong en snijdende pijn zich snel door zijn lichaam verspreidde, zag hij wie de ander was. Hij staarde naar zijn eigen gezicht. Willoos keek hij toe hoe hij door zijn eigen handen werd gedood. De ogen, zijn ogen, staarden hem daarbij aan. Het gezicht tegenover hem vertrok tot een grimas.

D'Anjals blik hechtte zich vast aan de handen die Vloch ferm in hun greep hadden. Wolken zwart en purper spatten voor zijn wijd opengesperde ogen uiteen. Verwonderd tastte hij naar zijn buik, waar onstuitbaar, op het ritme van zijn hartslag, warme vloeistof uit de zwaardwond over zijn hand gulpte. De pijn werd nu ondraaglijk. Lucht, hij had lucht nodig! Hij slaagde er niet in om te ademen. Flarden van gedachten tuimelden over elkaar heen. Gezichten doken op en verdwenen weer. Zijn vader Jaon, Walinde, Bougiac, Esled, Jap, Ilyce, zijn moeder.

Hoe ironisch. Hij stierf door zijn eigen handen, geveld door het aartszwaard van de Reuzen. Ha, een lang leven? Een snik die bijna honend klonk welde in hem op.

Een vrouwenstem fluisterde iets, dringend. Even meende hij dat het zijn moeder, Ilyce, was. Hij verstond haar niet. 'De derde...'

Een tinteling schoot door zijn gedachten.

Met op zijn lippen het begin van een schreeuw, afkomstig uit de donkerste diepten van zijn geest, gleed hij onderuit en werd zo een tunnel van duisternis ingetrokken.