34 Het Convent van Bregaua
'Het jaar 4721 is mede de geschiedenis ingegaan als het jaar van het Convent van Bregaua. De tumultueuze gebeurtenissen in en om de oude stad spreken tot ieders verbeelding. De oorlog om het Spoor, om de heerschappij over heel Aidèn, was aan alle kanten losgebarsten. Plotseling doken, gestuurd door een verborgen meesterhand, uit stille uithoeken van de wereld wezens op die hun rol speelden in het bijna groteske toneelstuk dat in Lanc Ysafa werd opgevoerd.'
Uit: Beslissende jaren van Tolder van Hygarath - 4784
Op de zeventiende dag van Ald Erberei, de late herfst, in de eerste week van de maand An Mistre, verzamelden de deelnemers aan het Convent zich in de troonzaal van Lanc Ysafa. Er waren vijf rijen lange tafels neergezet. Door een zorgvuldige tafelschikking hoopte Rademir te voorkomen dat aartswezens of mensen zich achtergesteld of beledigd zouden voelen. Voor alle zekerheid liet hij de Ermon en de Dvargen, de volken die op dat punt het gevoeligst waren, vlakbij zijn troon plaatsnemen.
Rademir begroette de Conventgangers persoonlijk. Hij had voor iedereen een vriendelijk woord over, of, als hij hun taal niet meester was, een minzame glimlach, maar in zijn binnenste overheerste ongerustheid over degenen die er nog niet waren. Wedox had allang terug moeten zijn van zijn speurtocht over de Zwarte Paden, maar van hem of zijn leerling was nog niets vernomen.
Kayrin, een van Rademirs hofmeesters, stampte vijfmaal op de vloer met de lange koninklijke staf die was gesneden uit zeldzaam geel kokanderhout. Het geroezemoes nam af en verstomde. Rademir besteeg het witrnarrneren troonpodium.
'De troon van de Togenstad groet u allen,' zei hij plechtig. 'Het Convent van Bregaua in het jaar 4721, volgens Alvií-Daith jaartelling, is geopend.' Hij keek de tafels af. 'Nogmaals mag ik u allen welkom heten in Bregaua, vrijplaats voor alle volken. Ik wil benadrukken dat ik erg verheugd ben dat alle aartsvolken hier zijn vertegenwoordigd.'
Hij knikte naar Dol, die naast Sériadile zat. Dols ogen trokken samen en rond zijn mondhoeken verscheen voor het eerst sinds lange tijd een glimlach. Rademirs blik zwierf weer over de hoofden van de aanwezigen, bleef hier en daar talmen.
'Er zullen vanaf nu ook geen ceremoniële plechtigheden meer plaatsvinden. De ernst van de situatie op tal van plaatsen in de wereld vereist snel handelen. Hoe korter dit Convent duurt, des te eerder kunnen we proberen het tij te keren. Ik reken op eensgezindheid en ferme besluiten.'
Hij keek op en zag de deur opengaan. Er glipte een oude man in een grijze mantel, wiens puntkap zijn gezicht verhulde, naar binnen. Hij droeg een witte staf. Uit zijn hele houding bleek dat hij een magiër was. Rademir keek nadenkend naar de onbekende. Hij meende alle tovenaars van enig belang te kennen, maar deze grijze man vormde een uitzondering. Toch straalde hij ontegenzeglijk macht uit.
De man schuifelde naar een vrije zetel naast een Reuzenvrouw, en nam plaats. De kap schoof iets naar achteren. Twee donkere ogen speurden in het rond en bleven rusten op Rademir. Hij knikte vriendelijk en onwillekeurig knikte Rademir vriendelijk terug. Toen fronste hij zijn wenkbrauwen en vervolgde zijn monoloog.
'Van diegenen die we graag op dit Convent zouden begroeten, is niet iedereen present. Drie machtige meestermagiërs zijn nog onderweg. Xazziri, Iantha Daïlanche en Bel Naerstvaes reizen samen met de jongeman van wie we inmiddels weten dat hij de langverwachte Erfgenaam is. Als de berichten kloppen, zullen zij binnen enkele dagen aankomen.'
Een golf van geroezemoes ging door de zaal.
'Ik zie ook dat hier enkele mij onbekende personen aanwezig zijn.' Zijn blik gleed naar de grijze magiër en de Reuzenvrouw die naast hem zat. 'Zij zullen zich ongetwijfeld in de loop van deze dag aan ons voorstellen.
Welnu, weten we allemaal wat er op dit moment plaatsvindt op Aidèn? De meesten van ons kennen slechts een gedeelte van het verhaal. Daarom is het goed eerst te schetsen wat er de afgelopen jaren is gebeurd. Ik nodig iedere vorst en regent uit om persoonlijk verslag te doen van wat er in de voorbije jaren voorviel.'
Hij wees naar de tientallen in zwarte tuniek gestoken mannen en vrouwen die verspreid door de zaal hadden plaatsgenomen.
'Er zijn tolken, zodat ieder in zijn eigen taal kan spreken. Ik verzoek u uw verslagen te beperken tot relevante aspecten. Ik hoop dat we zodoende uiterlijk binnen drie dagen toekomen aan de huidige stand van zaken, het uitgangspunt voor de uiteindelijk te nemen besluiten.'
Hij deed een stap naar achteren en tastte naar zijn troon. Een glimlach ontspande zijn strenge uiterlijk.
'Voor ik het woord geef aan hofmeester Kayrin, die de sprekers zal uitnodigen hun verhaal te doen, wil ik u nog voor iets anders uitnodigen. Morgenavond nemen op het paleisplein en op de Planade de Toogdagen een aanvang. U bent allen van harte welkom. Er zullen inspannende dagen volgen, dus ontspanning is welkom.'
Rademir deed een stap naar achteren en nam plaats op zijn troon. Hofmeester Kayrin wilde naar voren lopen, maar de als laatste aangekomen deelnemer aan het Convent schoot hem aan. Hij fluisterde Kayrin iets in het oor. De hofmeester tuitte zijn lippen en leek te aarzelen. Opnieuw fluisterde de ander hem iets toe. Kayrin sperde zijn ogen wijd open. Heel even flitste zijn blik naar Rademir, die de woordenwisseling met stijgend ongenoegen volgde. Toen besteeg Kayrin de verhoging en las hardop de lijst van sprekers voor. Als laatste sprak hij de naam Thurand Aëm uit. Er waren drie aanwezigen die zijn werkelijke naam kenden. Thurand zag de schok van herkenning in hun ogen, maar beduidde hen niet te reageren.
'Het lot beslist over de volgorde,' zei Kayrin. 'Ik verzoek alle genoemde sprekers naar voren te komen.'
Na de loting nodigde Kayrin Dol uit, die door het lot als eerste spreker was aangewezen. De Daith beklom de verhoging, boog voor Rademir en draaide zich om naar de zaal.
'Conventgangers. Dat ik hier voor u sta dank ik aan mijn dochter en aan de jongeman die momenteel ons aartszwaard met zich meedraagt. Ze zijn niet hier. Ik maak me zorgen over hun lot, zoals ik me ook zorgen maak over het lot van de wereld. Zoals u inmiddels weet is mijn volk getroffen door een ramp met dodelijke afloop. Die ramp is, zo weten we nu, veroorzaakt door onze tegenstander uit Gormorod. Het doet me echter genoegen u te kunnen melden dat de enige nog in leven zijnde Daith-vrouw inmiddels bij kennis is gekomen.'
Gefluisterd commentaar ging door de zaal heen.
Daarna vertelde Dol over de afgelopen jaren. Hoe hij en anderen van zijn volk tekens hadden waargenomen die er op hadden gewezen dat de bewoners van Gormorod weer actief waren. Na een korte schets van de ramp in Sohar ging hij zitten.
Ook Steinogard, die na Dol sprak, had die tekens geduid. De Dvargen-vorst sprak in Westergish, wat in het algemeen als een gebaar jegens de aanwezigen en voornamelijk jegens de mensen, werd beschouwd. Toen hij zich naar het eind van zijn toespraak toe werkte, bleek hij een niet geringe verrassing voor de Conventgangers in petto te hebben. Hij glimlachte breed en plantte zijn korte beentjes zo wijd mogelijk uit elkaar. Zijn baard raakte de grond. Hij draaide zijn gezicht in de richting van de ingang van de zaal en knikte naar twee Dvargen-krijgers, die daar op zijn teken wachtten. Ze glipten door de deur naar buiten toen Steinogard zijn monoloog hervatte.
'Mensen en aartsvolken, onze geschiedenis kent veel hoogte en dieptepunten. Ons volk, befaamd, of zo u wilt berucht om zijn trots die door velen van u voor halsstarrigheid wordt aangezien, leeft al sinds eeuwen in onmin met de mensen.'
Rademir schrok op uit zijn gepeins. Ook in de zaal verscherpte de aandacht. Steinogard staarde in de verte.
'Wij koesteren een gerechtvaardigde grief, die niemand ons met woorden kan ontnemen. Verraad is bij elk volk een pijnlijke zaak, maar bij de Dvargen is het een doodzonde.'
Zijn gelaatstrekken verhardden, zijn ogen blikten onverzoenlijk over de hoofden van de aanwezigen heen. Toen verdween de scherpte uit zijn stem. Zijn blik zocht die van Rademir.
'Na zoveel generaties is het echter tijd om de oude wond, die zich langzaam maar zeker toch aan het sluiten is, niet opnieuw open te rijten. Ik overdrijf niet als ik stel dat dit besluit ons zwaar viel. Zelden in de geschiedenis zijn er zulke harde woorden gevallen tussen Dvargen onderling als in de dagen hiervoor.'
Rademirs ogen lichtten op, mensen en aartswezens verschoven op hun zetel, gingen rechtop zitten.
'We hebben veel te danken, nu al, aan de mens die hier niet is. Nóg niet, naar ik oprecht hoop. De Ene toonde ons een kant van de mensen die we te lang niet hebben gezien, en ja, ik geef toe: soms wilden we die ook niet zien. Ongevraagd redde hij onze Dvargenmagiër Eenhand Varand en onze meester Mnargald de Jongere. Ook zij waren trouwens onvermoeibaar tijdens de lange en uitputtende gesprekken die we met de oudsten voerden. En dan is er Antegard nog, de trouwe leerling van onze magiër, die altijd is blijven geloven in zijn terugkeer. Ook hij bleef er keer op keer op hameren dat we onze wrok moesten overwinnen. Zij allen hebben ertoe bijgedragen dat de Dvargen een historisch besluit hebben genomen.'
De deur ging open. De twee Dvargen kwamen binnen met tussen hen in een deken vol zwaarden, messen en bijlen. Iedereen riep door elkaar, juichkreten weerklonken. Tenslotte barstte bijna de hele zaal los in opgetogen applaus. Alleen de Ermon bezagen de gebeurtenissen afstandelijk. Uit niets bleek of ze het wel of niet eens waren met Steinogards besluit. De Dvargen verdeelden de wapens over het troonpodium.
'Korte steekzwaarden, smalle en brede kromzwaarden in alle formaten,' riep Steinogard boven het geklap uit. 'Grote duelleerzwaarden van edelstal voor de Reuzen. Vuurrnessen, drakenmessen, kartelmessen, steendolken, sn ij- en houwbijlen, de stevigste schilden, van stal vermengd met maraegrit. Het beste van het beste voor alle aartsvolken én voor mensen. Omdat dit dagen zijn waarin we de handen ineen moeten slaan. Omdat, als we dat níet doen, als we blijven volharden in onze wrok, onze wereld een nacht wordt binnengezogen die misschien nooit meer in een ochtend zal eindigen.
Ik heb besloten om u dit nu al te zeggen, zodat we bij het maken van onze plannen kunnen rekenen op de beste wapens van Aidèn. We hebben vier karren vol meegenomen en er is nog meer onderweg.'
Zijn glimlach werd breder.
'Ik heb nog een verrassing. Maar daarmee wacht ik liever tot de Ene en zijn kompanen zich in ons midden bevinden. Laten we eensgezind besluiten nemen. Laten we de veile van Gormorod dwarsbomen en hem uiteindelijk tot in zijn moerassen terugdringen.'
Steinogards toespraak en zijn presentatie van de wapens hadden voor het eerst iets van optimisme losgewoeld. Opgewonden spraken de aanwezigen door elkaar. Zelfs de twee Ermon-regenten wisselden voor het eerst enkele woorden met elkaar.
'Lob Maersevin van de Raad van Vijf, namens de Reuzen uit de Noordlanden,' zei Kayrin plechtig, waarna hij met de staf op de grond stampte.
Het geroezemoes nam af. Lob besteeg het troonpodium, boog voor Rademir en draaide zich om.
'Hadden de Reuzen maar zulke geschenken als de koning van de Dvargen,' begon hij. 'Maar daarvoor zijn we te lang een geïsoleerd volk geweest. We hebben alleen onszelf te bieden, en wij zijn niet met velen. Tijdens de slag bij Wyndids Heuvel is de helft van ons volk gesneuveld.'
Het werd doodstil. Lob boog zijn hoofd en staarde zwijgend naar het marmer. Toen zijn hoofd weer omhoogkwam gloeide er vuur in zijn ogen. Maar de vlammen daarvan werden door tranen omfloerst. Zijn stem klonk verbeten. 'Alleen door de komst van de Uyrs en vooral door de hulp van Veskandar, de Erfgenaam, leven er nog Reuzen uit de Noordlanden. Samen met de Reuzen uit Klein Hagelbos zullen zij hun aandeel leveren in de strijd tegen de duistere machten van Gormorod.'
Hij liep naar de rand van de verhoging, boog, en balde zijn vuisten. Onverwacht zacht zei hij.
'In Dendray zijn we getuige geweest van de ondergang van duizenden Orc'hs. Ze waren niet opgewassen tegen de vogels en hun bewaarders. Het was... onaangenaam, zoals veel in deze dagen niet plezierig is en indruist tegen onze wens om in vrede te leven. De gebeurtenissen in Dendray hebben ons wel gesterkt in onze overtuiging dat we kunnen overleven, omdat we iets bezitten waar de zwarte zelfs geen weet van heeft. We zijn in staat om lief te hebben! En ik heb in korte tijd geleerd dat de kracht die uit dîe bron wordt geput vele malen verwoestender kan zijn dan die willoze dommekrachten van de onnoembare. Wij bezitten de hartstocht die voortkomt uit liefde. Soms sluimert hij. Velen onder u hebben misschien gemeend dat hij nooit meer zou ontwaken. Maar Reïmme en Vlochse, het tomeloze wapen van de rune, het leeft! Het zwaard dat woede en hartstocht in zich verenigt, is in het bezit van zijn rechtmatige eigenaar, de Erfgenaam.'
Weer boog hij zijn hoofd. Zijn schouders zakten iets. Hij vertelde hoe de Reuzen in de afgelopen jaren de voortekenen hadden gevolgd. De schaduwen die over het Hagelbos vielen, de vlucht van de zwarte draken en tenslotte de komst van de Orc'hs.
'Mijn vriend Bel heeft me al in een vroeg stadium gewaarschuwd, maar hij was somber gestemd. Ik schonk aanvankelijk weinig aandacht aan zijn waarschuwende woorden.
En toen was het opeens te laat. Op mijn aandringen is de Raad van Vijf akkoord gegaan met ons vertrek naar Kose. Zo bezien ben ik misschien medeverantwoordelijk voor de dood van tientallen Reuzen.'
Zijn kin kwam omhoog.
'Het zij zo. Met die wetenschap zal ik moeten leven.'
Met een onverwachte, bijna bruuske hoofdbeweging knikte hij naar Rademir en nam zijn plaats weer in.