14 De Zwarte Paden (1)

 

'Ik heb ze voor mijn ogen zien verschijnen en zien verdwijnen, Een verbijsterende ervaring voor een sterveling. Jawel, natuurlijk zoek ik al sinds mijn jeugd naar sporen van toverij, naar bezweringen en naar elixers die het leven veraangenamen en het misschien wel verlengen, maar het blijft schokkend als je met eigen ogen ziet dat het wérkt. Ze bestaan, de Zwarte Paden, maar hoe zal ik ze beschrijven? Zijn het tunnels die onder; boven of langs de werkelijkheid kronkelen? Betreedt de reiziger die ze gebruikt een andere werkelijkheid? Is het licht er anders?  

Eén keer troonde Isharde, tovenaar en gilden meester, me mee op een tocht over de Paden, De route liep van de Wilde Vallei, ten oosten van de oerbossen van de Alvií, naar een knooppunt van Paden niet eens zo ver van de meest westelijke bolwerken van de Dvargen vandaan. Al die tijd kwam de werkelijkheid me als een droom voor. Maar ook begreep ik beter waarom ze de Zwárte Paden worden genoemd, want de droom veranderde onverwacht in een nachtmerrie. Toen ik me er eindelijk van losmaakte, wist ik niet meer zo heel zeker of ik het goede nastreefde.'

 

Uit: De Werken van de Magiërs, deel twee van Quenten Tatsins - 0388

 

 

Nauwelijks een dag later liep Wedox aan het hoofd van een zeven man sterke groep verkenners door de verlaten Dalkeyervallei ten oosten van Bregaua. Hij raadpleegde regelmatig de plattegrond, samen met Arho Warym, de leider van de verkenners, en overlegde met zijn leerling Sym. In de bibliotheek zocht Estefo verder naar aanwijzingen, maar ze waren het erover eens dat er geen tijd te verliezen was. De Paden, als ze werkelijk nog bestonden, waren van groot belang.  

'Er is veel veranderd,' zei Warym, terwijl hij de sombere omgeving inspecteerde. 'Volgens de kaart moet hier ooit een bos zijn geweest waar meer reuzenbaraxen groeiden dan er nu op heel Aidèn te vinden zijn.'

Wedox bewoog zijn onderlip naar voren en knikte. 'Het zal moeilijk worden om de plaats te vinden waar volgens Arrahed's aantekeningen de dichtstbijzijnde toegang tot de Paden is.'

Hij tuurde op de plattegrond. 'Hier, deze rotsformatie in de vorm van een drietand moet toch te vinden zijn.' Hij wees recht naar voren. 'Misschien daar, waar de vallei een bocht maakt.'

Ze liepen erheen.

'Daar, die piek, kan dat geen drietand zijn?' Wedox wees naar een rotspunt, die aan beide zijden werd geflankeerd door afgesleten punten. Warym haalde zijn schouders op. 'Misschien,' zei hij. 'Wat zeggen de notulen verder? Hoe herkennen we zo'n toegang?'  

'Dat is het hem juist,' zei Wedox. 'De notulen onthullen niets. We weten alleen dat de Alvií ze Andergï noemen.Putten. In Rahds aantekeningen wordt de drietand genoemd, maar wat een rotsformatie met een put te maken heeft, dat begrijp ik niet.'  

'Is de vertaling wel juist?'

'Estefo is een Alvií-kenner. De kans dat hij zich vergist is bijzonder klein.'  

Ze lieten hun blik over de omgeving dwalen. Nergens was iets te zien dat op een put leek, of het moest de nauwe kloofingang naast de versleten drietand zijn.

Sym kuchte. 'Ik heb ergens gelezen dat de Alvií veel woorden met dubbele betekenissen gebruiken. Kan het niet zo zijn dat Andergï zowel kloof of kloofingang betekent als put?'

Wedox fronste. Zijn lippen vormden een dunne streep.

'Misschien heb je gelijk, Sym. Er is maar een manier om daar achter te komen. We gaan die kloof in.'

Aan beide zijden van de kloof rezen rotswanden van donker leisteen loodrecht omhoog. Ze lieten een pad van nauwelijks twee passen breed over. Op sommige plaatsen kronkelde het omhoog en er was niet eens ruimte voor twee mensen om naast elkaar te lopen. Het werd, getuige de sporen, alleen door dieren gebruikt.

Na honderd passen stuitten ze op een grotingang.

Sym wees naar de resten van een inscriptie boven de ingang. 'Volgens mij is dat een drietand,' zei hij.

'En zo leidt een verkeerd spoor ons naar het juiste,' zei Wedox glimlachend. Ze gingen de grot binnen. Het stonk er naar dierlijke uitwerpselen en een andere, muffe geur drong hun neusgaten binnen. Na een tiental passen stuitten ze op een rotswand. Ervoor gaapte een halfronde put.

'De scribent van Wons had toch gelijk,' zei Sym. 'Andergï betekent put.'  

'Wat nu?' vroeg Warym zich af. 'Hier lopen de kloof en de grot dood.'

'Volgens de kaart zitten we goed,' zei Wedox. Hij tuurde op de plattegrond. 'Misschien moet ik de spreuk proberen die er in het Soalv bijgeschreven is. Wat kan het anders zijn dan een toegangs-formule?'

Warym keek bedenkelijk. 'Is het zo makkelijk? Dat kan ik me nauwelijks voorstellen. Het is misschien wel veiliger als ik met mijn mannen buiten de grot wacht. Stel dat er iets verkeerd gaat.'

Wedox haalde zijn schouders op. 'Wat je wilt.'

De verkenners begaven zich weer naar buiten. Sym bleef met zijn handen op zijn rug naast Wedox staan.

De scribent plukte weifelend aan zijn baard. Hij prevelde de woorden, vóór hij ze hardop uitsprak.

'Hathaor eeiamma onu Nemuus. Duümo voyrymu noör.'

De wand lichtte op, maar verder gebeurde er niets. Ze hadden allebei het gevoel dat het stiller werd. Sym draaide zich om, omdat hij een gerucht meende op te vangen. Het volgende ogenblik tikte hij Wedox aan, die op het punt stond de spreuk te herhalen. De scribent keek over zijn schouder. Het duurde enkele tellen voor hij besefte dat ze de Zwarte Paden hadden betreden.  

 

De wereld miste kleur. Het gele en bruine oker van het leisteen was er nog wel, maar het was verbleekt, alsof een van de goden er met een reusachtige hand overheen had geveegd. Zelfs zwart was vervlakt tot donkergrijs. Alleen de rode aderen in het gesteente van de grottenwand leken hun intensiteit te hebben behouden. Het was er ook kouder. Een flakkering nestelde zich in hun ooghoeken. Knipperen hielp niet, wegkijken ook niet.  

Toen hoorden ze het geluid. Of eigenlijk was het geen horen, eerder voelen. Een loodzware toon zinderde door de aarde.

'Staan we aan de andere kant van de rotswand?' vroeg Wedox zich fluisterend af. Zijn stem klonk vreemd droog, alsof het gesteente zijn stem niet weerkaatste.

Sym gaf geen antwoord. Hij vroeg zich af of ze in staat zouden zijn de wereld van de Zwarte Paden weer te verlaten. De spreuk was een toegangs-spreuk geweest, maar met welke spreuk konden ze terugkeren naar Warym en zijn mannen?  

Hij schuifelde naar de uitgang. Buiten was het bleker en stiller, en er hing een lichte gelige nevel, maar het was dezelfde kloof. Van Warym en zijn verkenners was geen spoor te bekennen.  

Wedox kwam naast hem staan en verwoordde Syms gedachten: 'Ik weet niet hoe we terug kunnen. Ik had de woorden nooit mogen uitspreken. Een spreuk van de Soalvií, dan vraag je om moeilijkheden.'  

In een nijdig gebaar sloeg hij tegen de rotswand. 'Wat ben ik naïef geweest.'

'Wat kunnen we anders doen dan op pad gaan?' vroeg Sym.

'Twee verkenners in plaats van negen,' zei Wedox, nog altijd met fonkelende ogen. 'Het is niet anders. Laten we gaan.'

 

Het was een andere stilte, zo doordringend dat Wedox het gevoel kreeg dat een muur van stilte de wanden van de kloof overeind hield. Hij had ook de indruk dat ze langzamer liepen, alsof ze door stroop moesten waden. Hij probeerde zijn pas te versnellen, maar slaagde daar vreemd genoeg niet in.

Sym slaakte een droge kreet en wees omhoog, maar toen Wedox opkeek was er niets te zien. Sym bleef staan en gebaarde naar de richel.

'Ik dacht dat ik een schim zag, daar, op die richel.'

Ze bleven naar de plek staren, maar er gebeurde niets.

Wedox hoorde een gerucht, achter hem. Hij keek om. Niets. Ze liepen verder. De kloof, déze kloof aan de andere kant van de Andergï, kwam niet uit in de vallei. Het pad wurmde zich met onverwacht scherpe bochten door de bergen. Het streepje hemel boven hen was grijs. De kenmerken van de wanden en het pad veranderden nauwelijks. 

 

Het bleef stil, hoewel Wedox af en toe gefluister meende te horen. Het pad genereerde een gevoel van verlatenheid, alsof er eeuwenlang niemand was geweest. Maar hij wist zeker dat ongeziene ogen naar hen loerden vanuit rotsspleten en vanaf richels.  

'We moeten ons niet gek laten maken,' mompelde hij. 'Dit is onze wereld niet. Laten we ons zo rustig en onopvallend mogelijk gedragen.'  

Sym, die achter Wedox aanslofte, knikte en bromde instemmend.  

'Paradoxaal,' zei hij peinzend, 'een dode wereld vol leven. Of is het een levende wereld vol dood?'

Plotseling bleef hij staan. Wedox keek over zijn schouder.

'Waarom sta je stil?'

'Ik ruik niets,' zei Sym verwonderd. Hij keek om zich heen en snoof de lucht op. 'Ik zie kruidmossen, hier, en daar, en daar,' hij wees naar donkergroene mossporen die zich in de spleten tussen stenen en rotsen hadden genesteld. 'Ik ken hun doordringende geur. Ze ruiken naar mendels en gaverbloesems, maar ik ruik niets.'  

'Misschien werken onze zintuigen hier minder sterk,' opperde Wedox. 'We ervaren het hier als stil, schemerig en reukloos. Misschien horen, zien en ruiken we gewoon minder goed.'  

Hij raakte de rotswand aan, maar moest constateren dat zijn tastzin goed werkte.

'Maar daarvoor in de plaats horen we dingen die we anders niet horen,' zei Sym. Alsof dat een teken was, ritselde er iets langs hen heen, streek een windvlaag over hun gezicht. Een schaduwflard loste op in het niets.

'Geestenland,' fluisterde Wedox.

 

Ze sjokten voort, afgaand op hun gevoel minstens een halve dag. Fluisterstemmen manifesteerden zich, schaduwen glipten weg, de dreunende toon bleef in hun oren hangen, maar verder gebeurde er niets. De kloof ging over in een lange, kaarsrechte tunnel die begroeid was met bleke mossen. In de verte schemerde licht, maar het duurde heel lang voor ze het eind van de tunnel bereikten.  

Voor hen lag een komvormig dal vol grotingangen.

'Een kruispunt,' raadde Sym.

Ze liepen naar het midden van het dal. Toen ze zich omdraaiden beseften ze een fout te hebben gemaakt. Verschillende tunnel-ingangen gaapten in de rotswand. Ze konden geen van beiden aanwijzen uit welke tunnel ze net naar buiten waren gekomen.  

Wedox balde zijn vuisten. 'Alweer blink ik uit in domheid,' siste hij. 'We zijn verdwaald.'

'De kaart,' zei Sym. 'Staat dit knooppunt niet op de kaart van Arrahed?'

Wedox deed een greep in zijn wambuis, verbleekte, en haalde er een verkruimeld papier uit.. 'Niet alleen onze zintuigen laten ons in de steek,' prevelde hij. De resten van Arrahed's plattegrond dwarrelden naar de bodem. 'We zitten vast op het netwerk van de Zwarte Paden.'