39 De tweede Conventdag
'Een legende sterft nooit.'
Nomadengezegde
Was de eerste dag van het Convent vooral de dag van Steinogard geweest, toch viel de toespraak van de Dvargenvorst in het niet bij de verrassingen van de tweede dag. Het waren aardschokken de verrassingen die voor alle betrokkenen de gebeurtenissen op Aidèn een onvoorziene wending gaven.
Nadat de beide Ermonregenten met uitgestreken gezicht en met afgemeten stem een korte verklaring hadden afgelegd waaruit bleek dat in en om Ermon Dae nog weinig te merken was geweest van de wedergeboorte van Gormorod, was het de beurt aan Elanthe. De prinses van het Spoor was het niet gewend om een groot publiek toe te spreken. Schuchter en naar woorden zoekend vertelde ze van haar eigen wedervaringen. Algauw gaf ze het woord aan Eccué. Deze las een korte verklaring van de Eerste Mon voor:
'Mensen en aartsvolken. Imerith Dunser, Eerste Mon van de Zuil, groet u vanuit Exode. De Zuil is altijd. Hij waakt als de nacht komt. Hij schenkt eeuwig licht. Eccué van Sac 'harled, Mon van de vierde fase, is mijn rechtmatige vertegenwoordiger op uw Convent. Zijn besluiten zijn de mijne. Sinds de stichter van onze orde, Nuun Dajaär, de woorden optekende in de Solivaanse Geschriften, het boek dat voor ons de gids door dit leven is, hebben de Mon van de Zuil grote moeite gehad met wat zij de zwarte bladzijden noemen. Velen onder ons gaan zelfs zo ver te veronderstellen dat de woorden op de betreffende bladzijden niet van Nuun Dajaär zijn. Zij vermoeden dat ze rechtstreeks afkomstig zijn van het Duister. Mon moeten zich verre van aardse zaken houden, zo menen zij, en andere strofen uit de Solivaanse Geschriften lijken hen daar gelijk in te geven. Op die zwarte bladzijden wordt gerept van een tijdperk dat wel heel veel overeenkomst vertoont met deze tijd. Lange tijd geloojde men dat ook ik een Dogmatist was, en dat wil onder andere zeggen dat ik een Mon zou zijn die zich niet met de aardse zaak wenst te bemoeien. Zij hadden ongelijk.
Ik geloof in de onverkorte inhoud van de zwarte bladzijden. De Mon zijn evenzeer gehouden aan de verdediging van de wereld van het Spoor en het welzijn van aartsvolken en mensen. Na zorgvuldige bestudering van de bladzijden zeg ik zelfs: meer dan enig ander wezen is een Mon gehouden om Aidèn te verdedigen. Daartoe heb ik een aantal plannen in voorbereiding.
Eccué is mijn gevolmachtigde vertegenwoordiger tijdens het Convent. Hij kent de aard van mijn plannen en spreekt via mijn mond.
De Mon bieden mensen en aartswezens die het tegen de onnoembare uit Gormorod moeten opnemen hun hulp, en ik wil u ervan verzekeren dat dat geen geringe bijdrage is.
Het ga u goed. De Zuil is en was, altijd. Hij spreekt tot ons in duizend talen. Hij staat ons toe te leven tot we opgaan in zijn licht.'
Eccué verklaarde vervolgens dat hij hier later op terug zou komen en ging zitten. Hofmeester Kayrin stond op en kondigde aan dat Thurand Aëm zou spreken. Vele nieuwsgierige blikken keken zijn kant op. De oude man, die ook op deze dag naast de Reuzenvrouw had plaatsgenomen, stond op en zwaaide met een resoluut gebaar zijn grijze mantel naar achteren. Een gulden tuniek werd zichtbaar. Om zijn hals hing een ketting waarin zeven fonkelende sierstenen waren gevat. Hij plaatste zijn witte staf voor zijn voeten en beklom vlot de verhoging. Hij boog voor Rademir, bracht zijn hand naar de puntkap en sloeg hem naar achteren.
'Legenden komen tot leven,' zei hij zacht. Toch was zijn stem tot in alle hoeken van de zaal hoorbaar. Hij draaide zich om en legde twee handen op het sierstuk van zijn staf, waarbij hij op zijn gemak de zaal inkeek. Hij liet zijn kin op zijn handen zakken.
'Drie aanwezigen kennen mij en hebben de schok van herkenning precies een dag verborgen gehouden voor de anderen. Ze gunden mij het privilege om zelf mijn identiteit te onthullen. Ik kan er een lang verhaal van maken, maar ik kan u ook meteen zeggen wie ik ben. Er rest ons tenslotte niet zoveel tijd meer.'
Hij glimlachte vriendelijk, ging rechtop staan en plaatste een hand op zijn zij. Met zijn andere hand hief hij zijn staf van de grond. Bliksem flitste erlangs naar boven en schoot sissend naar het dakgewelf. Meteen daarop rolde buiten de donder, hoewel de zon aan een blauwe hemel stond. De magiër leek groter te worden. Het werd doodstil in de troonzaal.
'Welnu,' zei hij, bijna fluisterend nu. 'Ik ben Pharve.'
Even hield de stilte aan. Toen brak het tumult van alle kanten los. Mensen en aartswezens riepen door elkaar. Er werd gejuicht, geapplaudiseerd. Sommigen stonden op. Arnarvilli, Eenhand en Arrahed, de drie die hem hadden herkend, kwamen naar voren en begroetten hem. Voor hen was het een roerend weerzien. Rinne staarde hem met open mond aan. Natuurlijk kende ze de legendarische tovenaar van naam. Zonder het te weten was ze met hem opgetrokken. Rademir stond met grote ogen en gebalde vuisten op van zijn troon.
'Pharve?' riep hij vragend. Zijn stem sneed door het lawaai als een kartelmes door een lap vlees. 'Maar heel Aidèn was overtuigd van je dood! Hoe...'
Thurand Aëm, Pharve, de legendarische magiër, stond er tijdens het tumult als een onvergankelijke oerboom bij. Nu hief hij zijn hand en draaide zich langzaam om.
'Edele vorst van Bregaua, ik ken het verhaal inmiddels. Lange tijd was mijn verdwijning van Aidèn een legende, die niet overeenkwam met de werkelijkheid. Ik geef het toe, het heeft weinig gescheeld. Het is ook niet zo vreemd dat men dacht dat Kartha mij te pakken had gekregen. Ik ben ervan overtuigd dat ze zelf ook in de veronderstelling verkeerde dat het haar was gelukt. Sterker nog, ikzelf weet pas sinds enkele jaren dat mijn laatste poging om mezelf te redden uiteindelijk slaagde.'
Hij keek naar zijn staf en stak hem naar voren. 'Ik heb altijd beweerd dat magische artefacten van grote waarde zijn. Mijn staf heeft me gered. Toen Kartha er in 2364 in was geslaagd op één na al mijn, eh... verschijningen onschadelijk te maken, verborg ik mezelf in de staf. Ik wist dat ze me doorhad, dus deed ik waar tot dan toe niemand in staat was: ik sprong terug in de tijd. Het lukte me tien tellen terug te gaan. Als Kartha langer dan die tien tellen was blijven kijken, was ik verloren geweest. Toen ze zich met een triomfantelijk lachje omdraaide en mijn onderkomen verliet, nadat ze de staf tot as had doen vergaan, zag ze niet dat de staf weer verscheen. Ongelukkigerwijs betekende mijn enige reddingsmogelijkheid ook eeuwenlange opsluiting in een toestand waaruit ontsnappen heel moeilijk is. Het ging destijds om momenten. Ik had mezelf als slapende geest opgesloten, mijn enige kans, omdat de bijbehorende Spreuk van Internale Verschuivingtwee woorden omvat en elke andere spreuk minstens vijf. Omdat Kartha op het punt stond me te verpulveren, had ik geen keus. Maar het formuleren van de Spreuk van Internale Verschuivinghield een groot risico in. Tot ik hem noodgedwongen toepaste, was mij niet bekend hoelang de stasis zou duren waarin de gebruiker verkeert. Dat weet ik nu wel.
Kartha verwoestte mijn onderkomen, maar mijn staf was bestand tegen haar vernietigend vermogen. Eeuwenlang is hij onaangeroerd blijven liggen op die ontoegankelijke plaats in Druc'hanllard. '
Rademir benutte de rust tussen Pharve's woorden. Hij liep naar de tovenaar en omhelsde hem.
'Een heuglijke dag. Ik sluit u, Pharve, namens alle aanwezigen in mijn armen. Al eeuwen treuren mensen en aartsvolken om het heengaan van de oermagiër, en zie, hier staat de legende voor ons, gezond en wel! Dat betekent dat de zwarte er een formidabele tegenstander bij heeft.'
Pharve maakte een afwerend gebaar.
'Heer koning, ik ben nog niet zo langgeleden... eh, teruggekeerd. Ik heb de eeuwen niet ongeschonden doorstaan. Er vielen gaten in mijn geheugen. Ik herinner me heel veel spreuken niet meer. Dus let wel, zo formidabel ben ik niet.'
'Dat zal best meevallen,' zei Rademir. 'Bovendien, de andere meestermagiërs zijn er ook nog.'
Arnarvilli stapte naar voren en zei: 'Ooit heeft Pharve alles opgeschreven. Die boeken zijn allemaal in het bezit van Kartha, neem ik aan.'
'Die kans is bijzonder groot,' zei Pharve.
'Welnu,' zei Arnarvilli. 'Dan is het onze taak om, naast het terugslaan en definitief vellen van de vijand, die boeken terug te halen. De inhoud compenseert de mazen in uw geheugen.' Pharve staarde hem aan en mompelde: 'Dat is goed, dat zou heel goed zijn, Arnarvilli. Pas als ik mijn boeken terug heb, leef ik weer helemaal.'
'Zo zij het,' zei een helemaal opgefleurde Rademir. 'Laten we voortmaken.' Hij wendde zich tot zijn hofmeester: 'Kayrin, de volgende.'
Het was de beurt aan Nadar Odinant, de regent van Tulath Mihim. Na de ook door de andere sprekers gesignaleerde meldingen van tekenen van naderend onheil, schetste hij vrij uitgebreid de gebeurtenissen rond Fiander. Toen:
'De dappere Alvií-vrouw Siderte, mijn vriend en scribent Ariam Mol Derme en een twaalftal krijgers hebben de Zwarte Paden betreden,' zei hij tenslotte. 'Naar ik vurig hoop slagen ze erin de dieven te achterhalen.'
Het vermelden van de Zwarte Paden zorgde voor heel wat commotie in de troonzaal.
Steinogard stond op.
'Beweert de regent van Tulath Mihim dat de Paden weer in gebruik zijn? Voorwaar, dat is pas slecht nieuws. Dat betekent...'
'...dat de zwarte horden al in overrompelende aantallen voor onze poorten kunnen staan,' vulde Rademir aan.
Het geroezemoes duurde voort. Rademir gaf Kayrin een teken. De hofmeester stampte met zijn staf, waarna het langzaam stil werd.
'Ik had er nog niet over willen beginnen,' zei de vorst, 'maar ook mijn scribent bevindt zich, samen met zijn leerling, op de Paden. Het was de bedoeling de Paden na te lopen op de mogelijke aanwezigheid van Orc'hs en andere trawanten van de zwarte. Waarschijnlijk weet Wedox niet hoe hij de Paden weer kan verlaten. Ik maak me grote zorgen.'
Arrahed vroeg het woord. Rademir knikte.
'Met alle respect, leiders, magiërs en andere aanwezigen, voor het verslag van het wel en wee van uw volken, ik denk dat er snel plannen gemaakt moeten worden. Laten we zelfs het laatste protocol maar overslaan. Ik ken de Zwarte Paden. Ze zijn gevaarlijk, maar nood breekt wet. Als we snel handelen, kunnen we met een Bregauaanse legermacht de zwarte horden verrassen in plaats van andersom. Ik stel voor morgenochtend direct een begin te maken met het verdelen van de taken.'
Er werd instemmend gemompeld. Rademir maande tot stilte.
'Natuurlijk heeft Arrahed gelijk,' zei hij. 'Als er niemand tegen is, dan kunnen we morgen aan de slag gaan. Het loopt inmiddels tegen de avond.'
Opnieuw klonk alleen maar instemmend gemompel.
De vorst keek een ogenblik peinzend naar Arrahed.
'Misschien ben ik al te snel, maar om te voorkomen nog meer tijd te verliezen, zou ik graag zo dadelijk al een compagnie samenstellen die morgenochtend vroeg met Arrahed op weg gaat om de horden van Yrroth te verrassen.'
Er werd opnieuw geknikt en gemompeld.
'Ondanks alles, ontspan u vanavond bij de opening van de Toogdagen,' besloot Rademir. 'Voeg u op het paleisplein en op de Planade bij de feestenden. Ik heb zo het gevoel dat het voorlopig de laatste keer zal zijn dat wij met elkaar iets kunnen vieren.'