40
HAL WILDE BETER WORDEN. VOLGENS POLLY WAS DAT DE EERSTE stap in de goede richting. En een moedige stap. Helena was verbijsterd toen ze van hun plan hoorde, maar Federica liet zich niet vermurwen. ‘Hij heeft verandering van omgeving nodig,’ zei ze. ‘En ik ook.’
Helena had erop gestaan dat ze hem zelf zou verplegen tot hij weer beter was. ‘Lieve help, je hoeft toch niet de halve wereld met hem over te reizen!’ riep ze uit. Ze voelde zich gekwetst en vernederd dat Hal bij haar weg wilde gaan en dat ze hem niet zelf kon helpen.
‘We gaan papa zoeken,’ gaf Federica ten slotte toe. ‘Ik weet zeker dat de oorzaak van Hals problemen in zijn jeugd ligt, toen hij nog jong was in Chili. Hij moet eens een keer met papa kunnen praten.’
Helena werd bleek van verontwaardiging, alsof Federica haar verweet dat ze Ramon had verlaten. Geplaagd door wroeging en jaloezie had ze haar lippen samengeknepen. Ze vond het vreselijk om buitengesloten te worden.
Arthur was zo blij dat eindelijk iemand de verantwoording voor Hal op zich nam dat hij hun vliegtickets naar Santiago betaalde.
‘Je hoeft mij niet te bedanken,’ zei hij tegen Federica. ‘Ik moet jou bedanken. Je weet niet half hoe dankbaar ik je ben.’
Federica wist dat hij haar op discrete wijze voor veel meer bedankte dan alleen haar betrokkenheid bij de gezondheid van zijn stiefzoon. Ze drukte een kus op zijn vlezige wang en fluisterde: ‘Vergeet alsjeblieft de goede momenten met mama niet. Jullie huwelijk kende immers meer goede dan slechte tijden.’
Maar Arthur was vastbesloten te wachten. Hij had helaas geen keus. Als ze niet uit eigen beweging terugkwam, zou hij haar moeten laten gaan.
Sam voelde zich beledigd dat Federica Polperro ging verlaten en geen reden zag om te blijven. Hij had haar door elkaar willen schudden, haar willen zeggen dat hij met hart en ziel van haar hield, maar tegelijkertijd was hij bang dat hij dan zijn eigen glazen zou ingooien.
Hij vertrouwde erop dat ze naar hem toe zou komen zodra ze er klaar voor was. Of helemaal niet. Hij moest geduld oefenen. De dag voordat ze vertrok ging hij naar Toby’s en Julians huis om afscheid te nemen. Hij had iets voor haar gekocht, waarvan hij hoopte dat het haar aan hem zou doen denken telkens wanneer ze het gebruikte.
‘O Sam, dat had je niet hoeven doen,’ zei ze terwijl ze het cadeautje van hem aannam. Met zijn handen in zijn zakken stond hij voor haar. Zijn door motten aangevreten trui kon amper de kou tegenhouden die hij tot op het bot voelde. Toen ze het bruine papier had afgewikkeld, hield ze een Pentax-camera in haar hand. ‘Mijn hemel!’ riep ze uit. ‘Een echte camera.’
‘Er zit een zoomlens op,’ zei hij, zijn wanhoop verbergend achter een glimlach.
‘Wat lief van je, Sam. Dank je wel,’ antwoordde ze. Ze kuste hem op zijn gespannen wang. Hij ademde haar geur in die elke keer weer zijn zinnen bedwelmde. Het liefst had hij haar in zijn armen genomen om haar echt te kussen, zoals die keer in het schuurtje, maar die drang wist hij te onderdrukken.
‘Zul je je vriend niet vergeten?’ zei hij, zijn ontroering wegslikkend.
Dankbaar lachte ze naar hem. ‘Je bent zo’n fijne vriend voor me geweest, Sam. Ik ben je zo dankbaar. Zonder jou was ik de afgelopen weken niet doorgekomen.’
‘Vergeet niet dat je het uiteindelijk allemaal zelf hebt gedaan,’ zei hij. ‘Je hebt niemand meer nodig. De kracht zit in jezelf. Je staat je mannetje wel.’
Federica keek hem vragend aan en bedacht hoezeer zijn woorden haar aan haar vader deden denken.
Toen Mariana na een wandeling over het strand binnenkwam, ging de telefoon. Ze nam op en door het gekraak op de lijn heen hoorde ze een zwakke meisjesstem. ‘Hola, quién es?’ zei ze terwijl ze haar hand over haar andere oor legde om het geluid van Ramoncito, die met zijn grootvader zat te schaken, te dempen.
‘Met Federica.’
Mariana hield haar adem in. ‘Fede? Ben jij het?’ vroeg ze in het Engels.
‘Ja, abuelita, ik ben het,’ riep ze, overspoeld door heimwee.
‘Wat is dat lang geleden! Hoe is het met je?’
‘Ik vlieg morgen met Hal naar Chili. Zouden we bij u kunnen logeren?’
‘Maar natuurlijk kan dat,’ riep ze opgewonden uit. ‘Ik kan het gewoon niet geloven. Ik dacht dat jullie ons vergeten waren.’
‘Ik ben u nooit vergeten, abuelita. Ik moet u zoveel vertellen, zoveel…’ zei ze. Ze kreeg een brok in haar keel van blijdschap, die haar voor even het spreken onmogelijk maakte. ‘Is papa bij u?’ vroeg ze schor.
‘Hij is in zijn strandhuis, halverwege Cachagua en Zapallar.’
‘Kan hij overmorgen bij u zijn?’
‘Ja,’ zei ze blij. ‘Jazeker. Hij zal zo blij zijn jullie te zien. Ik zal een auto sturen om jullie op te halen en hierheen te brengen.’ Vervolgens voegde ze er hoopvol aan toe: ‘Hoe lang willen jullie blijven?’ En Federica kon het niet helpen dat ze moest lachen, want haar grootmoeder was niets veranderd.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze en ze vroeg zich af of ze ooit nog wel zou vertrekken.
Toen Mariana met een vreugdevolle gloed in haar ogen het terras op liep, keek Ignacio op van zijn schaakbord. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij, zich afvragend welk wonder haar gezicht zo kon doen stralen.
Mariana wreef in haar handen, niet in staat haar geluk te verbergen. ‘Ramoncito,’ zei ze, ‘je gaat je halfbroer en halfzus ontmoeten. Ze komen overmorgen aan en blijven logeren.’
Ramoncito keek zijn grootvader aan, wiens gezicht openbrak van blijdschap.
‘Nou, vrouw, jij weet ons heel goed uit onze concentratie te halen,’ zei hij grijnzend. ‘Ik dacht dat ze ons vergeten waren,’ voegde hij eraan toe terwijl hij zijn bril afzette om in zijn ogen te wrijven.
‘En het mooiste is dat ze geen plannen hebben,’ zei ze hoopvol.
‘Misschien komen ze voorgoed naar huis,’ zei hij met een tedere blik op zijn vrouw.
‘Misschien.’ Vervolgens trok ze zich terug in de koelte van het huis om hun kamers in orde te maken. Ze wilde het zelf doen. Ze kon er immers niet op vertrouwen dat Gertrude het goed deed. Eigenlijk kon ze nooit op Gertrude vertrouwen, maar om de een of andere reden mocht Ignacio haar en daarom bleef ze.
‘‘Abuelito?’ zei Ramon terwijl hij een stuk over het bord schoof. Zijn grootvader zette zijn bril terug op zijn neus en keek zijn kleinzoon over de rand van de glazen aan. ‘Denk je dat ik Hal en Federica aardig zal vinden?’
‘Jazeker. Ik denk dat je ze heel aardig zult vinden. Maar je moet niet vergeten dat ze, toen ze nog heel klein waren, van hun vader zijn weggerukt. Ze hebben waarschijnlijk een hoop emotionele bagage bij zich. Wees geduldig en gun hun de tijd om de dingen op een rijtje te zetten. Je vader houdt van je, Ramoncito, en hij hield meer van je moeder dan van wie ook. Vergeet dat niet.’
De jongen knikte en zag dat zijn grootvader zijn aandacht weer op het spel richtte.
Met een gevoel van grote voldoening typte Ramon de allerlaatste zin van zijn boek. Het was een loutering geweest. Estella had hem geleerd dat het mogelijk was lief te hebben zonder iemand te willen bezitten, zoveel van iemand te houden zonder de ander zijn vrijheid te ontnemen. Haar leven had zijn eigen leven letterlijk veranderd. Op de een of andere manier had ze zichzelf onbewust opgeofferd om hem in staat te stellen te groeien. Ze had het goede voorbeeld gegeven en hij had ervan geleerd. Hij wou alleen dat hij daarvoor de innerlijke kracht had gehad toen ze nog leefde. De gevoelens van schuld en nalatigheid, die zijn geweten kwelden sinds hij zijn kinderen moedwillig had verlaten, had hij daarom vastgelegd in een allegorie over drie vogels: de fazant die totale toewijding eist, de zwaluw die voor de liefde wegvlucht en de feniks die haar onvoorwaardelijke liefde schenkt zonder er iets voor terug te vragen. Wanneer de feniks in de vlammen verdwijnt, hebben de fazant en de zwaluw eindelijk geleerd lief te hebben zonder de ander te willen bezitten. Ramon was tevreden over zijn werk. Hij gaf het de titel Liefde zonder grenzen en droeg het op Aan hen die ik liefheb.
Hij dacht aan Federica en Hal. Het was te laat om zijn onverschillige gedrag van vroeger goed te maken en dat betreurde hij ten zeerste. Maar hij had Ramoncito nog en aan hem gaf hij de liefde die hij voor zijn drie kinderen voelde. Hij ging in een gemakkelijke stoel zitten en in de schemer van zijn werkkamer las hij zijn manuscript nog eens helemaal door. De luiken waren gesloten tegen de hitte, maar het zachte geruis van de zee drong tezamen met de geur van kamperfoelie en jasmijn door de kieren naar binnen.
Toen Ramoncito later die middag thuiskwam, trof hij hem nog steeds verzonken in herinneringen aan. Hij had zijn ogen gesloten en zijn ademhaling was zwaar. Ramoncito kon niet wachten hem het nieuws te vertellen; hij wist immers hoe blij zijn vader zou zijn. Hij tikte zachtjes op zijn schouder en fluisterde: ‘Wakker worden, papa. Ik heb goed nieuws voor je.’
Ramon opende zijn ogen en maakte zich los uit zijn warme, naar rozen geurende dromen. Hij keek zijn zoon met half toegeknepen ogen aan.
‘Over twee dagen komen Hal en Federica vanuit Engeland hier aan,’ zei hij en hij zag de verbijsterde blik in zijn vaders ogen. ‘Het is echt waar. Federica heeft abuelita vanmiddag gebeld. Eindelijk zal ik mijn halfbroer en halfzus ontmoeten,’ zei hij met een brede glimlach.
Ramon ging rechtop zitten en wreef in zijn ogen. ‘Zeg het nog eens,’ zei hij verward. ‘Komen Federica en Hal hierheen? Weet je het zeker?’
‘Ja,’ hield Ramoncito vrolijk vol.
‘En Helena?’
‘Nee, alleen Federica en Hal.’
‘En ze gaan bij mijn ouders logeren?’
‘Ja.’
‘Mijn god, dit verdien ik niet,’ mompelde hij. Toen hij opstond voelde hij zich duizelig.
‘Jawel, papa,’ zei Ramoncito. ‘Mama heeft altijd gezegd dat je ze moest opzoeken.’
‘Maar ik heb nooit naar haar geluisterd.’
‘Het zou haar gelukkig maken.’
‘Weet ik.’
‘Ben je klaar?’
‘Met m’n boek?’
‘Ja.’
‘Ja, het is klaar.’
‘Mooi, laten we een fles wijn opentrekken. Nu hebben we twee dingen om te vieren,’ zei Ramoncito opgewekt.
Maar Ramon maakte zich zorgen. Federica en Hal wisten immers niets van Estella en Ramoncito.
Hal en Federica gingen aan boord van het vliegtuig waarmee ze de lange reis naar Chili zouden gaan maken. Ze wisten allebei niet wat ze moesten verwachten, maar op de een of andere manier hoopten ze dat de boze geest van het verleden eindelijk verdreven zou worden. Hal zag bleek en beefde zichtbaar, want zijn lichaam hunkerde nog steeds naar het verwoestende gif. Als een overbezorgde verpleegster dwong Federica hem water te drinken om de alcohol zoveel mogelijk uit zijn lijf te spoelen. Zodra ze aan boord waren, liet hij zich in zijn stoel vallen, sloot zijn brandende ogen en viel in slaap.
Federica probeerde te lezen maar kon zich niet concentreren. Haar gedachten werden beheerst door de gebeurtenissen van de afgelopen maand en gaven haar geen rust. Ze dacht aan Torquil. Ze was vanaf de eerste dag van haar huwelijk ongelukkig geweest maar ze had zichzelf wijsgemaakt dat ze van hem hield en ze had alles wat hij van haar vroeg gedaan om het hem naar de zin te maken. Hoe gemakkelijk was het voor hem geweest om haar te manipuleren en te kneden tot een onderdanige marionet. Ze had het allemaal gepikt, elke vernedering, totdat ze zo gewend was geraakt aan zijn autoritaire karakter dat ze niet eens meer besefte dat ze ertegen in opstand kon komen. Ze had een vaderfiguur gezocht om voor haar te zorgen en haar te beschermen tegen de boze buitenwereld. Het was een wonder te noemen dat ze toch nog volwassen was geworden in de verstikkende atmosfeer van haar huwelijk, waarin hij met zijn dominante persoonlijkheid haar groei had belemmerd. Op een bepaald moment had ze zich gerealiseerd dat ze niet langer door iemand anders geleefd wilde worden maar op haar eigen manier wilde leven.
Achteraf gezien leek het zo simpel. Ze had veel eerder moeten weggaan. Ze stond versteld van haar eigen gebrek aan wilskracht en zwoer zichzelf in stilte dat ze zich nooit meer zó door iemand zou laten behandelen. Ze dacht aan haar vader en de briefjes die hij haar had gestuurd. Dankzij zijn steun had ze afstand kunnen nemen en met een objectieve blik naar haar huwelijk kunnen kijken. En toen verscheen Sam op het toneel, die haar de helpende hand had geboden.
Toen ze aan Sam dacht, glimlachte ze inwendig totdat ze ook met haar mond glimlachte. Ze zag zijn haveloze gestalte voor zich, de versleten truien die hij altijd droeg, zijn doffe schoenen die nooit de luxe van een lik schoenpoets hadden mogen smaken, zijn arrogante uitstraling en zijn intelligente ogen. Vroeger was hij een knappe jongen, bedacht ze weemoedig en ze herinnerde zich hun eerste ontmoeting op het meer. Hij had dik blond haar dat over zijn ogen viel, bleekroze lippen die sardonisch konden grijnzen, een gave huid die glansde van levenslust en het charisma van een jongeman die weet dat hij slimmer is dan alle anderen.
Wat was er met hem gebeurd? De tijd had zijn gouden lokken gestolen, zijn ervaring had hem nederig gemaakt en Nuno’s dood had hem beroofd van zijn levenslust. Hij was liever nu, minder afstandelijk. Maar Federica stond zichzelf niet toe nog langer over haar gevoelens voor Sam na te denken. Ze was er nog niet klaar voor om ze onder ogen te zien. Ze haalde het vlinderkistje uit haar tas en richtte haar aandacht op haar vader en grootvader. In gedachten beleefde ze weer alle heerlijke momenten uit haar jeugd, voordat haar moeder haar had meegenomen naar de andere kant van de oceaan.
Het grootste gedeelte van de reis bracht Hal slapend door. Af en toe werd hij wakker om iets te eten of naar het toilet te gaan. Pas toen ze op het vliegveld van Santiago landden, ging hij overeind zitten om uit het raampje te kijken. Het uitzicht op het Andesgebergte bezorgde hem een brok in zijn keel en zijn ogen werden nat van tranen. Terwijl hij de leuning van zijn stoel omklemde, voelde hij zijn maag ineenkrimpen door de wirwar van emoties.
‘We zijn thuis, Fede,’ zei hij met verstikte stem. Hij keek haar zijdelings aan. Ze knikte, want ook zij was te ontroerd om iets te kunnen zeggen. Ze knipperde haar vreugdetranen weg en vlocht haar hand door de zijne.
Mariana had de chauffeur gestuurd om hen op te halen en naar Cachagua te brengen. Hij stelde zich voor als Raul Ferro. Hij sprak geen woord Engels en Hal en Federica waren het Spaans dat ze als kind vloeiend hadden gesproken vergeten, dus moesten ze met handen en voeten communiceren. Ze volgden hem naar de auto. Het was broeierig heet in Santiago, maar Hal en Federica genoten van de hitte en hun vervlogen herinneringen. Eerst zaten ze nog zwijgend en in gedachten verzonken achterin naar het voorbijtrekkende landschap te kijken, maar toen de auto de stad uit reed en de weg naar de kust insloeg die de dorre bergen doorsneed, bekeken ze elkaar met andere ogen. Na jaren van vervreemding werden ze plotseling verenigd door hun gedeelde jeugd en hun gezamenlijk verlangen het verleden terug te winnen.
‘Ik was pas vier toen we weggingen, maar ik herinner me nog zoveel,’ zei Hal weemoedig. Met zijn mouw veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik voel me nu al stukken heter.’
‘Ik dacht dat het vreemd zou zijn om alles weer terug te zien, maar het lijkt alsof ik nooit ben weggeweest,’ verzuchtte Federica terwijl ze de hitte boven de weg als een waterspiegel zag glanzen.
‘Ik heb altijd het idee gehad dat ik niet bij papa hoorde,’ zei Hal plotseling.
Federica keek naar zijn gekwelde gezicht en glimlachte meelevend. ‘Weet ik. Hij negeerde je, nietwaar?’ zei ze.
‘Vreemd, want ik was nog zo klein, maar ik heb door de jaren heen altijd zijn afwijzing gevoeld.’
‘Jij was altijd mama’s oogappel.’
‘Daar heb ik wel een prijs voor moeten betalen, hoor.’
‘Het moet verstikkend voor je zijn geweest.’ Federica schudde haar hoofd terwijl ze zich de afhankelijkheid en constante ontevredenheid van haar moeder herinnerde.
‘Ze is in wezen diepongelukkig,’ peinsde Hal hardop. ‘Als kind was ik verantwoordelijk voor haar geluk, omdat anderen haar niet gelukkig hadden kunnen maken. Weet je dat Arthur het ook heeft opgegeven, net als papa? Ik heb altijd gedacht dat Arthur het wel zou uithouden met haar.’
‘O, maak je geen zorgen om Arthur,’ zei ze lachend.
‘Hoe bedoel je?’ Hij keek haar vragend aan. ‘Ik dacht dat jij een hekel aan hem had.’
‘Dat klopt, maar ik heb hem eigenlijk nooit een kans gegeven. Hij is een goeierd en mama boft met hein.’ Toen ze de verbaasde uitdrukking op zijn gezicht zag, voegde ze eraan toe: ‘Ik ben bij hem op bezoek geweest, Hal. Ze houden nog steeds van elkaar.’
‘O, dat is mooi,’ verzuchtte Hal. ‘Ze bedoelt het niet kwaad. Ze is alleen op een dwaalspoor geraakt.’
‘Het heeft lang geduurd voordat ze over papa heen was, maar ze heeft van haar fouten geleerd. “Wijsheid bestaat in de eerste plaats uit het kennen van je dwaasheden,’” citeerde ze eigenwijs.
‘Je lijkt Sam Appleby wel,’ zei hij.
Ze grijnsde. ‘O ja?’
‘Ja, zijn gewichtigdoenerij is besmettelijk. Je hebt vast te veel tijd met hem doorgebracht.’ Hal staarde uit het raampje. ‘Waarom denk je dat papa ons verlaten heeft?’ vroeg hij aarzelend. Ze hadden nog nooit op deze manier over hun vader gepraat want dergelijke vragen hadden ze elkaar niet durven stellen.
Federica sloeg haar ogen neer. ‘Weet ik niet,’ zei ze terwijl Sam Appleby oploste in de schaduw van haar vader. ‘Maar ik ga het hem vragen. Ik wil het weten en jij ook.’
‘Waarom denk je dat hij blij is om ons te zien?’
‘Dat weet ik gewoon,’ antwoordde ze vastberaden.
‘Hij had ons in Engeland kunnen opzoeken, maar dat heeft hij niet gedaan. Dus waarom zou hij nu blij zijn ons te zien?’
‘Ik weet wat je bedoelt, Hal,’ zei ze voorzichtig, ‘maar vertrouw nu maar op me. Ik weet dat hij het verleden betreurt en dat hij om ons geeft.’
Hal liet zijn ogen over het overweldigende landschap glijden, dat zo anders was dan de koude kliffen van Cornwall. Een diep verlangen vulde zijn ziel en voor het eerst in lange tijd voelde hij zijn energie en optimisme terugkeren.
Ramon zat op het terras van het strandhuis van zijn ouders en keek uit over de kalme zee die lag te schitteren in het late ochtendlicht. Hij had nauwelijks geslapen want zijn geest werd geplaagd door schuld en wroeging – hoe moest hij zichzelf rechtvaardigen tegenover de twee kinderen die hij langgeleden in de steek had gelaten en die hem zo gemist hadden? Hoe moest hij Ramoncito verklaren – en Estella? Zouden ze het begrijpen? Hoe zou Ramoncito zich voelen wanneer hij zijn vaders aandacht, waarop hij tot dusver het exclusieve recht had, plotseling moest delen? Hij keek op zijn horloge; ze konden elk moment komen. Zijn maag kromp ineen van de zenuwen. Hij wist dat hij ze eigenlijk zelf had moeten ophalen van het vliegveld, maar hij had de morele steun van zijn ouders nodig.
Mariana was het met hem eens. ‘Het is veel beter als ze ons allemaal hier in huis ontmoeten, dat geeft wat minder druk,’ had ze gezegd.
‘Hier, zoon,’ zei Ignacio terwijl hij hem een glas rum aanreikte. ‘Je ziet eruit alsof je wel een borrel kunt gebruiken.’
‘Ik weet niet wat ik moet verwachten,’ zei hij schaapachtig.
‘Pieker er nu maar niet te veel over,’ zei Ignacio simpelweg. Hij ging tegenover Ramon zitten en drukte zijn panama dieper over zijn ogen om zich tegen de zon te beschermen. ‘Ze komen je opzoeken omdat je hun vader bent, niet om je te kwellen. Laat het verleden nu maar rusten en probeer elkaar opnieuw te leren kennen. Dat is mijn advies.’
‘Er is zoveel gebeurd,’ zei Ramon, in zijn glas starend. ‘Estella, Ramoncito…’
‘Het leven gaat door. Het bevat vele hoofdstukken, maar toch is het één boek. Het gaat om de rode draad die de hoofdstukken met elkaar verbindt.’
‘En die rode draad is?’ vroeg Ramon met een diepe zucht.
‘Liefde,’ zei Ignacio stellig. Ramon keek hem vragend aan, maar zijn vader knikte alleen maar naar hem. ‘Ik ben een oude, wijze man, zoon. Dat mag ook wel na vierentachtig jaar. Ik heb in het leven een paar dingen geleerd en dat is er één van. Neem dat nu maar van een oude man aan.’ Hij grinnikte. ‘Je zult zien dat de liefde jullie weer zal binden.’
‘En vergeving,’ zei Ramon, waarna hij zijn glas in één teug leegdronk. ‘Heel veel vergeving.’
Naarmate ze verder langs de kustweg reden, kwamen er bij Federica en Hal steeds meer herinneringen boven. Ze herkenden het stalletje waar ze onderweg naar hun grootouders altijd stopten, waar Ramon hen trakteerde op limonade en empanadas en waar Chileense kinderen met een leeg cola-blikje voetbalden onder de platanen. Het verbaasde hen allebei dat er in zoveel jaren zo weinig veranderd was, alsof ze door een eigenaardige lege ruimte reden waar de tijd geen vat op had.
Toen ze het zandpad naar Cachagua zelf af reden, konden ze allebei van ontroering en spanning geen woord meer uitbrengen. Hal pakte Federica’s hand, hetgeen haar verbaasde omdat zij altijd degene was die het initiatief nam tot uitingen van genegenheid. Dankbaar voor zijn steun kneep ze even in zijn hand. Toen de auto voor het vertrouwde huis van hun grootouders halt hield, konden ze allebei het kloppen van hun hart horen.
‘Ik vind het eng,’ bekende Hal.
‘Ik ook,’ antwoordde Federica schor. ‘Maar nu we er toch zijn, laten we dan ook maar doorzetten,’ zei ze, in een poging hun angst weg te lachen.
Ramon hoorde de auto naderen, gevolgd door een verwachtingsvolle stilte toen de motor was uitgeschakeld. Portieren werden geopend en dichtgeslagen. Hij keek naar zijn ouders en Ramoncito, die allemaal waren opgestaan en zich in het huis begaven. Ondanks haar oude benen haastte Mariana zich, hijgend van opwinding, zo snel ze kon door de woonkamer. Ramoncito, die niet begreep waarom zijn vader zich zo opgelaten voelde, werd meegesleept door het enthousiasme van zijn grootouders. 1 lij had zich altijd al afgevraagd hoe zijn halfbroer en halfzus eruit zouden zien en gefantaseerd dat ze in Chili woonden, zodat ook hij de gezelligheid van een grote familie zou kennen, net als zijn schoolvrienden die vaak wel tien broers en zusjes hadden om mee te spelen.
Ignacio wendde zich tot zijn zoon, die met een bleek en bezorgd gezicht op het terras was blijven staan. ‘Zoon, zie het als een duik in de zee. Van tevoren zie je ertegenop, maar als je eenmaal in het water ligt, is het warm en aangenaam.’ Hij keek hem met een begrijpende glimlach aan. ‘Je moet er gewoon doorheen en niet nadenken.’
Ramon knikte naar hem en liep achter de oude, aarzelende gestalte van zijn vader aan de donkere kamer in, waar het koel was en naar tuberozen geurde. In gedachten zag hij Federica nog steeds voor zich als het dertienjarige meisje op haar fiets in Cornwall. Hal kon hij zich veel minder goed herinneren en daardoor voelde hij zich schuldiger dan ooit.
Toen Federica en Hal hun grootmoeder het huis uit zagen komen om hen te begroeten, viel alle angst van hen af en vulden hun harten zich met blijdschap. Ze was grijzer geworden en leek veel kleiner, omdat ze haar voor het laatst gezien hadden toen ze nog kinderen waren. Maar met haar glimlach en haar tranen liet ze zien dat ze nog even zachtaardig was als in hun herinnering. Ze renden naar haar toe om haar te omhelzen. Ze had hen willen zeggen hoe groot ze waren geworden, hoe mooi Federica was en hoe knap Hal, maar haar keel deed pijn van ontroering en haar lippen trilden van spijt omdat ze oud was en zoveel kostbare jaren van hun jeugd had gemist. Ze omhelsde hen nogmaals, terwijl ze met haar expressieve gezicht en bevende handen uiting gaf aan wat ze met woorden niet kon zeggen.
De volgende die in de deuropening verscheen was Ignacio, want Ramoncito hield zich, plotseling overmand door verlegenheid, op de achtergrond. Hij omhelsde zijn kleinkinderen en grijnsde van blijdschap want ook hij was té ontroerd om te spreken. Hal herinnerde zich hem van de keren dat hij op zijn schouders mocht zitten, maar het was moeilijk het magere, verschrompelde mannetje dat nu voor hem stond in verband te brengen met de sterke beer uit zijn jeugd.
Toen verscheen Ramons aarzelende gestalte, geflankeerd door zijn zoon, in de deuropening.
Federica zag de angst in zijn ogen en liep direct naar hem toe. Ze wierp zich in zijn armen, zoals ze dat altijd als kind had gedaan. Ramon, die zich verbaasde over haar vrijmoedige uiting van genegenheid, sloeg zijn armen dankbaar om haar heen. In haar gelaatstrekken zag hij de jonge Helena weerspiegeld, op wie hij verliefd was geworden op de pier in Polperro. Ze had blonde, golvende haren, een lichte huid en dezelfde helderblauwe ogen, die hem zo hadden aangetrokken in haar moeder. Hij legde zijn handen om haar gezicht en slikte zijn spijt weg. ‘Wat ben je groot geworden,’ zei hij met verstikte stem. ‘En dat heb je allemaal zonder mij gedaan?’ Weer trok hij haar in zijn armen.
‘Zonder jou? Nee,’ snifte ze terwijl ze zijn geur, die haar aan vroeger deed denken, inademde. Ramon keek over Federica’s schouder heen in het grauwe gezicht van zijn zoon, die hem met gekwelde blik aankeek. Zachtjes maakte hij zich van zijn dochter los en liep naar hem toe.
‘Hal,’ zei hij terwijl hij zijn hand uitstak. Hal probeerde ‘papa’ te zeggen maar aan zijn keel ontsnapte slechts een droog raspend geluid. Hij keek in het gezicht van zijn vader en zocht naar een teken van genegenheid, maar alles wat hij zag was angst en onzekerheid. Hij slikte moeizaam. Ramon aarzelde, niet wetend wat hij nu moest doen. Hij keek naar zijn vader en dacht aan het advies dat hij hem gegeven had. ‘Hal, het spijt me,’ mompelde hij. De blik in de ogen van de jongen werd milder en hij trok geëmotioneerd met zijn mondhoeken. Ramon zette de eerste stap, strekte zijn armen uit en trok de bevende jongen tegen zich aan. Hal antwoordde met een kreun, waarna zijn afgeleefde lijf begon te schokken en hij in snikken uitbarstte. ‘Ik zal het goedmaken met je,’ zei Ramon. ‘Dat beloof ik je.’
Ramoncito, die het weerzien vanuit de deuropening gadesloeg, voelde zich buitengesloten. Tranen en emoties waren hem vreemd. Zelfs bij zijn moeders begrafenis had hij niet gehuild. Nieuwsgierig bekeek hij Federica en Hal en luisterde naar de vreemde taal die ze spraken, waarvan hij niets verstond. Federica leek helemaal niet op Ramon. Hal leek echter griezelig veel op zijn vader, hoewel hij er mager en ziek uitzag. Hij wilde naar hen toe gaan om zich voor te stellen, maar hij was zich ervan bewust dat hij geen rol speelde in deze familiebijeenkomst. Ze rouwden immers allemaal om een afscheid dat had plaatsgevonden vóór hij was geboren.
Plotseling dacht Ramon aan Ramoncito. Hij vermande zich en liep naar zijn zoon die angstvallig in de schaduw was blijven staan. ‘Ramoncito,’ zei hij. ‘Laat me je aan je broer en zus voorstellen.’ Hoewel hij Spaans sprak, verstonden Federica en Hal hem en ze keken elkaar ontsteld aan. De vijftienjarige jongen stapte het zonlicht in. Hij was lang en atletisch gebouwd en had ravenzwart haar. Zijn glanzende ogen waren bruin als melkchocolade.
Aan zijn lome glimlach en zelfverzekerde tred herkende Federica meteen Ramon. Zijn huid had echter de kleur van honing en zijn smalle gezicht straalde rust uit, en daarin week hij af van hun vader.
Hal zag meteen zichzelf weerspiegeld in het donkere uiterlijk van Ramoncito en hij dwong zichzelf naar hem toe te stappen en hem de hand te schudden. ‘Ik heb altijd een broer willen hebben,’ zei hij.
Toen Ramon de woorden had vertaald, brak Ramoncito’s gezicht open in een brede glimlach. ‘Ik ook,’ antwoordde hij in het Spaans.
Federica pakte zijn hand en kuste hem. Hij bloosde tot in zijn haarwortels. Federica glimlachte naar hem. Behalve hun bloed hadden ze ook hun neiging tot blozen gemeen.