23
JUIST OP HET MOMENT DAT HELENA DACHT DAT ZE NOOIT ZOU kunnen besluiten of ze met Arthur zou trouwen, kreeg ze een telefoontje dat de toekomst voor haar besliste.
‘Helena, met Ramon. Ik ben in Londen.’
Helena’s maag keerde zich om bij het horen van zijn rauwe stem, waarvan de klank te veel herinneringen opriep. Ze stond met haar mond vol tanden, ze wilde woedend reageren maar had geen tijd om haar woede op te wekken.
‘Helena?’ herhaalde hij toen het stil bleef.
‘Wat wil je?’ vroeg ze ijzig, in een poging tijd te winnen.
‘Ik wil mijn kinderen zien,’ antwoordde hij.
‘Dat kan niet,’ zei ze simpelweg. Ze tastte naar haar sigaretten en herinnerde zich Arthurs advies om diep adem te halen wanneer ze gespannen was, maar ze was al blij dat ze nog kon ademen. Ze kon niet toestaan dat hij Federica’s verdriet weer zou oprakelen, niet nu ze net over hem heen begon te komen.
‘Helena, je kunt me niet verbieden mijn eigen kinderen te zien,’ zei hij. ‘Ik heb een brief van Fede ontvangen. Ze heeft me nodig.’
‘Ze kan je missen als kiespijn,’ kaatste Helena sarcastisch terug. Ze stak haar sigaret aan.
‘Je bent kwaad op me.’
‘Ja Ramon, vind je het gek! Ik heb zeven jaar niets van je gehoord,’ snauwde ze, de rook in de telefoon blazend.
Hij haalde diep adem. ‘Rustig nou maar,’ zei hij wrevelig.
‘Mijn god, wat ben jij voor een vader? Het verbaast me dat Federica je nog niet vergeten is. Daar krijgt ze alleen maar spijt van, verdomme. Toby is meer een vader voor haar dan jij ooit bent geweest. Je kunt niet na zeven jaar zomaar ineens voor de deur staan en van ons verwachten dat we je met open armen ontvangen. Je hebt ervoor gekozen te vertrekken en weg te blijven. En als je daar spijt van hebt, dan is dat jammer.’
‘En wie is Arthur?’ vroeg hij.
Ze nam een stevige trek van haar sigaret. ‘Mijn verloofde,’ antwoordde ze zelfvoldaan.
‘Daar was Fede al bang voor.’
‘O, kom je daarvoor. Fedes reddende engel. Laat me niet lachen.’
‘Ik kom naar jullie toe, of je wilt of niet,’ zei hij.
‘Doe wat je niet laten kunt. Maar ik laat je niet bij de kinderen.’
‘Als jij je eigen kinderen hun vader wilt onthouden, dan moet je het zelf weten, maar ik kom.’ Hij hing op.
Ramon zette zijn tas in de kofferbak van de zwarte Mercedes en vroeg de chauffeur hem naar Polperro te brengen. Vervolgens ging hij achterin zitten en liet zijn gedachten de vrije loop. De jaren waren voorbijgevlogen zonder dat hij er erg in had gehad. Hij was te gelukkig met Estella en Ramoncito geweest om lang stil te staan bij zijn gezin aan de andere kant van de oceaan. Helena en de kinderen knaagden altijd wel aan zijn geweten, maar niet ernstig genoeg om ze op te gaan zoeken.
Estella hield van hem, onvoorwaardelijk als een kind, teder als een moeder en onzelfzuchtig als een vriend. Bij haar had hij niet steeds de behoefte om te vertrekken, integendeel, hij reisde gejaagd en keek uit naar de dag dat ze hem weer in haar armen zou sluiten. Soms, wanneer hij ver weg was en alleen met zijn gedachten, rook hij ineens de geur van rozen en meende hij dat ze was gekomen om de eentonigheid van zijn eenzame reizen te verlichten. Andere keren hoorde hij het gefluister van de zee en het gelach van een beekje en dan bleef hij even staan om zich Estella’s gelukzalige glimlach en honingzoete stem voor de geest te halen. Naarmate Estella’s zachte gelaatstrekken die van Helena, Federica en Hal verdrongen, raakte zijn verre gezin steeds verder op de achtergrond. Een mens vergat zo gemakkelijk.
Mariana schreef haar kleinkinderen met een geforceerde regelmaat, bang dat ze het anders zou vergeten. Als Helena eraan dacht stuurde ze foto’s, die Mariana plichtmatig vergrootte en inlijstte. Ze dwong zichzelf er dagelijks naar te kijken om te voorkomen dat ze op een dag wakker zou worden en zou beseffen dat ze in geen jaren aan hen had gedacht. In haar herinnering waren het nog steeds de kleine kinderen die ze die laatste zomer in Cachagua vaarwel had gekust, hoezeer de foto’s er ook van getuigden dat ze groeiden als kool. Haar andere kleinkinderen kwamen geregeld op bezoek. Ze had er nu vierentwintig, waardoor het steeds moeilijker werd om zich de twee van wie ze het meest had gehouden te blijven herinneren.
Mariana had Ignacio niets over haar bezoek aan Estella’s strandhuis verteld. Ze wist bij voorbaat dat hij uit zijn vel zou springen van woede. Hij zou niet alleen kwaad zijn maar ook teleurgesteld, en ze wist niet of zijn hart zoveel emotie kon verwerken zonder te breken. Maar zij kon haar kleinkind niet vergeten. Ze bracht avonden door aan het strand, uitkijkend over zee, en vroeg zich af wat ze moest doen. Ze was ervan overtuigd dat Estella zou wegkwijnen van eenzaamheid, omdat Ramon steeds vaker en langer zou gaan reizen, en dat zijn zoon, net als Hal en Federica, zonder vader zou opgroeien. Toen ze die ochtend was thuisgekomen na haar bezoek aan Estella, was ze zo boos geweest op Ramon dat ze Gertrude naar huis had gestuurd en alle vloeren en meubels in de was had gezet. Daarna was ze uitgeput op bed gaan liggen en pas de volgende dag tegen lunchtijd wakker geworden. Tot Ignacio’s verbazing had hij haar niet wakker kunnen krijgen. Er volgden vele strandwandelingen, ze begon nagels te bijten en verloor zoveel gewicht dat ze een compleet nieuwe garderobe moest aanschaffen toen ze naar Santiago terugkeerde. Ignacio meende dat ze Helena en de kinderen miste en deed zijn best haar te troosten. Maar ze kon niet getroost worden.
Uiteindelijk keerde ze toch terug naar Estella’s strandhuis, met een bleek, treurig gezicht. Ze wist niet wat ze zou gaan zeggen, alleen dat ze erover wilde praten. Estella zag onmiddellijk Mariana’s verdriet en barstte in tranen uit op de veranda.
‘Er is toch niets met Ramon gebeurd?’ snikte ze terwijl ze met een wanhopige blik op haar toe wankelde. ‘Is alles goed?’
Mariana was zo aangedaan door Estella’s tranen dat ze haar omhelsde. ‘Met Ramon is alles goed, Estella. Ik maak me alleen zorgen om jou en mijn kleinkind,’ zei ze zacht terwijl ze haar losliet.
Estella staarde haar met een glazige blik aan. ‘Het spijt me,’ fluisterde ze. ‘Ik liet mezelf gaan.’
‘Ik wist het al,’ zei Mariana vriendelijk.
‘Komt u maar binnen.’
Mariana was niet langer nieuwsgierig naar het huis of verbaasd over de grootte ervan. Ze herkende Ramons typemachine op het bureau en de eerste pagina’s van een manuscript die er in een keurig stapeltje naast lagen. Ramon was nooit zo netjes geweest, net zomin als Helena, maar Estella ruimde haar huis keurig op, net als toen ze nog haar dienstmeisje was. Estella liet haar de woonkamer zien, die ruim en licht was. Voor de openslaande deuren hingen jaloezieën die half waren neergelaten om de kamer koel te houden. Ze bewonderde Estella’s smaak. Op de vloer lagen felgekleurde kleden uit India en ze had de kamer gevuld met grote potten geraniums en lichte rozen. Op de boekenplank stonden de meest uiteenlopende werken van Europese schrijvers, filosofen en biografen. Mariana zag dat Ramon prachtige foto’s van Estella en hun zoon had gemaakt, die in zilveren lijstjes door de kamer verspreid stonden. Waar haar ogen ook bleven rusten, overal zag ze de getuigenissen van de reizen die haar zoon had gemaakt, zoals de Griekse icoon van Sint Franciscus die hij van een monnik op de berg Athos had gekregen, en de Afrikaanse speer van een bevriende stam uit de binnenlanden van de Afrikaanse jungle. Ramon en Estella hadden het samen gezellig ingericht.
Estella ging tegenover Mariana zitten en keek haar met haar kristalheldere ogen aan.
‘Ik ben hier niet om je te veroordelen, Estella,’ zei ze, op haar gevoel afgaand. ‘Ik maak me zorgen om je, dat is alles.’
‘Hoe bent u erachter gekomen?’ vroeg Estella stoutmoedig.
‘Toen ik hier net voor de kerst was, vergat ik je het cadeautje te geven dat ik voor je had gekocht, dus toen ben ik even teruggelopen.’
‘O,’ zei Estella en ze knikte treurig.
‘Ik hoorde dat je de baby Ramoncito noemde, dus toen wist ik genoeg.’
‘Ja.’
Mariana keek haar begripvol aan. ‘Ik ben ook een vrouw. Ik weet wat het is om van een man te houden. Ik hou van Ignacio. Een moeilijke man, en dan druk ik me zwak uit. Maar ondanks zijn opvliegende aard hou ik van hem. Ik ken Ramon goed genoeg om te beseffen dat hij degene was die jou heeft verleid. Ik neem het je niet kwalijk. Ik heb met je te doen. Ik heb zijn huwelijk stuk zien lopen. Helena kon niet meer tegen zijn zwerftochten. Jij?’
Estella’s gezicht glom als een blozende appel en ze glimlachte de glimlach van een vrouw die tevreden is met haar lot. ‘Ik hou van Ramon. Hij houdt van mij. Meer vraag ik niet. Ik wil hem niet thuis opsluiten. Ik wil alleen zijn liefde. Ik ben gelukkig, señora. Gelukkiger dan ik ooit ben geweest.’
‘Ik geloof je,’ zei ze en ze legde haar hand op de arm van de jonge vrouw. ‘Maar wat vinden je ouders ervan? Hij is nog altijd met Helena getrouwd.’
De lente op Estella’s gezicht maakte plaats voor herfstachtig verdriet. ‘Ze hebben me verstoten,’ zei ze op matte toon, alsof ze inwendig een muur van onverschilligheid had opgetrokken om te voorkomen dat de pijn haar nog dieper kon raken.
‘O, wat erg voor je,’ zei Mariana. ‘Als ik je ergens mee kan helpen?’
‘Nee, nee,’ antwoordde Estella. ‘Niemand kan er iets aan veranderen.’
‘Hebben ze je kind gezien?’
‘Nee.’
‘Als ze hem zouden zien…’
‘Ze komen hier niet eens in de buurt.’
‘Weten ze wie de vader is?’
‘Jawel, maar het kan ze niet schelen. Mijn vader wil dat Ramon met me trouwt…’
‘Ik begrijp het.’
‘Ik ben gelukkig. Ze zouden gelukkig moeten zijn omdat ik gelukkig ben, maar ik maak mijn familie te schande,’ zei ze. De tranen brandden in haar ogen.
‘Waarom laat je ze Ramoncito niet zien? Dan zullen ze zeker van gedachten veranderen. Hij is zo lief. Een engel is het. Mag ik hem nog eens zien?’
Estella ging Mariana voor naar het koele kamertje waarin Ramoncito rustig lag te slapen. Ze liet een vinger over zijn zachte wangetje glijden en kreeg een brok in haar keel. ‘Breng Ramoncito naar ze toe,’ zei ze.
‘Zal ik Ramon zeggen dat u bent geweest?’
‘Nee,’ antwoordde Mariana gedecideerd. ‘Het is ons geheim. Hij zal het me zelf vertellen wanneer hij de tijd er rijp voor acht. Maar als er iets is wat ik voor je kan doen, schroom dan niet me te bellen. Je weet waar je me kunt bereiken. Maar nu zal ik je niet langer lastigvallen.’
Estella raakte Mariana’s hand aan en glimlachte. ‘Ik wil dat u blijft komen. Ik wil dat Ramoncito zijn grootmoeder leert kennen,’ zei ze met bevende lippen.
Mariana was te aangedaan om te kunnen antwoorden. Ze knikte, slikte moeizaam en knipperde haar dankbaarheid weg.
De volgende avond maakte Estella zich op voor het moeilijkste dat ze ooit had gedaan. Ze wikkelde Ramoncito in een wollen shawl, pakte voldoende kleren en voedsel in voor een week en legde hem bij haar ouders voor de deur, met een briefje waarop doodeenvoudig stond: ‘Ik heb jullie liefde nodig. Ramoncito.’ Daarna draaide ze zich snel om en liep weg. Toen ze echter de bocht in de weg bereikte, stond ze op het punt terug te rennen om hem op te halen, maar ze dacht aan Mariana’s woorden en vervolgde met loden schoenen haar weg. Na een paar vertwijfelde uren, waarin de bezorgdheid aan haar geweten klauwde als een gevangen kraai die zich een weg naar buiten poogt te banen, hield ze het niet langer uit en haastte ze zich langs de kustweg terug naar haar ouderlijk huis boven aan de heuvel.
Ramoncito lag niet meer voor de deur. Ze was ineens doodsbang dat er iets met hem was gebeurd, zodat ze naar het raam van het huis kroop en met ingehouden adem naar binnen gluurde. Eerst zag ze alleen maar een lege kamer. Maar op hetzelfde moment dat er een snik in haar keel opwelde, kwam Maria de kamer binnen met de baby veilig in haar stevige armen. Ze glimlachte breed en tranen van vreugde stroomden over haar oude wangen.
Pablo Rega zat naast zijn vriend, Osvaldo Garcia Segundo, in het gras en begon zoals altijd op openhartige wijze te praten.
‘Mijn oude hart is gesmolten, Osvaldo. Sí señor, geloof het of niet. Maria kwam thuis en vond Estella’s bastaard voor de deur. Ze had hem daar gewoon achtergelaten. Zomaar, voor de deur. Met een briefje. Alsof wij niet zouden weten van wie het kind was.’ Hij schudde grinnikend zijn hoofd en speelde met het medaillon van de Maagd Maria, dat op zijn borst hing. ‘Hij is nog zo klein, ik was gewoon bang hem aan te raken. En toen legde Maria hem in mijn armen – goeie god, Maria, zei ik, als ik hem laat vallen, komt de duivel hem halen. Maar ze lachte alleen maar en begon weer te huilen. Hij heeft mijn glimlach, zegt Maria. God zegene het arme schaap als hij op mij lijkt. Daar zal hij blij mee zijn! Je mag drie keer raden wat ik toen heb gedaan. Ik had hem terug naar zijn moeder moeten sturen. Maar daar wilde Maria niets van weten. Daar stond ze dan met haar kleinkind in haar armen, en ze hield van hem als was het haar eigen kind. De tranen liepen over haar wangen van vreugde. Ik zou een monster zijn als ik hem terug zou sturen. Ik ben geen monster, alleen maar een oude vermoeide man, met niets meer om voor te leven dan het leven zelf. Ramoncito is een ander leven, het zoveelste vergankelijke leven dat op deze aarde zal lijden en sterven. Wat heeft het verduiveld allemaal voor zin? Jij weet het, Osvaldo, sí señor, jij wel. Als je mij van gene zijde zou kunnen toespreken, dan zou je vast een paar goede adviezen voor me in petto hebben. Maar ik ben bang dat mijn oude oren zo vol zitten met aardse zorgen dat ik ze niet zal kunnen horen.’
Ramon zat in de auto en zag de stad geleidelijk overgaan in het glooiende Engelse platteland. Hij dacht aan Ramoncito, die al weer zes was, de leeftijd die Federica had gehad toen hij haar jaren geleden op die warme januariochtend had uitgezwaaid. Hij dacht terug aan de voorbije jaren en herinnerde zich hoe Ramoncito de verhouding tussen hem en zijn moeder en tussen Estella en haar ouders had verbeterd. Pablo Rega wantrouwde hem echter nog altijd. Hij had de gewoonte om nerveus met het kettinkje om zijn nek te spelen, op de manier waarop men een vampier met een kruis zou afweren, maar hij hield nu tenminste van zijn kleinzoon en accepteerde zijn dochter. Zijn eigen vader daarentegen wist nog altijd niet dat er op nauwelijks vier kilometer van zijn zomerhuis een kind van zijn vlees en bloed rondliep, dat op een dag een hele nieuwe generatie zou voortbrengen. Mariana had erop gestaan het niet aan hem te vertellen. Het was hun geheim.
‘Het juiste moment moet nog komen,’ had ze tegen Ramon gezegd, ‘en dan zal ik het hem zelf vertellen.’ Er waren zes jaren verstreken en nog wist hij van niets. Ramon vroeg zich af of het er ooit nog van zou komen.
Helena stuurde de kinderen naar Toby. ‘Ramon kan elk moment voor de deur staan. Ik wil niet dat hij ze ziet,’ zei ze door de telefoon tegen haar broer.
‘Wat? Is Ramon in Engeland?’
‘Ja.’
‘Mijn god,’ riep Toby uit. Hij ging erbij zitten. ‘Na al die tijd? Waar is dat goed voor?’
‘Hij wil de kinderen zien, zegt hij.’
‘Zomaar ineens?’
‘Ik wil niet dat hij ze ziet,’ herhaalde ze bezorgd.
‘Is dat wel verstandig?’ vroeg hij. ‘Het blijft hun vader.’
‘Hun biologische vader, meer is hij niet. Ik wil niet dat hij ze weer van streek maakt. Fede begint er net een beetje overheen te komen. Ze is gelukkig. Het laatste wat ze nodig heeft is een vader die haar weer met allerlei beloften het hoofd op hol brengt.’
‘Daar heb je gelijk in,’ beaamde hij.
‘Dat dacht ik ook.’
‘Hoe wil je hem weer weg krijgen?’ vroeg Toby, die Ramon al rond het huis zag hangen tot de kinderen weer terugkwamen.
‘Maak je maar geen zorgen, dat lukt me wel.’
‘Ik weet niet of Arthur tegen Ramon opgewassen is.’
‘Ik dacht ook niet aan Arthur. Ik krijg hem zelf wel weg. Een vriendelijk woord kan wonderen doen,’ zei ze en ze lachte nerveus.
‘Je moet sterk zijn, Helena, en geen krimp geven,’ sprak hij bemoedigend. ‘Want als je Ramon een vinger geeft, dan weet je het wel. Je bent een onafhankelijke vrouw. Je hebt hem niet nodig. Het gaat je prima af zonder hem. Laat zien dat je veranderd bent. Je bent niet meer de vrouw die hij vroeger gekend heeft, oké?’
Helena knikte bedachtzaam. ‘Je hebt gelijk. Ik moet geen zwakheid tonen, want dan walst hij over me heen.’
‘Precies. Kneed hem zoals je hem hebben wilt, hij is ook maar een mens.’
Toen ze de kinderen op de fiets naar Toby had gestuurd, nam ze een bad en tutte ze zich op. Ze maakte zichzelf wijs dat al de make-up en het geborstel alleen maar diende om Ramon te laten zien hoe ze veranderd was. Maar ze wist wel beter en het ergerde haar dat ze nog steeds indruk op hem wilde maken.
Ze wachtte in de tuin op het bankje onder de kersenboom, waar Polly vaak van haar bloemenborders zat te genieten. Hoe snel was alles gegroeid. Net als haar kinderen. De jaren waren omgevlogen. Chili was nog maar een verre herinnering. Een verdrongen herinnering, omdat ze al die tijd bang was geweest eraan terug te denken, bang dat ze het zou missen. Toen ze haar keuze had gemaakt, had ze het hoofdstuk voorgoed afgesloten en was ze aan een nieuw leven begonnen. Maar nu dook het verleden weer op. Toen ze het geluid van banden op het grind hoorde, sloeg haar hart op hol en begon haar bloed meteen sneller te stromen. Ze stond bevend op, onderdrukte haar behoefte een sigaret op te steken en liep gemaakt kalm naar het tuinhek.
Ramon herkende Helena bijna niet. Ze had haar haren kort laten knippen. Het was blonder, dikker, en haar huid straalde weer, wat hij bij hun eerste ontmoeting zo verleidelijk had gevonden. Haar lichte ogen glansden en ze glimlachte sereen. Hij had verwacht dat ze hem de deur zou wijzen, maar ze begroette hem met de innemendheid van een oude vriendin. Het bracht hem van zijn apropos en stuurde zijn plannen in de war. Helena merkte dat hij met zijn mond vol tanden stond en met groeiend zelfvertrouwen nodigde ze hem uit iets met haar te drinken in de tuin.
‘Je ziet er goed uit,’ zei hij toen ze samen onder de kersenboom zaten met een glas van Polly’s zelfgemaakte vlierbessensap. Helena bedankte hem en keek naar zijn scherp getekende gezicht en zijn lange haar dat bij de slapen begon te grijzen. Hij had iets van een oude leeuw. Maar hij was nog altijd onweerstaanbaar en boezemde ontzag in. Hij was nog altijd koning van het bos, alleen niet meer van haar bos. Zijn aarzeling toonde zijn zwakte en onmiddellijk nam ze de gelegenheid te baat om het heft in handen te nemen. Tot haar eigen verbazing was ze niet langer bang van hem.
‘Jij ziet er ook goed uit. Ouder,’ zei ze met een boosaardig glimlachje, ‘maar nog altijd even knap.’
‘Dank je,’ zei hij, zijn wenkbrauwen fronsend. ‘Het spijt me dat ik zo lang niets van me heb laten horen.’
‘Dat is zwak uitgedrukt,’ lachte ze, ervoor wakend dat er verbittering in haar stem doorklonk. ‘Je bent niet voor het vaderschap in de wieg gelegd, Ramon. Maar zit er maar niet mee. We redden het heel aardig zonder jou. Eigenlijk zou ik je moeten bedanken. Je hebt ons bevrijd van de sleur waarin we in Chili terecht waren gekomen. We zijn hier heel gelukkig,’ zei ze terwijl ze hem recht in de ogen keek.
Het viel hem op dat ze niet rookte en dat haar handen niet beefden. Hij voelde zich niet op zijn gemak. ‘Ik ben een hopeloze vader,’ beaamde hij. ‘Maar ik hou van ze.’
‘Op jouw manier wel, daar twijfel ik niet aan. Ze houden ook van jou. Ze houden van de herinnering aan jou. Maar ze kunnen nu zonder je.’
‘O,’ zei hij op een toon die aan een kreun deed denken. Hij leunde voorover en steunde met zijn ellebogen op zijn knieën. ‘Fede wil niet dat je met Arthur trouwt.’
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Ze wil niet dat iemand jou vervangt.’
‘Ze schreef me om te vragen of ik het niet kon voorkomen.’
‘Hoe zou je dat willen doen?’ vroeg ze en ze glimlachte vol zelfvertrouwen, alsof ze zich vrolijk maakte over zijn vredesmissie.
‘Geen idee. Ik kwam alleen om met je te praten, meer niet,’ zei hij, waarna hij weer achteroverleunde en haar aandachtig opnam. Hij dronk zijn glas leeg.
‘Luister ’s, ik ben gek op Arthur. Hij is goed voor mij. Hij is er altijd voor mij. Jij was er nooit, Ramon. Maar ik neem je niets kwalijk. Ik heb ervoor gekozen, maar ik heb er ook voor gekozen om je te verlaten. Zo simpel is dat. Nu wil ik met Arthur trouwen en daar zal Fede mee moeten leren leven.’
‘Ze wil niet uit Polperro weg,’ zei hij.
‘Dat weet ik, maar een mens kan nu eenmaal niet alles hebben.’
‘Maar ze heeft het hier nu net naar haar zin.’
‘Dat moet jij nodig zeggen,’ kaatste ze kortaf terug, haar woede bedwingend. ‘Ze had het in Chili ook naar haar zin voordat ik vanwege jou ben gaan verhuizen.’
‘Als ik me goed herinner, wilde jij dat we uit elkaar gingen, niet ik.’
‘Jij weigerde je aan te passen. Ik had geen keus.’ Helena kreeg een kleur, waarmee ze voor een ogenblik haar woede prijsgaf. Ze wendde haar gezicht af en schonk nog wat sap in. Onder geen enkele voorwaarde mocht ze haar kwetsbaarheid tonen, want dan was het met haar gedaan.
‘Hou je van die Arthur?’ vroeg hij.
‘Ik mag hem ontzettend graag,’ antwoordde ze.
‘Dat vroeg ik niet.’
‘Zeg me niet dat jij niet ergens in Chili een arm, verwaarloosd vrouwtje hebt zitten,’ verdedigde ze zichzelf, zonder op zijn vraag in te gaan.
Hij knikte meesmuilend. ‘Klopt.’
Helena stond versteld van zijn oprechtheid, hoewel ze al vermoedde dat hij iemand had gevonden in de zeven jaren dat ze uit elkaar waren. Ze wilde vragen hoe ze was, of ze geduldig en meegaand was, en of ze net zo’n hekel aan zijn reizen had als zij altijd had gehad. Maar ze wist de verleiding te weerstaan.
‘Nou, dan weet je hoe het is als je om iemand geeft,’ zei ze met een glimlach terwijl ze haar teleurstelling verbeet.
Ramon onderging haar ondoorgrondelijke afstandelijkheid en vroeg zich af of Arthur haar de kracht had gegeven om zo zelfverzekerd op te treden. Ze gedroeg zich nu net zo als toen hij verliefd op haar was geworden. Had hij haar werkelijk versleten zoals je een mooi kleed verslijt?
‘Dus je wilt scheiden?’ vroeg hij, bedachtzaam op de binnenkant van zijn wang bijtend.
‘Ja.’ Ze moest de stem in haar hoofd, die haar smeekte hem niet te laten gaan, het zwijgen opleggen.
‘Dan ga ik akkoord.’
Ze knikte stijfjes. ‘Dank je.’
‘En wat doe je met Fede?’
‘Wat kan jou dat schelen?’ snauwde ze geërgerd, haar zorgvuldig gekweekte houding vergetend. ‘Je kijkt zeven jaar niet naar haar om en komt dan opeens uit de lucht vallen omdat ze je een brief schrijft? Je hebt niet eens het recht te vragen hoe het met haar gaat, of met Hal. Ze bestaan niet meer voor jou. Ze behoren jou niet meer toe. Als je om ze zou geven dan was je er geweest toen Fede van haar fiets viel, of toen ze op school werd geplaagd omdat ze als enige geen vader had… of toen Hal geplaagd werd door nachtmerries. Waar was je toen? Niet hier. Waarom ga je niet terug naar die vrouw in Chili en vergeet je dat we bestaan? Daar had je de afgelopen zeven jaar ook geen moeite mee. Mijn god, Ramon,’ riep ze met zoveel stemverheffing dat haar stem trilde van pijn en woede. ‘Je hebt ons diep teleurgesteld. Je hebt ons in de steek gelaten. Ik wil nu dat je gaat.’
Ramon wilde niet weg. Ze was veranderd. Weg was de neurotische, veeleisende vrouw die zich als klimop aan hem hechtte en hem geen ademruimte gunde. Helena was een vrouw geworden die wist wat ze wilde en die sterk genoeg van karakter was om ernaar te handelen. Hij wist dat Arthur erachter zat en was benieuwd naar de man die voor elkaar had gekregen wat hem nooit was gelukt. Maar Helena keek hem met een ijzige blik weg. Wat ze zei sneed hout en hij wist dat hij haar niet meer zo zou kunnen manipuleren als vroeger. Ze was niet langer bang van hem.
Hij stond onwillig op. ‘Dus meer heb je niet te zeggen?’
‘Nee, meer heb ik niet te zeggen,’ herhaalde ze terwijl ze overeind kwam.
‘We praten alleen nog via onze advocaten.’
‘Inderdaad.’
‘Ik denk niet dat ik heel mijn leven zonder de kinderen zal kunnen.’
‘Geef me de tijd,’ gaf ze zich gewonnen. Het idee dat hun echtscheiding nu definitief was stemde haar treurig. ‘Ik wil met Arthur trouwen. Als Fede weet dat je terug bent, zal ik mijn handen vol aan haar hebben. Je hebt zeven jaar op je laten wachten, een jaar langer maakt nu ook niet meer uit, tenminste niet voor Fede.’
Ramon keek op haar neer. ‘Wil je echt met hem trouwen?’ vroeg hij, hoewel hij zich afvroeg waar hij zich druk om maakte.
‘Ja,’ antwoordde ze terwijl ze haar uiterste best deed zich goed te houden.
‘Nou, veel geluk dan.’
‘Dank je.’ Ramon boog zich naar haar toe en kuste haar op haar wang. Helena trok zich snel terug, bang dat ze hem niet zou kunnen weerstaan. Toen draaide hij zich om en vertrok. Ze liet zich op de bank zakken en wachtte totdat het geluid van de auto was verstomd. Toen legde ze haar hoofd in haar handen en huilde.
Federica fietste het weggetje omlaag naar huis. Ze had Hal bij Toby en Julian achtergelaten, die ook wel inzagen dat hij te moe was om het hele stuk naar huis te fietsen, vooral na zo’n uitgebreide thee. Ze zouden hem later naar huis brengen. Federica was blij toe – nu kon ze tenminste zo hard fietsen als ze wilde en hoefde ze zich geen zorgen te maken dat er plotseling een auto de hoek om zou komen die haar broertje aan het schrikken zou maken. Ze haalde haar voeten van de pedalen en liet zich zonder te trappen naar beneden rijden. Ze vond het heerlijk, met de zon op haar rug en de wind in haar haren.
Ineens kwam er een glimmend zwarte Mercedes de bocht om. In paniek kneep ze voluit in de remmen om te voorkomen dat ze tegen de auto zou knallen. Met het hart in haar keel voelde ze de warme lucht van de Mercedes die vervaarlijk dicht langs haar scheerde. Het volgende moment kwam de auto midden op de weg met piepende remmen tot stilstand. Ze trok met haar schoenneuzen een spoor over het asfalt om af te remmen. Uiteindelijk zette ze beide voeten bevend op de grond en draaide zich om. De zon was zo fel dat ze haar ogen met haar hand moest afschermen tegen het verblindende licht. Ze kneep haar ogen half dicht om te zien wie er in de auto zat, maar de weerspiegeling op de ruit maakte dat onmogelijk. Roerloos bleef ze staan en ze vroeg zich af waarom de chauffeur niet uitstapte om haar zijn verontschuldigingen aan te bieden. Hij had haar immers bijna van de fiets gereden. Ze was zich duidelijk doodgeschrokken, want ze beefde over haar hele lichaam. Toen werd echter tot Federica’s opperste verbazing de motor weer gestart en verdween de auto even plotseling als hij gekomen was. Het werd weer stil, alsof er niets was gebeurd. Alleen de remsporen op het asfalt verrieden de aarzeling van de vreemdeling.