20

Polperro, voorjaar 1989

FEDERICA FIETSTE ZWAAR HIJGEND DE HEUVEL OP. DOOR DE TRA-nen in haar ogen kon ze de weg voor zich amper zien. De warme meizon had de bloesem in de bomen en de knoppen aan de struiken doen ontluiken. De zeer ongewone sneeuwbuien van april waren nu voorgoed voorbij. Maar Federica had geen oog voor het natuurschoon om haar heen. Ze zag de grasklokjes in de bossen niet, en evenmin rook ze de zoete vruchtbare geur van de grond die uit zijn winterslaap ontwaakte. Het leek alsof haar hart uit haar borst was gerukt, in elkaar getrapt en vervolgens weer achteloos teruggeplaatst.

Het fietstochtje over de laan naar Pickthistle Manor leek veel langer dan anders. Haar gezicht was rood en bezweet van inspanning en haar ogen gezwollen als twee gepofte appels. Toen ze de oprit op fietste, werd ze verwelkomd door Trotsky, de nogal arrogante Deense dog die Inigo Ingrid had gegeven om haar te troosten na de dood van haar geliefde hond Pushkin. Trotsky was zo bruin als honing, had een fluwelen huid en een intelligente blik, alsof hij was afgestudeerd aan de Universiteit van Cambridge. Rondom zijn ogen had hij donkere cirkels zodat het leek alsof hij een ziekenfondsbrilletje droeg, wat een komisch gezicht was. Vandaar de naam Trotsky, een naam die hij met grote trots en waardigheid droeg. Afwezig klopte Federica hem in het voorbijgaan op zijn rug. Hij voelde haar verdriet en met lange, bedaarde stappen liep hij achter haar aan.

Ze gooide haar fiets op het grind neer en terwijl ze om Hester riep, rende ze naar binnen. Ze hield haar adem in en luisterde of ze antwoord kreeg maar ze hoorde niets. Het enige wat ze hoorde was de klassieke muziek die vanonder de deur van Inigo’s studeerkamer ontsnapte en zich door het huis verspreidde. Ze wilde Inigo, die kennelijk aan het werk was, niet storen, dus liep ze de kamers door in de hoop een van de meisjes aan te treffen. Tot haar spijt ontdekte ze dat het huis compleet uitgestorven was, op Sam na die aan de keukentafel een dikke boterham met pindakaas zat te eten terwijl hij de zondagskranten las. Toen hij haar verlegen in de deuropening zag staan, legde hij zijn krant neer en vroeg haar wat er aan de hand was.

‘Ik zoek Hester,’ zei ze kalm, terwijl ze met haar handen over haar gezicht wreef en hoopte dat hij niet zou zien dat ze gehuild had. Ze haalde diep adem en forceerde een glimlach.

Maar Sam liet zich niets wijsmaken. ‘De meisjes zijn met mama gaan winkelen en de jongens zijn aan het picknicken op het strand,’ zei hij met een vriendelijke glimlach.

‘O,’ zei Federica, niet wetend wat ze verder nog moest zeggen. Ze had zich altijd al beklemd gevoeld wanneer ze met Sam alleen was. Hij was te knap om naar te kijken, te slim om mee te praten en veel te oud om in haar geïnteresseerd te zijn. Dus liep ze achteruit de deur uit, mompelend dat ze Hester later nog wel zou spreken.

‘Wil je soms een boterham met pindakaas?’ vroeg hij, de pot omhoog houdend. ‘Lekker hoor. Mama noemt dit altijd “troosteten” en jij ziet eruit alsof je dat wel kunt gebruiken.’

‘Nee, echt niet. Ik heb geen honger,’ stamelde ze. Ze schaamde zich voor haar verlegenheid.

‘Dat kan wel zo zijn, maar je voelt je ongelukkig,’ zei hij, weer met een glimlach. ‘Neem toch iets, al was het maar om jezelf wat op te peppen.’ Hij pakte een paar boterhammen en begon er een voor haar te smeren. Ze had geen keus. Ze liep naar de tafel en ging op de stoel zitten die hij voor haar had uitgetrokken. ‘Ik ben bang dat ik een huilende vrouw niet kan weerstaan,’ zei hij.

Hoewel de tranen haar zicht vertroebelden, lachte Federica. Ze werd over een maand dertien en kon nauwelijks een vrouw worden genoemd, zelfs niet met de grootst mogelijke fantasie. Ze sloeg haar ogen neer en hapte verlegen in haar boterham.

‘Weet je,’ vervolgde Sam, ‘dat tranen het geheime wapen van een vrouw zijn? Ik ben heus niet de enige. De meeste mannen kunnen er niet tegen of ze weten niet hoe ze ermee om moeten gaan en dus laten ze zich aan alle kanten manipuleren. Ze doen alles om de dame in kwestie weer aan het lachen te maken. Hoe kan ik jou weer aan het lachen maken?’

‘Dat hoeft niet. Het gaat al weer,’ antwoordde ze, starend naar haar boterham omdat ze niet naar hem durfde te kijken.

‘Nou, er is niets ergers dan op een zonnige dag als vandaag binnen te zitten kniezen. Zullen we een wandeling maken? De grasklokjes zullen je opvrolijken en tegen de tijd dat we terugkomen, zullen de meisjes wel weer thuis zijn. Wat denk je?’

‘Je hebt vast wel iets beters te doen,’ zei ze. Ze wilde hem niet tot last zijn.

‘Nu klink je net als Iejoor. Probeer wat meer op Poeh te lijken, of Teigetje. Eigenlijk,’ zei hij met een grijns, ‘lijk je het meest op Knorretje.’

‘Is dat als compliment bedoeld?’

‘Jazeker. Knorretje is een prima ventje. Dus zullen we dan maar gaan wandelen in het Honderd-Bunders-Bos?’

Federica zag Sam zelden. Nadat hij zijn school had afgemaakt, was hij een jaar gaan reizen voordat hij aan zijn studie in Cambridge begon. Gedurende de lange vakanties ging hij vaak op reis en in de weekends liep hij meestal de feesten in Londen af. Als hij thuiskwam, bleef hij vaak maar een paar dagen, die hij in Nuno’s bibliotheek of hevig discussiërend met zijn vader doorbracht. Wanneer Federica de oprit op kwam fietsen, was ze altijd vol verwachtig of zijn groen-witte Deux Chevaux voor het huis geparkeerd stond ten teken dat hij thuis was. Als de parkeerruimte op het grind leeg was, hield ze toch altijd haar oren gespitst in de hoop dat hij in de loop van haar bezoek nog zou komen opdagen en hen allemaal zou verrassen. Maar dat gebeurde zelden.

In de voorbije zeven jaren was Federica’s verliefdheid op Sam niet afgenomen. Integendeel, haar gevoelens waren juist heviger, vooral omdat ze hem zo weinig zag. Ze wist dat hij te oud was, ze wist dat hij haar nooit anders zou gaan zien dan als het vriendinnetje van zijn kleine zusje, maar ze bleef over hem dromen. Molly en Hester wisten van haar verliefdheid. De hele familie wist het en ze vonden het allemaal heel vertederend, zelfs Sam, wiens ego niet gevoelloos was voor de blozende wangen van een twaalfjarig kind. Maar niemand sprak er ooit over in het bijzijn van Federica. Ze was immers verlegen en niet gewend aan hun soort humor.

Het was warm. De grond was bedekt met grasklokjes, die als een paarse rivier over het halfvergane winterblad heen stroomden. Glinsterend in de wind kondigden ze de lente aan. Sam trok zijn trui uit en knoopte die om zijn middel. Hij had de manchetten van zijn overhemd losgemaakt, zodat ze nonchalant om zijn handen fladderden. Trotsky trippelde achter hen aan. Hij besnuffelde de struiken en tilde overal zijn poot op, omdat de geur van het voorjaar hem opwond. ‘Ik hou van dit seizoen. Het ruikt zo lekker, de bomen in knop. Kijk nou eens naar dat groen, het is bijna onwerkelijk, vind je niet?’ zei hij terwijl hij een takje bloesem van een boom naar zich toe trok en eraan rook.

‘Prachtig, ja,’ antwoordde ze terwijl ze hem volgde over het pad dat zich tussen de bomen door slingerde.

‘Ik weet nog goed toen je hier net kwam wonen,’ zei hij.

‘Ik ook. Ik was bijna verdronken in het meer.’

‘Dat was geen veelbelovende start,’ zei hij grijnzend.

‘Het is allemaal goed gekomen,’ antwoordde ze. Het was ook allemaal goed gekomen, maar nu was het helemaal mis.

‘Mis je Chili wel eens?’ vroeg hij terwijl hij zijn pas inhield zodat ze hem kon bijbenen. Omdat het pad breder werd, konden ze nu weer naast elkaar lopen.

‘Ik mis mijn vader,’ zei ze naar waarheid. Ze slikte de brok in haar keel weg. ‘Chili is eigenlijk niet veel meer dan een vage herinnering. Als ik aan Chili denk, denk ik aan mijn vader.’

Sam glimlachte meelevend. Hij was zich er terdege van bewust dat ze nooit over haar vader sprak. Nuno had hem beschuldigd van harteloosheid, Inigo van onverantwoordelijkheid. Alleen Ingrid had partij gekozen voor Ramon en was van mening dat er meer aan de hand was dan het simpele feit van een vader die zijn gezin in de steek liet.

Toen Ramon zeven jaar geleden Polperro had verlaten, had hij met zijn plotselinge bezoek iedereen in opwinding achtergelaten. Federica had bij elke gelegenheid met trots over hem gesproken, ervan overtuigd dat hij om de zoveel tijd zou terugkomen om haar te zien en op een dag misschien voorgoed zou blijven. Ze had hem geschreven. Lange brieven in haar kinderlijke handschrift, ondertekend met liefde en bezegeld met hoop. Hij had gedichten voor haar geschreven en zelfs een roman die hij had opgedragen aan zijn dochter, over een meisje met de naam Topahuay dat in Peru woonde. Niemand van de Appleby’s begreep het verhaal, behalve Nuno die, omdat hij het Italiaans beheerste, ook een klein beetje Spaans begreep. Daarna kwamen de brieven met steeds grotere tussenpozen, totdat ze helemaal niet meer kwamen. Hij bracht geen onverwachte bezoekjes, hij belde niet op. Federica bewaarde zijn brieven in het vlinderkistje, dat ze onder haar bed verstopte. Zonder te weten waarom begon ze Ramon met geheimzinnigheid te omhullen. Ze sprak niet meer over hem. Ze liet niemand het vlinderkistje zien. In de stille krochten van haar geest hield ze de herinnering aan hem voor zichzelf, waar zij alleen hem kon bezoeken. De enige die ze daar toeliet was Hester. En Hester bewaarde trouw alle geheimen van Federica. Ze verklapte ze zelfs niet aan Molly, die ze door manipulatie en soms zelfs met geweld aan haar zusje had willen ontfutselen. Hester had echter niets losgelaten en was trots op haar loyaliteit.

In de loop der jaren begon Federica zich steeds meer te schamen. Iedereen had een vader. Haar klasgenoten vroegen zich af waarom Federica er geen had en ze begonnen er achter haar rug om over te fluisteren. Diep in haar onderbewustzijn vroeg ze zich telkens af wat ze fout had gedaan waardoor hij niet van haar kon houden. Als hij van haar hield, zou hij haar toch willen zien? Als hij van haar hield, zou hij haar toch net zo erg missen als zij hem? Ze herinnerde zich wat hij over señora Baraca had gezegd, zoals ze zich alles herinnerde wat hij ooit tegen haar zei. ‘Soms kun je maar beter verdergaan met je leven in plaats van in het verleden te blijven hangen. Je moet lering trekken uit het verleden om het vervolgens los te laten.’ Moesten zij hem loslaten, nu hij ervoor had gekozen weg te blijven?

‘Ik mocht je vader graag,’ zei Sam voorzichtig. Hij zag dat ze haar mond vertrok van verdriet en dat er weer tranen in haar ogen kwamen. ‘Het spijt me. Ik had niet over hem moeten beginnen. Het moet heel pijnlijk voor je zijn,’ verontschuldigde hij zich. Hij raakte even haar arm aan.

‘Ik mis hem, dat is alles,’ snotterde ze.

‘Dat begrijp ik,’ beaamde hij terwijl hij zijn bril vaster op zijn neus zette, een gebaar dat hij vaak maakte wanneer hij zich niet op zijn gemak voelde.

‘Meestal heb ik er geen last van, maar soms moet ik ineens aan hem denken en dan word ik verdrietig.’

‘Dat is niet meer dan normaal.’

‘Weet ik. En dat mama een serieuze vriend heeft, is dat ook niet meer dan normaal?’ vroeg ze, en een dikke traan wiebelde op haar bovenlip alvorens in de grasklokjes te druppen.

Sam bleef staan en in een impulsief gebaar trok hij het snikkende kind in zijn armen. ‘Dus dat is er aan de hand,’ zei hij, haar omhelzend. Ze knikte, met haar dikke keel kon ze geen woord uitbrengen. ‘Het zat eraan te komen, Fede. Luister, laten we even gaan zitten en erover praten,’ opperde hij. Hij klopte haar zachtjes op haar rug en liet haar vervolgens los.

Ze gingen tussen de grasklokjes zitten, Federica in kleermakerszit, Sam met zijn lange benen voor zich uitgestrekt en met zijn rug tegen een boomstam geleund. Federica kon maar niet geloven dat ze een minuut geleden nog in zijn armen had gelegen. Tot haar spijt bleven haar tranen weg en ze keek hem met brandende wangen aan.

‘Ze heeft eerder ook wel eens een vriend gehad, maar Arthur wil met haar trouwen,’ zei ze wanhopig.

‘Wat is die Arthur voor iemand?’

‘Hij is best aardig, volgens mij. Niet echt interessant. Eigenlijk is hij heel saai. Hij is nogal dik en kaal, maar hij moet steeds lachen om mama’s grapjes en hij zegt steeds hoe mooi hij haar vindt.’

‘Wat doet hij voor de kost?’

‘Hij is wijnhandelaar. Een oude wijnhandelaar. Hij is volgens mij al over de vijftig. Mama zegt dat hij heel slim is en een goede baan heeft. Hij is betrouwbaar en aardig. Aardig, ja, dat is het woord. Aardig, aardig, aardig.’

‘Maar hij is niet je vader,’ zei Sam.

‘Nee,’ zei ze met schorre stem. ‘Hij is papa niet en dat zal hij ook nooit zijn.’

‘Ik dacht dat je ouders nog steeds getrouwd waren?’

‘Dat klopt.’

‘Dan zal je moeder eerst moeten scheiden voordat ze met die saaie Arthur kan trouwen,’ zei Sam.

‘Ja.’

‘Dat kan nog heel lang duren.’

‘Ja.’

‘Heeft je moeder gezegd dat ze met hem wil trouwen?’

‘Nee, nog niet. Ik heb alleen maar hun gesprek afgeluisterd.’

‘Wat zei ze toen hij haar vroeg?’

‘Nou, Arthur zei: “Je bent een kostbare bloem die beschermd moet worden,’” zei Federica met een lage stem. Sam lachte om haar imitatie. Federica’s lippen krulden zich in een dunne glimlach. ‘Toen zei mama: “Was ik maar zo mooi als een bloem.” Waarop Arthur antwoordde: “Je hebt water nodig om weer helemaal op te bloeien. Trouw met me, Helena.’” Federica trok een grimas en knipperde haar tranen weg, die nu vanwege het komische karakter van haar voordracht misplaatst leken. ‘Ik moest bijna overgeven. Mama is een heleboel dingen behalve een bloem. Wat zou papa er niet van vinden?’

Sam moest lachen. Hij had nooit eerder de moeite genomen om met Federica te praten, hij had haar altijd nogal saai en stil gevonden, maar nu zag hij een onvermoede kant van haar. Hij kon zich nu voorstellen dat zijn zusjes haar aardig vonden.

‘Het is duidelijk dat ze geniet van de aandacht van een attente man. Je weet toch ook niet precies wat er speelde in de relatie tussen je ouders? Ik denk dat je moeder zich verwaarloosd voelde omdat je vader bijna altijd weg was. Die saaie Arthur geeft haar kennelijk het gevoel dat ze aantrekkelijk is. Ze geniet van zijn aandacht,’ zei Sam. Dat was volgens hem de situatie in een notendop. Hij zette zijn bril af en begon met zijn overhemd de glazen schoon te wrijven.

‘Maar als ze met hem trouwt, zullen we moeten verhuizen uit Polperro. Ik vind het hier net zo fijn,’ zei ze hees.

‘Ik weet zeker dat Molly en Hester ook niet willen dat je gaat verhuizen.’

‘Wat moet ik nu doen?’

‘Je kunt niks doen. Maar als ik jou was,’ zei hij vaderlijk, ‘zou ik je moeder vragen wat ze van plan is.’

‘Maar dan moet ik ook opbiechten dat ik ze heb afgeluisterd.’

‘Wat geeft dat? Ik speel voortdurend luistervinkje. Daar is niets verkeerds aan. Als mensen niet afgeluisterd willen worden, moeten ze zorgen dat niemand ze kan horen. Het was hun eigen schuld. Arthur is dus niet alleen saai, maar nog dom ook,’ zei hij. Sam kon domme mensen nu eenmaal slecht verdragen.

‘Ik zou wel met haar kunnen gaan praten, denk ik.’

‘Natuurlijk kun je dat.’

‘Maar ze praat eigenlijk het liefst over Hal. Ik geloof niet dat wat ik te zeggen heb iets zal uitmaken.’

‘O jee,’ zei Sam met een begrijpend knikje. ‘Sommige moeders aanbidden hun zonen zozeer dat de rest van de familie erbij inschiet.’

‘Is dat bij jullie ook zo?’

‘Nee. Mam is altijd veel te afwezig om een van ons voor te trekken. Ze is niet echt van deze planeet, weet je. Ze is altijd heel verbaasd dat ze ons op de wereld heeft gezet. Als iemand haar zou zeggen dat we door de ooievaar gebracht zijn, zou ze het nog geloven ook. Ze kan zich niets van onze geboorte herinneren. Onze aanwezigheid verbaast haar nog steeds.’

‘Jouw familie is de leukste familie die ik ooit heb ontmoet. Ik wou dat de mijne net zo was,’ zei ze melancholiek.

‘Je eigen problemen lijken altijd veel groter dan die van iemand anders omdat je nooit door het vernislaagje van andere families heen kunt kijken. Geloof me, elke familie heeft wel een paar lijken in de kast. Ik weet zeker dat je verbaasd zult staan over wat er bij ons allemaal aan de hand is.’

Maar Federica geloofde hem niet. Ze betwijfelde zelfs of ze wel wisten hoe een lijk eruitzag.

‘Ik begrijp best dat mama weer wil trouwen,’ zei Federica terwijl ze een grasklokje plukte dat ze tussen haar vingers ronddraaide.

‘Iedereen heeft iemand nodig,’ zei Sam.

‘Papa niet. Hij heeft helemaal niemand nodig.’

‘Je praat eigenlijk nooit over je vader. Is dat omdat je je voor hem schaamt?’

Normaal zou Federica dergelijke persoonlijke vragen niet hebben beantwoord, maar bij Sam voelde ze zich veilig. ‘Ja,’ antwoordde ze terwijl ze het grasklokje in kleine stukjes brak. ‘Ik wou dat we een gewoon gezin waren, zoals iedereen. Zoals dat van jullie. Toen ik nog klein was in Chili, nam papa me vaak mee naar het strand of naar Viña om een broodje palta te eten in de zon. We gingen vaak bij mijn grootouders in Cachagua logeren. Dat waren heerlijke tijden. Hoewel hij er niet vaak was, was het heerlijk als hij er wél was. Als hij weer wegging, wist ik zeker dat hij weer terug zou komen. Zijn kleren lagen in de kast, zijn boeken stonden in de woonkamer. Overal in huis werd ik aan zijn aanwezigheid herinnerd. Nu is er niets. Het lijkt alsof hij dood is – erger nog, want als hij echt dood was, zou iedereen hem op zijn manier willen herdenken. Maar er wordt niet meer over hem gepraat. In Viña kende iedereen Ramon Campione. Hij was een bekende persoonlijkheid in Chili. Hij was een beroemd schrijver, een dichter, en iedereen vond hem intelligent en begaafd. Ik was zo trots op hem. Hier heeft niemand ooit van hem gehoord. Als ik zijn brieven niet had, zou ik bijna gaan geloven dat ik hem uit m’n duim had gezogen.’

‘O Fede,’ verzuchtte hij. ‘Wat naar. Het moet vreselijk voor je zijn. Omdat je je gevoelens niet uit en je nooit over hem praat, dachten we dat het wel goed ging met je. Maar wat hebben we ons vergist! Wat onmenselijk van hem om je zo in de steek te laten.’

‘Kan iemand je zo gemakkelijk vergeten?’

‘Ik denk dat hij wordt gekweld door schuldgevoelens als hij aan je denkt. Daarom kiest hij ervoor niet aan je te denken. In die zin is het een gemakkelijke keuze, totaal negeren.’

‘Ik heb hem altijd op een voetstuk geplaatst,’ riep ze uit, en ze glimlachte zwakjes.

‘Niemand is onfeilbaar, Fede. Zelfs Ramon niet.’

‘Maar zeven jaar kun je geen slordigheidje meer noemen,’ wierp ze tegen.

‘Is het echt zo lang geleden?’ vroeg Sam, die een diep medelijden met haar voelde. Ze deed hem denken aan een van zijn moeders zieke dieren.

‘Ja. Hij heeft me altijd wel geschreven. Maar ik heb al zes maanden geen brief meer van hem gehad. Ik schrijf hem nog wel, maar niet zo vaak als vroeger. Ik ben bang dat ik hem zal vergeten. Stel je voor dat hij op een dag komt opdagen en ik hem niet herken?’ Haar stem begaf het bijna van verdriet. Ze sperde haar ogen wijd open in een poging haar tranen terug te dringen. ‘Ik zou boos op hem moeten zijn, maar dat ben ik niet. Ik wil alleen maar dat hij thuiskomt.’

‘Kun je er niet met je moeder over praten?’ vroeg hij terwijl hij dichter naar haar toe schoof, zodat hij een arm om haar heen kon slaan.

‘Jawel, maar mama is erg kwetsbaar. Ze haat papa, dus ik durf zijn naam niet te laten vallen. Hal kan zich hem niet eens herinneren. Arthur is meer een vader voor Hal dan papa ooit is geweest. Maar hij zal nooit een vader voor mij zijn, nooit,’ snikte ze, en eindelijk liet ze haar tranen de vrije loop.

Sam probeerde haar te troosten door haar steviger tegen zich aan te drukken en haar de beste raad te geven die hij kon bedenken. ‘Praat met je moeder. Twijfel is het ergste wat er is. Je weet niet eens of ze wel ja heeft gezegd tegen Arthur en je weet evenmin wat haar jawoord voor jou zal betekenen. Daar moet je eerst achter zien te komen. Misschien wil ze wel helemaal niet uit Polperro verhuizen.’

Federica knikte en snoot haar neus. ‘Ik zal het haar vragen.’

‘Goed. Laat me weten wat ze van plan is.’

‘Zal ik doen.’

‘Je kunt altijd bij me terecht als je wilt praten,’ zei hij. ‘Hester is natuurlijk erg aardig, maar soms kun je beter bij een volwassene aankloppen. Dat heb je nodig. Zeker wanneer je niet met je moeder kunt praten.’

‘Met wie praat jij?’

‘Met Nuno of papa. Meestal met Nuno, denk ik.’

‘Is hij niet een beetje getikt?’ vroeg Federica.

Sam keek haar glimlachend aan. ‘Excentriek ja, getikt nee. Hij is veruit de intelligentste man die ik ooit heb ontmoet. Ik heb meer van hem geleerd dan ik ooit op school had kunnen leren. Hij weet meer dan goed voor hem is.’

‘Ik wou dat ik zo wijs was.’

‘Op een dag zul je dat ook zijn. Maar niemand kan je wijsheid leren. Kennis kan wel overgedragen worden en ook kun je leren van de fouten van anderen. Maar over het algemeen is het leven zelf de beste leerschool. “Het is waar dat verdriet ons wijsheid brengt”, Lord Alfred Tennyson.’

‘Dan zou ik al behoorlijk wijs moeten zijn,’ zei ze en keek hem grijnzend van zelfmedelijden aan.

‘Laat je eigen geluk niet afhangen van anderen.’

‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Als je erop vertrouwt dat anderen je gelukkig zullen maken, word je altijd ongelukkig. Uiteindelijk zullen mensen je altijd teleurstellen,’ zei hij. ‘Met die positieve gedachte moesten we maar eens terug naar huis gaan. Hester zal nu onderhand wel weer thuis zijn met een hele nieuwe garderobe om te showen.’ Lachend kwam hij overeind. ‘Voel je je iets beter nu?’

Ze knikte. ‘Dank je,’ zei ze, vervuld van dankbaarheid. Eindelijk had Sam haar opgemerkt. Ondanks haar sombere gemoed voelde ze zich stukken beter.

Hij klopte haar zachtjes op haar rug. ‘Kom, en dat geldt ook voor jou, Trotsky,’ zei hij tegen de hond die gedurende hun conversatie had liggen slapen. Hij kwam overeind, rekte zich uit en draafde vervolgens het pad af dat ze zich door de grasklokjes hadden gebaand. Vanuit de bomen klonk het gekwetter van vogels, af en toe onderbroken door de vinnige roep van een fazant. De zon wierp een nevelige gloed over de bossen en voor Federica was het alsof ze door het aardse paradijs liep. Ze keek naar Sam die haar met zijn lange, atletische gestalte voorging en ze wist dat ze Polperro nooit zou kunnen verlaten omdat de Appleby’s haar familie waren en ze niet zonder hen kon leven.