15

Santiago, Chili

TOEN RAMON VAN MARIANA HOORDE DAT ZE MET HELENA HAD gesproken, voelde hij zich diepbeschaamd. Hij had maar één brief geschreven en geen enkele keer gebeld. Hij wist dat hij nalatig was geweest. De enige verklaring die hij zou kunnen geven was dat hij het te druk had gehad met reizen. Te druk met het schrijven van zijn boek. In werkelijkheid had hij zich doelbewust in India teruggetrokken. Hij had een hutje op het strand gehuurd, aan zijn roman gewerkt en geprobeerd Helena en de kinderen te vergeten. Hij had geprobeerd Estella te vergeten. Het eerste was hem gelukt, omdat het niet anders voelde dan andere keren. Hij was gewend alleen te reizen. Maar Estella was een ander verhaal. Haar miste hij dag en nacht.

Ondanks zijn ogenschijnlijke onverschilligheid was hij zich terdege bewust van de pijn die hij haar had aangedaan. Hij had haar gezegd dat ze op hem moest wachten en hij twijfelde er niet aan dat ze dat ook deed, lijdzaam, terwijl ze in de keuken de groenten sneed en al poetsend haar rozengeur in de vertrekken achterliet. Hij had haar niet gebeld of geschreven – hij wist niet wat hij moest zeggen. Wat ze wilde horen, kon hij niet tegen haar zeggen, omdat hij wist dat hij zich nooit meer zou kunnen binden. Hij had Helena en de kinderen diep gekwetst en dat wilde hij Estella niet aandoen. Misschien zou hij in de zomer terugkeren en opnieuw de liefde met haar bedrijven.

Wanneer hij zich voorstelde dat Estella verliefd was op een andere man, werd hij door een allesverterende jaloezie bevangen. Dan leek het alsof een onbeheersbare duivel bezit van hem nam en hem net zo lang kwelde totdat hij in staat was zijn spullen te pakken en naar Cachagua af te reizen om haar op te eisen. Maar uiteindelijk had zijn gezond verstand telkens weer de overhand gekregen. Ze hield van hem en een verliefde vrouw was zo trouw als een hond. Daarom bracht hij onbevredigende nachten in bed door met vreemden terwijl hij zich verbeeldde dat ze Estella waren. Dan had de duivel niet langer greep op hem en kon hij uitkijken naar de zomer en het moment dat hij haar weer zou zien.

Toen hij eind augustus terugkeerde naar Chili, reisde hij direct door naar Santiago, waar hij zijn nieuwe appartement in de Spaanse wijk Las Condes betrok. Maar hij voelde zich er niet thuis, hij verlangde naar Viña en naar zijn gezin. Hij voelde zich verloren zonder Helena en de kinderen. In India had hij maandenlang alleen geleefd, maar nu had hij genoeg van zijn eigen gezelschap. In Chili was hij het eenzame bestaan niet gewend en op de een of andere manier voelde hij zich er niet prettig bij. Om die reden verhuisde hij gedeeltelijk naar het koloniale huis van zijn ouders in de Avenida el Bosque. Zijn moeder was dolgelukkig dat ze hem weer regelmatig zou zien en nam de huishoudelijke beslommeringen als een liefhebbende echtgenote van hem over. Zijn vader was er echter minder over te spreken.

‘Hij heeft een vrouw, Mariana. Hij is te oud om bij zijn moeder te wonen,’ bromde hij toen hij op een avond thuiskwam en de zitkamer bezaaid was met Ramons camera’s, afdrukken en andere spullen.

‘Nacho, mi amor, hij heeft het moeilijk. Hij is eenzaam,’ wierp ze tegen terwijl ze hem naar zijn studeerkamer volgde.

‘Dan moet hij Helena maar vragen of ze wil terugkomen. Heel eenvoudig. Maar als jij altijd voor hem klaarstaat, zal hij er geen moeite voor doen.’

‘Hij weet niet wat hij wil,’ zei ze met een stem die droop van medelijden.

‘Hij wil van twee walletjes eten, Mariana. Ik weet niet wat wij verkeerd hebben gedaan, maar op de een of andere manier kan hij niet kiezen.’ Hij schudde geringschattend zijn hoofd. ‘Hij wilde niet dat Helena bij hem wegging, maar hij was ook niet bereid om zich aan te passen. Hij wilde dat alles gewoon zijn gangetje bleef gaan, hoe stroef het ook liep. Ik neem het haar niet kwalijk dat ze bij hem weg wilde, ook al denk ik dat ze alleen maar een daad wilde stellen.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Mariana. Ze ging in de versleten leunstoel zitten waarin Ignacio ’s avonds na het eten altijd zat te lezen.

‘Ik denk dat ze met haar verhuizing hoopte te bereiken dat hij zich voor haar zou aanpassen. En ik had gehoopt dat hij zich daarvoor zou inspannen. Maar hij kijkt de andere kant op. Hij laat het gewoon gebeuren en verdwijnt vervolgens maandenlang, alsof er niets gebeurd is. Daarom komt hij nu weer bij ons wonen, want hij mist ze als hij in Chili is.’

‘Als ik dat vreemde telefoontje niet had gehad, zou ik je niet geloven. Ik denk dat Helena hem ook mist.’ Ze herinnerde zich Helena’s nerveuze stem en begreep nu dat het een stilzwijgende roep om hulp was.

‘Ik weet het wel zeker.’

‘Denk je dat ze spijt heeft van de verhuizing?’

‘Het gras is elders altijd groener.’

‘Misschien niet zo groen als ze had gehoopt.’

‘Misschien niet, nee.’

‘We moeten hem zover krijgen dat hij zich afvraagt wat hij heeft gedaan. Op de een of andere manier moeten we hem dat aan zijn verstand zien te brengen. De ernst van de zaak is nog niet tot hem doorgedrongen. Zo ga je niet met mensen om. Iemand moet hem de waarden van het leven bijbrengen.’

‘Je hebt gelijk,’ zei ze, haar ogen neerslaand. ‘Wat wil je dat ik doe, Nacho? Hem de deur wijzen?’

‘Dat zou het beste zijn. Hij zal zijn vrouw niet missen als jij hem blijft vertroetelen.’ De verdrietige uitdrukking in Mariana’s grijze ogen ontging hem niet. Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Ik wil je nergens toe dwingen. Je moet het echt zelf willen. Jij bent zijn moeder.’

‘Ik wil wat het beste voor hem is,’ zei ze en ze glimlachte wrang.

‘Zeg hem dan dat hij hier niet meer kan wonen.’

Mariana lachte bitter. ‘O nee, Nacho, dat ga ik hem niet zeggen. Het is jouw idee, dus jij mag het doen.’ Met die woorden verliet ze de kamer.

Ramon was op tijd thuis voor het avondeten. Ignacio wierp zijn vrouw een blik van verstandhouding toe en rolde met zijn ogen om haar zijn ergernis over de aanwezigheid van zijn zoon kenbaar te maken. Mariana deed net alsof ze het niet zag en maakte voor Ramon een glas whisky met ijs klaar. ‘Kijk eens, jongen, heb je een drukke dag achter de rug?’ vroeg ze vriendelijk. Nog voor Ramon kon antwoorden, nam Ignacio echter het woord.

‘Heb je al besloten hoe het verder moet met jou en Helena?’ Ignacio liet zich in een makkelijke stoel tegenover Ramon zakken, die met zijn lange armen en benen bijna de hele bank in beslag nam. Om tijd te winnen nam Ramon een flinke slok van zijn whisky. Als kind had hij de vragen van zijn vader al niet kunnen ontwijken en ook nu voelde hij zich in het nauw gedreven en antwoordde hij braaf, als een verlegen schooljongen.

‘Ik denk dat mijn volgende reis naar Engeland voert, pa,’ zei hij, in een poging niet te veel prijs te geven.

‘Wanneer wou je gaan?’ drong hij aan.

‘O, dat weet ik nog niet, over een paar maanden, denk ik,’ antwoordde hij vaag.

‘Over een paar maanden? Waarom niet eerder?’

‘Ramon heeft het druk met zijn werk,’ nam Mariana het voor haar zoon op.

‘Ik vraag het niet aan jou maar aan Ramon,’ zei Ignacio wrevelig. ‘Hij is toch zeker oud genoeg om zelf antwoord geven. Mijn god, je bent veertig!’

‘Eenenveertig,’ verbeterde Ramon en hij grijnsde naar zijn moeder.

‘Precies. Een volwassen man. Je zou onderhand gesetteld moeten zijn en niet meer als een zigeuner over de wereld moeten zwerven.’

Ramon wilde zijn vader zeggen dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien, maar hij besefte net op tijd dat hij het recht had ernaar te vragen omdat hij praktisch bij hen was ingetrokken. ‘Ik wou een tijdje in Cachagua blijven en een paar nieuwe projecten opzetten. Het weer wordt al weer wat beter…’

‘Je kunt in het strandhuis als je wilt,’ zei Ignacio achteloos. ‘Dat is geen probleem,’ voegde hij eraan toe terwijl hij de verwarde uitdrukking op Mariana’s gezicht ontweek.

‘Maar er is daar niemand om voor hem te zorgen,’ wierp Mariana met een frons tegen.

‘En Estella dan?’ vroeg Ramon, te gehaast. Hij moest zichzelf beheersen, want hij kende zijn vader goed genoeg om te weten dat hij de minste of geringste verandering in zijn stem zou opmerken en analyseren.

‘O, die arme Estella,’ verzuchtte Mariana. Ze liet haar schouders zakken. ‘Het was zo’n liefkind. Een beter dienstmeisje kon ik me niet wensen. Ik weet niet wat ik zonder haar moet.’ Ze wierp een beschuldigende blik op Ignacio. Ramons ogen schoten van zijn moeder naar zijn vader en de angst sloeg hem om het hart.

‘Het kon niet anders, vrouw. Ze kan niet tegelijk voor ons én de baby zorgen,’ verklaarde hij. ‘Ramon, ze is zwanger.’

‘Zwanger?’ herhaalde Ramon langzaam.

‘Zwanger,’ zei Mariana. ‘Het arme kind. Weet je nog dat ze afgelopen zomer een vriendje in Cachagua had?’ Ramon knikte ernstig. ‘Nou, die gek heeft haar zwanger gemaakt en is toen met de noorderzon vertrokken.’

‘Dat komt zo vaak voor, Mariana,’ bracht Ignacio vermoeid naar voren.

‘Maar ik mocht haar. Ze verdiende het niet om zo behandeld te worden. Ze was niet zoals die andere meiden die in Valparaíso altijd bij de haven rondhangen. Ze was té goed van vertrouwen. Ik zou die jongen z’n nek omdraaien als ik de kans kreeg.’

‘Waar is ze nu dan?’ vroeg Ramon duizelig. Hij sloeg zijn glas achterover en slikte moeizaam.

‘Ignacio heeft haar teruggestuurd naar Zapallar,’ zei Mariana met een scherpe ondertoon.

‘Ik heb gezegd dat ze na de geboorte van het kind terug kan komen. Misschien kan haar moeder op de baby passen als ze gaat werken,’ zei Ignacio, die met moeite zijn ongeduld kon bedwingen.

‘Dat weet ik wel, maar ze was zo over haar toeren. Want weet je, Ramon, ze was ervan overtuigd dat hij terug zou komen. Dat had hij haar beloofd, en zij geloofde hem. Omdat ik haar niet wilde teleurstellen heb ik haar maar in de waan gelaten. Maar voorzover ik weet heeft hij niets meer van zich laten horen. Dios mio, het is allemaal zo vernederend.’ Ze zuchtte weer.

‘Heeft ze gezegd hoe die man heette?’ vroeg Ramon voorzichtig.

‘Nee, dat wou ze niet zeggen. Ze schaamde zich ongetwijfeld dood.’

‘Genoeg, Mariana, ik krijg er hoofdpijn van,’ zei Ignacio geërgerd. ‘Ramon kan in het huis. Als hij een dienstmeisje wil, moet hij er maar een zoeken.’

‘Estella kan wel tijdelijk terugkomen, want ik wil de baan wel voor haar vrijhouden,’ opperde Mariana bezorgd.

‘Ik vind het best,’ zei Ignacio. ‘Wanneer wil je gaan?’

‘Morgenochtend,’ zei Ramon werktuiglijk. Zijn hoofd gonsde. ‘Ik ga me nog even opfrissen voor het eten.’ Toen hij even later in de spiegel keek, zag hij dat alle kleur uit zijn gezicht was verdwenen en dat zijn huid asgrauw was. Hij wreef met zijn handen over zijn wangen om het bloed te laten terugkeren, maar het was verloren moeite, want de schok was van zijn gezicht af te lezen.

‘Waarom mag hij wel in het strandhuis?’ vroeg Mariana aan haar man toen Ramon de kamer uit was. ‘Ik dacht dat je hem ging zeggen dat hij niet meer bij ons kon wonen.’

‘Als hij daar alleen zit, wordt hij vanzelf aan zijn vrouw en kinderen herinnerd. Misschien komt hij aan de kust tot rede. Ik weet het niet. Ik hoop dat de zon en de zee hem aan de goede tijden met Helena herinneren, voordat het huwelijk spaak liep.’

Mariana legde haar hand liefdevol op de arm van haar man en glimlachte bemoedigend. ‘We lijden er bijna nog meer onder dan hij,’ zei ze, en ze dacht met verdriet aan Federica en Hal.

‘Dat weet ik wel zeker. Dat is nu net het probleem, hij zit er absoluut niet mee,’ zei Ignacio. ‘Stil, hij komt eraan.’

Toen Ramon de zitkamer binnenkwam, stonden zijn ouders net op om naar de eetkamer te gaan. Mariana keek hem aan en glimlachte vriendelijk. Ignacio was minder tactvol. ‘Is er iets, jongen, je ziet zo bleek?’

‘Nee hoor, ik voel me goed,’ antwoordde Ramon effen.

‘Luister, ik begrijp dat je een moeilijke tijd doormaakt, maar ik ben bang dat je het probleem verdringt.’

‘Dat is niet waar, pa, ik denk voortdurend aan Helena en de kinderen,’ loog hij.

‘Waarom ga je dan niet bij ze langs? Waar ben je bang voor?’

‘Ik ben niet bang. Helena heeft tijd voor zichzelf nodig,’ begon hij.

‘Godallemachtig, jongen,’ viel Ignacio hem geërgerd in de rede, ‘dat is nu net het probleem, ze is veel te lang alleen geweest.’

‘Ze heeft tijd nodig om zich in Polperro te settelen. Ze zit er heus niet op te wachten dat ik ineens voor de deur sta.’

‘Schrijf je kinderen dan, bel ze eens op, wees een vader, Ramon. Loop niet weg voor je verantwoordelijkheid.’

‘Ik denk aan die lieve Federica, die houdt zoveel van je,’ zei Mariana en ze klopte hem liefdevol op zijn arm. ‘Je vader heeft gelijk, je mag ze niet aan hun lot overlaten.’

Toen Ramon de volgende ochtend naar Cachagua vertrok, waren Helena, Federica en Hal wel de laatsten aan wie hij dacht. Hij kon alleen nog maar aan Estella denken. Hij had de hele nacht strijd geleverd met de demonen van zijn geweten, die hem met hun kwellingen uit zijn slaap hadden gehouden. Door zijn gedachten op een nieuw boek te concentreren, had hij gehoopt ze te verdrijven, maar Estella was telkens weer in zijn gedachten opgedoken, als een rozenknop in een vijver die maar niet wilde zinken.

In het begin had hij nog geprobeerd zichzelf wijs te maken dat het kind niet van hem was, maar dat was ijdele hoop. Het kon niet anders of het kind was van hem, en van niemand anders. Niet alleen vanwege het feit dat de baby in de zomer moest zijn verwekt, maar ook omdat hij Estella kende. Ze was niet het type dat met jan en alleman het bed in dook. Dat idee alleen al deed hem huiveren. Hij had haar verleid en haar vervolgens in de steek gelaten. En alsof dat nog niet erg genoeg was, was ze ook nog zwanger. Hij walgde van zichzelf. Hij had naar de ochtend uitgekeken maar telkens wanneer hij op de klok keek, waren er pas een paar minuten verstreken. Als er geen avondklok had gegolden, waardoor het verboden was tussen twee en zes uur ’s nachts op straat te komen, was hij allang naar haar op zoek gegaan. Toen het ochtendgloren dan ook eindelijk de nachtelijke lucht openbrak, pakte hij zijn tas en sprong in zijn auto. Het was klokslag zes uur in de ochtend.

Pas toen hij zichzelf in de achteruitkijkspiegel bekeek, besefte hij dat hij zich niet had gewassen en geschoren. Met zijn warrige zwarte haar, stoppelbaard en bloeddoorlopen ogen zag hij eruit als een zwerver. Gewoonlijk zou hij ergens gestopt zijn voor een kop koffie of bitter lemon, zodat hij zich even zou kunnen opfrissen, maar daar had hij nu geen tijd voor. Hij wilde Estella geen minuut langer alleen laten. Hij trapte het gaspedaal in en reed zo hard als toegestaan was, omdat hij geen bon wilde riskeren. Toen hij ten slotte in Zapallar aankwam, parkeerde hij snel ergens zijn auto en stapte de heldere ochtendzon in.

Hij had geen idee waar hij Estella moest gaan zoeken. Zelfs haar achternaam kende hij niet, en hij wilde er niet naar vragen omdat het dan als een lopend vuurtje door het dorp zou gaan. Hij zou zeker door iemand herkend worden. Hij liep het strand op, in de hoop haar tegen het lijf te lopen. Misschien was ze toevallig een brood gaan kopen of een wandeling aan het maken. Maar er was geen mens te bekennen. Het prille voorjaar gaf de bomen en struiken nieuwe levenskracht en de lucht had voelbaar aan warmte gewonnen. Hij verwachtte half-en-half haar rozengeur te ruiken, en haar zo op het spoor te komen. Maar dat was een romantisch idee, voor in zijn boeken. De werkelijkheid was anders.

Nadat hij een poosje heen en weer over het strand had gelopen, besefte hij dat hij iemand naar Estella moest vragen, ook al liep hij dan het risico dat het hele dorp het te weten zou komen. Maar er zat niets anders op. Hij was ten einde raad.

Toen hij een oude man op een bankje zag zitten, verzamelde hij moed en liep op hem af. ‘Goedemorgen, señor. Ik zoek een jonge vrouw die Estella heet. Ze is hoogzwanger, heeft lang zwart haar tot op haar middel en is ongeveer zo groot,’ zei hij terwijl hij met zijn hand haar lengte aangaf. De man keek hem met zijn waterige zwarte ogen wezenloos aan. Hij steunde met zijn bruine verweerde handen op een knobbelige stok en kauwde, bij gebrek aan tanden om mee te knarsen, op zijn tandvlees. ‘Ze woont bij haar ouders en is een jaar of twintig. Ze heeft een tijdje in Cachagua gewerkt. Een beeldschoon meisje is het,’ vervolgde hij, waarna hij een teleurgestelde zucht slaakte. ‘Als u haar kende, zou u weten wie ik bedoelde,’ voegde hij eraan toe terwijl hij zich afwendde. De man bleef zwijgend op zijn tandvlees kauwen. En toen kreeg Ramon de ingeving dat hij moest zeggen dat ze naar rozen rook en het duurde niet lang of de oude man kwam tot leven en murmelde iets over haar geur die hem aan de begrafenis van zijn moeder deed denken.

‘Ze lag in een graf vol rozenblaadjes,’ prevelde hij weemoedig. ‘Ze zeiden dat het troost zou bieden wanneer ze wakker werd en niet zou weten waar ze was.’ Hij draaide zich naar Ramon toe, die hoopvol in de schaduw van een eucalyptusboom stond. ‘De Estella die u zoekt woont verderop in de straat, ongeveer een halve kilometer hiervandaan, op de heuvel die over zee uitkijkt. U herkent het huis aan de gele kleur,’ zei hij, knikkend in zichzelf. ‘Als ik naar het kerkhof ga dan ruik ik het. Op een dag zal ik er ook heen gaan en kom ik nooit meer terug.’

‘Op een dag gaan we er allemaal heen en komen we niet meer terug,’ zei Ramon. De oude man keek hem in opperste verbazing aan. Kennelijk was hij in de veronderstelling dat de jongeman al weg was. Hij wachtte tot Ramon was verdwenen en zette toen zijn monoloog over de doden voort.

Ramon liep met ferme pas de heuvel op. Het was nog vroeg. Een fijne mist verdoezelde de scherpe lijn waar de zee de lucht raakte, zodat de horizon één grote blauwe vlakte leek. Toen hij de omgeving afspeurde naar het gele huis, herinnerde hij zich de zwoele zomerdagen waarin hij zich zorgeloos met Estella aan de liefde had overgegeven. Zonder gewetenswroeging en zonder deze beklemmende angst.

Toen hij het huis in het oog kreeg, bleef hij op het zandpad staan om het goed in zich op te kunnen nemen. Het lag in de schaduw van de ontluikende bomen, waarover een fosforescerend groen waas van nieuw blad lag. Het huis was een nette bungalow met ongeveer twee of drie kamers en werd omringd door een kleine maar goedverzorgde tuin. De stilte in het slaperige dorpje werd verstoord door een blaffende hond in de verte en het staccato stemgeluid van een moeder die haar kind een fikse uitbrander gaf. Hij bleef nog even staan kijken maar er was niemand te zien. Ten slotte liep hij ongeduldig naar de voordeur, waar hij even gespannen afwachtte alvorens aan te kloppen. Binnen hoorde hij een zacht ruisen. Een moment dacht hij in paniek dat hij bij het verkeerde huis was, maar toen er een bedwelmende rozengeur door het open raam naar buiten dreef, wist hij dat hij aan het goede adres was. Zijn hart zwol in zijn borst.

Toen Estella de deur opende en Ramon als een donkere schaduw boven zich uit zag torenen, trok het bloed weg uit haar gezicht om even later weer met hernieuwde kracht door haar aderen te worden gestuwd. Ze had het wel uit willen schreeuwen, maar haar stem weigerde dienst, net als haar verstand. Ze knipperde een paar keer met haar ogen totdat ze ervan overtuigd was dat het Ramon was en niet een of andere geestverschijning die werd opgeroepen door de kruiden die haar moeder haar gaf voor haar zwangerschap. Ze vloog hem om de hals en liet zich door hem optillen en het koele huis binnendragen.

Hij legde haar teder op haar smalle bed en keek neer op haar lieve gezicht dat straalde van geluk. ‘Ik wist dat je terug zou komen,’ zei ze met een zucht terwijl ze met een zachte hand over de ruwe stoppels op zijn wang streek. Hij liet zijn ogen over haar beeldschone gelaatstrekken gaan en vroeg zich verward af wat hem had bezield haar te verlaten. Waar was hij in vredesnaam zo bang voor geweest? Toen hij haar dankbare lippen kuste, was hij ervan overtuigd dat hij haar nooit meer alleen zou laten. Hij snoof haar unieke geur op en proefde het zout op haar huid. Daarna liet hij zijn hand onder haar witkatoenen nachthemd glijden en legde hem op de ronding van haar naakte buik.

‘Dit is mijn kind,’ zei hij en even meende hij leven te voelen. Estella glimlachte de glimlach van een aanstaande moeder, half teder half trots, en uitermate beschermend.

‘Als het een jongetje is, noemen we hem Ramon,’ zei ze.

‘En als het een meisje is, Estellita,’ antwoordde hij en hij begroef zijn gezicht in haar hals.

‘Dus je bent niet boos?’ vroeg ze, verlegen naar hem opkijkend.

‘Nee, ik ben gelukkig,’ zei hij naar waarheid, verbaasd over zijn eigen reactie. ‘Het spijt me dat ik…’

‘Je hoeft geen spijt te hebben, lieveling,’ zei ze, en ze legde hem met een vinger op zijn mond het zwijgen op. ‘Je bent teruggekomen zoals ik had verwacht en ik ben gelukkig.’

Hij kuste eerst haar vinger en toen de palm van haar hand, waarna hij langs haar arm omhoog ging tot aan haar gezwollen borsten. ‘Ik wil je helemaal bloot zien,’ zei hij ineens, overweldigd door haar gevulde lichaam. Met bevende handen knoopte hij haar nachthemd los, waarna hij het over haar hoofd uittrok en haar bewonderend opnam.

Estella lag vol trots voor hem terwijl hij zijn ogen over de weelderige rondingen van haar nieuwe lichaam liet glijden. Ze zag eruit als een glimmende ronde zeehond. Haar huid was zacht en glansde van een rijpheid die haar van binnenuit deed gloeien. Hij wilde zich in haar verliezen, maar durfde het niet omdat hij bang was hun kind pijn te doen. Daarom kuste hij haar schouders en haar borsten, en daalde hij langs haar buik af naar haar voeten. ‘Ik wil je meenemen, Estella,’ zei hij, en hij kuste haar lippen weer.

‘Ik wil niet weg uit Zapallar, Ramon. Niet voordat de baby geboren is.’

‘Kom dan in ieder geval bij mij in Cachagua wonen, dan kunnen we nadenken over wat ons te doen staat.’

‘Maar je ouders dan?’ vroeg ze met een lichte huivering.

‘Die komen pas in oktober. We zijn er helemaal alleen.’

Estella hoefde niet overgehaald te worden, ze had een half jaar de tijd gehad om elk scenario te overdenken. Dit was wat ze wilde. ‘Alleen jij en ik,’ zei ze met een stralende glimlach.