21
TOEN HELENA RAMON ZEVEN JAAR DAARVOOR ZAG VERTREKKEN, wist ze dat ze hem voorgoed kwijt was. Ze had zich blootgegeven en zich opnieuw door zijn onverschilligheid laten kwetsen. Ze had gehoopt dat hij veranderd was. Maar diep in haar hart wist ze dat hij nooit van zijn leven zou veranderen. Hij was te egoïstisch om aan een ander dan zichzelf te kunnen denken. Daarom had ze haar vernedering weggeslikt en hem laten gaan, vastbesloten haar leven in Polperro voort te zetten zonder hem.
Helena mocht dan geloven dat ze Ramon uit haar gedachten had gezet, in haar onderbewustzijn hadden zijn woorden wortel geschoten. Ze begon in haar leven ruimte te scheppen voor haar eigen behoeften. Ze deed steeds vaker een beroep op haar moeder om haar met Hal te helpen – Federica had minder aandacht nodig, die was verstandig en onafhankelijk. Ze zorgde niet alleen voor zichzelf maar ook voor haar moeder. Dus om Federica maakte Helena zich geen zorgen, nee, ze maakte zich zorgen om Hal.
Hal was afhankelijk, had veel aandacht nodig en was al even egocentrisch als zijn moeder. Bovendien was hij buitengewoon humeurig. Het ene moment was hij vrolijk, het andere moment verdrietig, zich wentelend in ontevredenheid. Polly genoot ervan dat ze weer kon zorgen en nam met plezier de rol van moeder en grootmoeder op zich. Jake boog zich nog dieper over zijn modelbootjes en probeerde zich af te sluiten van zijn huisgenoten, die om hem heen drentelden om het zijn dochter en kleinzoon naar de zin te maken.
Helena was verdergegaan met leven. Ze ging uit. Ze ging zelfs een paar keer met een man naar bed, en bijna slaagde ze erin zichzelf ervan te overtuigen dat ze het prettig vond. Maar geen van allen bedreef de liefde zoals Ramon en hoezeer ze ook besefte dat ze niet langer echt getrouwd was en vrij was om met andere mannen om te gaan, achteraf voelde ze zich altijd schuldig. Pas toen ze Arthur Cooke ontmoette werd alles anders.
Polly merkte dat Arthur anders was dan de anderen omdat Helena naar de kapper ging, haar nagels lakte, zich een nieuwe garderobe aanschafte en weer trots werd op haar uiterlijk. Haar tred kreeg iets verends en ze liep weer rechtop met haar schouders naar achteren, zoals ze altijd deed toen ze nog een tiener was. Ze begon er weer als zevenendertig uit te zien, in plaats van als de bittere oude vrouw die heimelijk onder haar huid was gekropen.
Arthur Cooke was negenenveertig, gescheiden en vader van drie kinderen, die allemaal begin twintig waren. Hij ging er prat op dat hij nog altijd een goede relatie had met zijn ex-vrouw, die inmiddels hertrouwd was, en met zijn kinderen, die hem het uiteenvallen van hun gezin niet kwalijk namen. Toen Helena hem voor het eerst ontmoette, op een slaapverwekkende borrel van een kennis, vond ze hem op een ei lijken. Een glimlachend ei. Hij was niet groot, had niet veel haar, kleedde zich niet echt goed en had fysiek niets wat haar aantrok. Helena was echter te veel bezig met wat hij níét had om te zien wat hij wél had. Dat ontdekte ze pas later.
Arthur was vriendelijk, geestig, energiek, enthousiast en vrijgevig. Toen ze met hem in gesprek raakte omdat er gewoon geen interessantere mensen rondliepen, ontdekte ze scherpe bruine ogen die niets ontging, een glimlach die zich over heel zijn joviale gezicht verspreidde en een aanstekelijke lach die uit zijn tenen leek te komen. Toen hij haar hand aanraakte, was de zijne zacht en teder, toen hij sprak klonk zijn stem vol begrip en toen hij luisterde was hij een en al aandacht, alsof ze de boeiendste vrouw was die hij ooit had ontmoet. Aan het eind van de avond had ze met niemand anders gepraat en de man met wie ze was gekomen volkomen genegeerd. Arthur had gevraagd of ze nog iets met hem wilde gaan drinken, waarna ze de man van haar afspraakje zonder uitleg had laten staan. Al zag ze hem nooit meer, ze kon er niet mee zitten.
Ze gingen naar een rustig cafeetje dat over de baai uitkeek, luisterden in het kaarslicht naar de sentimentele muziek die het eentonige ritme van de branding begeleidde en praatten urenlang. Tegen de tijd dat Arthur haar thuis afzette, wist hij alles over Ramon, Federica en Hal. Ze had zich, geholpen door de nodige glazen wijn, laagje voor laagje tot op haar ziel laten uitkleden totdat ze naakt voor hem stond, eenzaam en ongelukkig. Hij had haar daarna weer geholpen met aankleden door haar complimentjes te geven en bemoedigende, meelevende woorden te spreken. Toen ze de volgende ochtend wakker was geworden en in de spiegel had gekeken, had een afgetobde oude vrouw haar verbaasd aangestaard. Ze had haar nooit eerder gezien. Ze was zo geschrokken dat ze haar moeder op de kinderen had laten passen en naar de stad was gegaan om zich van Ramons vrouw te ontdoen en als een nieuw iemand tevoorschijn te komen. Toen Helena terugkeerde als de jonge vrouw die ze was, zei haar moeder dat een zekere Arthur had gebeld. Ze glimlachte op een manier waarop Polly haar lang, heel lang niet meer had zien glimlachen.
Door Arthur ging ze weer van zichzelf houden. Hij scheen te begrijpen wat ze nodig had. Hij hield haar hand vast als die begon te beven en leerde haar diep vanuit haar buik te ademen wanneer ze gespannen was. Hij belde haar vaak, gewoon om haar stem te horen en zich ervan te verzekeren dat alles goed met haar was. Ze voelde zich veilig bij hem. Hij maakte haar aan het lachen, op dezelfde bevrijdende manier als tijdens die eerste heerlijke jaren met Ramon, met een open keel en pijn in haar buik. Hij leerde haar het leven wat minder serieus te nemen en ineens was ze gaan beseffen waarom Ingrid altijd zo gelukkig was: omdat ze in een vage, zorgeloze wereld leefde, ver verheven boven de alledaagse beslommeringen van de gewone sterveling. Ze zou nooit als Ingrid worden maar ze begreep nu waarnaar ze moest streven.
Hoezeer Arthur haar echter ook voor zich had ingenomen, ze was doodsbang voor de fysieke kant van de relatie. Seks met Ramon was onbeschrijfelijk geweest. Niemand kon dat evenaren. Arthur zeker niet, die moest het van zijn geest hebben. Hij deed niet aan sport, had platvoeten en een slechte conditie. Hij hield van lekker eten, goede wijn en goed gezelschap; ze kon zich hem niet in bed voorstellen en was bang dat seks de relatie in gevaar zou brengen. Dus wees ze zijn toenaderingen af wanneer hij haar probeerde te kussen. Maar Arthurs scherpe bruine ogen zagen alles. Hij was geen man die ging zitten twijfelen en piekeren. Als hij iets te zeggen had, zei hij het gewoon.
‘Helena,’ zei hij op een winterdag toen ze in de woonkamer met een glas wijn voor het knapperende haardvuur zaten.
‘Ja, Arthur,’ reageerde ze nerveus, bang dat hij haar zou vragen de nacht bij hem door te brengen.
‘Je hand trilt weer. Geef me je glas eens,’ zei hij. Ze reikte hem haar glas aan en glimlachte onzeker. ‘Sluit je ogen,’ zei hij terwijl hij haar hand in de zijne nam. ‘En nu diep ademhalen, vanuit je buik. Goed zo. Nu weer loslaten. Laat al die angst en onzekerheid maar los. Prima. Nu nog een keer.’ Hij liet haar de oefening drie keer herhalen. ‘Nu zou je je een stuk beter moeten voelen,’ zei hij. Maar dat was niet zo. ‘Dit keer wil ik dat je je ogen sluit en dat je je door mij laat kussen.’
‘Nee, Arthur…’ wierp ze tegen.
‘Je wilt het wel, maar je bent bang. Je bent na je man met andere mannen naar bed geweest, maar ze konden je niet bevredigen. Je bent bang dat ik je teleurstel. Ik kan je verzekeren dat je er geen spijt van zult krijgen,’ zei hij. Dus sloot Helena aarzelend haar ogen, in de hoop dat de wijn haar zintuigen had verdoofd. Ze voelde zijn mond over de hare strijken, maar het kon evengoed de warmte van de vlammen zijn die in de open haard opflikkerden. Even later voelde ze het weer, en er volgde een vertrouwde tinteling in haar buik, die haar aan Ramons aanraking deed denken. Ze wilde haar ogen opendoen maar hield ze dicht, want ze was bang dat ze Arthurs serieuze gezicht dicht bij het hare zou zien en de moed zou verliezen. Toen voelde ze zijn lippen op haar mond. Het verbaasde haar dat ze het prettig vond. Het volgende moment voelde ze zijn hand onder op haar rug. Een vaste, troostende hand die haar zelfverzekerd naar hem toe trok terwijl zijn lippen vaneen gingen en hij haar teder kuste. Haar angst ebde weg; ze was zich alleen nog bewust van haar zenuwen die hem smeekten haar te strelen en lief te hebben.
Arthur nam haar aan de hand mee naar boven, naar de slaapkamer. Daar vervolgde hij zijn liefkozingen over iedere centimeter van haar lichaam met het enthousiasme en de voorkomendheid van een man wiens enige doel is de ander te laten genieten, omdat hij daarmee zichzelf genot verschaft. Helena gaf zich over aan zijn toewijding zonder zich schuldig of onwaardig te voelen. Toen ze eenmaal overtuigd was van zijn kunnen, bedreef hij opnieuw de liefde met haar, ditmaal met humor, totdat ze onbedaarlijk lachend over het bed rolden.
Hij viel niet met Ramon te vergelijken omdat ze hemelsbreed van elkaar verschilden. Arthurs bekwaamheid was zijn grootste troef. Toen Helena dat eenmaal ontdekte, kon ze er geen genoeg van krijgen. Door Arthur voelde ze zich weer vrouw en levenslustig. Ze was niet langer bezig zich voor te bereiden op het leven, maar lééfde, en de wrange herinnering aan Ramon verdween langzaam naar de achtergrond. Arthur beheerste haar leven en ze had simpelweg geen tijd om aan het verleden te denken.
Totdat Arthur haar ten huwelijk vroeg en Ramon weer in haar gedachten opdook.
Ze zei dat ze erover wilde nadenken. Maar ze had rekening te houden met de gevoelens van haar kinderen. Ze wist dat Federica Arthur niet mocht, ondanks al zijn pogingen haar voor zich te winnen. Ze gaf hem altijd met een nors gezicht antwoord en dan liefst ook nog zo kort mogelijk. Maar het pijnlijkste van alles was de verdrietige, afgewezen blik in haar ogen, die Helena onmogelijk kon negeren. Hal daarentegen vond Arthur best aardig. Hij wilde echter zijn moeder voor zich alleen. Zolang ze Hal maar genoeg aandacht gaf, accepteerde hij Arthur zonder morren. Als het om haar eigen geluk ging, wist ze dat ze niet zonder Arthur kon. Ze was echter nog altijd met Ramon getrouwd en iets in haar weigerde hem op te geven.
Toen Federica van Pickthistle Manor thuiskwam, glipte ze haar moeders slaapkamer in, waar Helena zich aan het omkleden was. Arthur zou die avond mee-eten. Federica lag op het bed en keek toe terwijl haar moeder voor de spiegel haar haren föhnde. Ze dacht aan de tijd in Chili dat ze nooit iets aan haar haren deed en het altijd opgestoken droeg. Tegenwoordig kon ze urenlang voor de spiegel doorbrengen met borstels, gel en kammen. Ze zag er weer stralend uit. En gelukkig. Federica wist dat zíj ook gelukkig zou moeten zijn, maar dat was ze niet. Arthur had haar moeder niet minder zelfzuchtig gemaakt, sterker nog, hij kwam haar in alles tegemoet waardoor ze altijd in het middelpunt van zijn belangstelling stond. Ze vroeg zelden hoe het met hem ging. Het viel haar vooral op wanneer haar moeder aan de telefoon was. Ikke ikke ikke, dacht Federica mistroostig.
‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg Helena terwijl ze over haar wangen wreef.
‘Mooi, mama,’ zei Federica naar waarheid.
‘Doe je een beetje aardig tegen Arthur, Fede. Hij wil zo graag dat jullie vrienden worden.’
‘Hij mag best mijn vriend zijn,’ zei Federica met bonzend hart, ‘maar niet mijn vader.’ Ze schrok zelf van haar overmoedigheid.
Helena draaide zich langzaam om naar haar dochter en haar glimlach maakte plaats voor een verbeten trek om haar mond. ‘Heb je ons vanmiddag afgeluisterd?’
Fede knikte. Ze dacht aan wat Sam haar had gezegd en probeerde zich niet schuldig te voelen.
‘Dat mag niet, dat weet je,’ zei Helena bestraffend terwijl ze naar haar pakje sigaretten reikte.
‘Ik kon er niets aan doen. Jullie praatten zo hard, ik moest het wel horen,’ verklaarde Federica. Helena schoof een sigaret tussen haar roze lippen en stak hem aan. Federica huiverde toen ze de rook de kamer in blies. De lucht maakte haar misselijk.
‘Dan hoef ik je dus niet meer te vertellen wat hij zei,’ snauwde Helena sarcastisch.
‘Hij vroeg of je met hem wilde trouwen,’ zei Federica met gebroken stem.
Helena trok bij. ‘Luister, lieverd. Hij wil helemaal geen vader voor je zijn. Hij heeft zelf drie kinderen. Hij wil gewoon dat jullie vrienden zijn.’
‘Maar je bent nog steeds met papa getrouwd.’
‘Alleen op papier. Een scheiding valt vrij makkelijk te regelen,’ zei ze achteloos, want Federica’s ogen werden dof van verdriet. ‘Je vader en ik zijn in geen tijden meer bij elkaar geweest. Je snapt toch wel dat het niet meer goed kan komen, Fede?’
Federica’s onderlip begon te trillen. Ze schudde haar hoofd, maar in haar hart wilde ze niets liever dan dat het weer goed kwam. ‘Ga je met hem trouwen?’ vroeg ze hees.
‘Ik moet er nog over nadenken.’ Helena draaide zich weer naar de spiegel.
‘Wat vindt Hal ervan?’
‘Hij wil dat ik gelukkig ben,’ zei ze op bijna beschuldigende toon, alsof dat niet voor haar dochter gold.
‘Ik wil ook dat je gelukkig bent,’ zei Federica bezwaard.
‘Laat me dan doen wat het beste voor me is. Ik heb alles voor jullie opgeofferd. Je bent nu bijna dertien. Mag ik dan eindelijk eens voor mijn eigen geluk kiezen?’
Federica knikte. ‘Als jullie trouwen, gaan we dan weg uit Polperro?’
‘Misschien wel,’ zei Helena. Ze drukte haar sigaret uit. ‘Arthur werkt in de stad.’
‘Dan wil ik niet dat je met hem trouwt,’ schreeuwde ze, overrompeld door de kracht van haar emoties die ze niet langer kon bedwingen.
‘Luister, Fede…’ begon Helena ongeduldig.
‘Nee. Ik ga hier niet weg. Nooit!’ snauwde ze, geheel tegen haar natuur in.
‘Zo ver is het niet. Je kunt de Appleby’s zo vaak opzoeken als je wilt.’
‘Ik wil bij opa en oma blijven,’ snikte ze.
‘We hebben het er nog wel over als je weer rustig bent,’ zei Helena en ze kneep haar lippen samen om haar geduld niet te verliezen.
‘Ik ga niet. Ik blijf hier,’ herhaalde ze.
De uitbarsting van haar dochter bracht Helena van haar stuk. Ze was gewoonlijk altijd zo kalm en meegaand. ‘Oké, rustig nou maar, lieverd,’ zei ze vermoeid terwijl ze naast haar ging zitten en een arm om haar heen sloeg. ‘Ik heb nog geen ja gezegd tegen Arthur en ik ben nog altijd met je vader getrouwd, dus maak je er nog maar niet druk om. Droog je tranen, dan gaan we naar beneden, want Arthur kan elk moment hier zijn en ik wil niet dat hij je zo overstuur ziet. Daar kwets je hem mee, en het is zo’n lieve man.’
Polly en Jake waren maar al te blij met Arthur, want hij had hun dochter uit de put gehaald en haar weer aan het lachen gemaakt. Federica’s huilgezicht aan het avondeten was ze echter niet ontgaan, noch de afgemeten antwoorden die ze mompelde wanneer Arthur iets tegen haar zei. Ze begrepen haar wel maar hoopten dat ze Arthur aardig ging vinden, want Helena’s geluk was hun grootste zorg. Federica had echter het gevoel alsof ze door een grote donkere wolk werd opgeslokt en niemand haar om hulp hoorde roepen.
Die avond schreef ze een dringende brief aan haar vader waarin ze hem vertelde dat haar moeder wilde gaan trouwen met een zekere Arthur, ‘een verschrikkelijke, lelijke man’, die hen allemaal uit Polperro wilde meenemen naar een of andere stomme stad. Ze voegde eraan toe dat ze een eind aan haar leven zou maken wanneer haar alles waarvan ze hield werd ontnomen.Toen ze de brief dichtplakte was ze ervan overtuigd dat hij haar onmiddellijk zou komen redden om de dreigende ramp af te wenden. Vervolgens kroop ze in bed, en in het heldere licht van de lentemaan opende ze het vlinderkistje. Ze luisterde naar het gerinkel van de belletjes en bewonderde de vleugels van de vlinder, die door het fosforescerende licht een vreemde, bovenaardse schoonheid kregen. Ze dacht aan haar vader en vroeg zich af wat hij aan het doen was en of hij nog wel eens aan haar dacht. In de ban van het vlinderkistje sloot ze haar ogen en meteen was ze weer met hem op het vertrouwde strand in Chili, waar de zon warm was en het zand tussen haar tenen op Lidia’s tarwebloem leek. En alsof haar leven ervan afhing, concentreerde ze zich op zijn verhalen, totdat ze werd opgenomen in de doolhof van haar geest waar alleen haar vader haar kon vinden.
Toen Helena de dag erop met haar moeder en Hal naar de kerk ging, liet ze Federica alleen thuis. ‘Ze heeft tijd nodig voor zichzelf,’ legde ze haar moeder uit toen ze de oprit af liepen.
‘Ze heeft er moeite mee Arthur te accepteren, nietwaar?’ zei Polly, Hal over zijn hoofd strijkend. ‘Anders dan deze aap.’
Hal keek naar haar op en grijnsde zelfvoldaan. Als hij een staart had gehad zou hij gekwispeld hebben.
‘Ik snap het wel, maar Ramon en ik zijn al jaren uit elkaar. Je zou zeggen dat ze er inmiddels wel aan gewend was,’ verzuchtte Helena.
‘Ach, ieder kind is anders en ze heeft altijd een innige band met haar vader gehad.’
‘Ze moet zich eroverheen zetten. Dat moesten Hal en ik ook. Ik hou van Arthur en ik geef hem niet op. Voor niemand,’ zei Helena melodramatisch.
‘Ik vind Arthur aardig,’ zei Hal, omdat hij wist dat hij zijn moeder daarmee gelukkig maakte.
‘Dat weet ik, en Arthur vindt jou ook aardig,’ zei Helena met een glimlach.
‘Vindt Arthur Fede niet aardig?’ vroeg hij.
‘Jawel, maar hij zou het fijn vinden als Fede hem ook aardig vond. Maar Fede is zo koppig. Arme Arthur.’
‘Arme Arthur,’ beaamde Hal. ‘Ik hoop dat hij vaak komt, want dan ben jij gelukkig, mama.’
Helena was geroerd. ‘Je bent een schat, Hal. Wat zou ik zonder jou moeten?’ zei ze.
Gedurende de dienst moest Helena voortdurend aan Arthurs aanzoek denken. Ze had nog niets tegen haar moeder gezegd omdat ze er eerst zelf in alle rust over wilde nadenken voordat de anderen hun zegje zouden doen. Ze voelde zich gekoesterd en beschermd door Arthur, hij nam haar angsten en zorgen weg. Ramon had altijd alleen maar aan zichzelf gedacht, haar behoeften waren op de tweede plaats gekomen. Bij Arthur kwam zij altijd op de eerste plaats. Zijn leven draaide nu om haar en hij deed er alles aan om haar gelukkig te maken. Toen predikant Boyble sprak over de deugd van onzelfzuchtigheid, dacht Helena aan Arthur en ze glimlachte tevreden, alsof zij degene was die lof verdiende voor zijn goede eigenschappen. Ze probeerde niet aan Ramon te denken. Het had geen zin, hij was weg en kwam niet meer terug. Ze haalde zich Arthurs vriendelijke gezicht voor de geest en praatte zichzelf aan dat ze Ramon niet terug wou. Ze bleef echter twijfelen en aan het eind van de dienst was ze nog geen stap verder. Wat moest ze doen? Een scheiding was zo definitief.
Federica trof Hester in hun grot die verborgen lag in de kliffen, waarop meeuwen nestelden en waar de vloed elke avond binnenrolde om hun geheimen weg te spoelen. In de koele schaduw van de rotsen vertelde Federica haar alles over Arthur. ‘Als ik uit Polperro weg moet, ga ik nog liever dood,’ zei Federica ferm.
‘Je mag hier niet weg! Zou je dan ook naar een andere school moeten?’ vroeg Hester bezorgd.
‘Natuurlijk.’ Federica slaakte een diep zucht. ‘Alles zal anders worden. Ik weet niet wat ik moet doen.’
‘Je moet gewoon weigeren. Ze kan je toch zeker niet dwingen?’ opperde Hester naïef.
‘Ik wil niet in de stad wonen.’
‘Nee, dat lijkt me ook vreselijk.’
‘Ik wil ook niet bij Arthur wonen, die is zo saai. Hij is dik, pafferig en saai. Ik snap niet wat mijn moeder in hem ziet. Papa is zo knap.’
‘Jouw vader is de mooiste man die ik ooit heb gezien. Mam was ook helemaal weg van hem, wist je dat?’ giechelde Hester.
‘O ja?’
‘Jazeker, net als Molly en ik.’
‘Jullie hebben smaak, dat is duidelijk,’ zei Federica vol trots. ‘Weet je, ik heb hem geschreven.’
‘Geschreven?’
‘Ja. Ik heb hem over Arthur verteld en dat mama met hem wil trouwen. Ik heb ook gezegd dat ik zelfmoord pleeg als ze gaan trouwen en we uit Polperro weg moeten.’
Hester hapte naar adem. ‘O mijn god! Nou, dan komt-ie zeker.’
‘Dat dacht ik ook. En dan maakt hij een eind aan deze toestand, dat zul je zien. Dit vindt hij nooit goed, let op mijn woorden.’
Toen Federica tegen lunchtijd thuiskwam, stond Arthurs wagen op de oprit. Ze rolde met haar ogen en kneep haar mond in een dunne streep voordat ze door de voordeur naar binnen ging. Hij zat op de bank in de woonkamer met Hal en Jake te praten terwijl Polly met Helena de lunch bereidde in de keuken.
‘Ha, daar heb je Federica,’ zei Arthur toen ze de woonkamer binnenkwam. ‘Jou hebben we net nodig. Ik heb namelijk iets voor je.’ Hij grinnikte vriendelijk en stond op van de bank. Federica zag de zweetdruppeltjes boven zijn wenkbrauwen, die langs de zijkant van zijn gezicht omlaag drupten. Hij verdween in het kleine kamertje dat Jake als drankkast gebruikte. Ze keek haar grootvader aan en haalde vragend een wenkbrauw op, maar hij keek alleen maar grijnzend terug. Even later verscheen Arthur met een kartonnen doos in zijn armen, die nogal zwaar leek, want hij worstelde ermee tot hij hem met een triomfantelijke glimlach voor Federica op de grond zette.
‘Wat zit er in hemelsnaam in?’ vroeg Federica, naar de doos starend.
‘Maak maar open,’ zei Arthur.
‘Toe nou, Fede,’ zei Hal. ‘Ik weet wat het is,’ voegde hij eraan toe, ‘en ik weet zeker dat je het heel leuk vindt.’
Federica maakte de doos open. Tot haar grote vreugde en verbazing zag ze twee glanzende oogjes hulpeloos naar haar opkijken.
‘Een hond!’ riep ze uit. ‘Een echte hond!’ Ze stak haar handen in de doos en tilde de dikke puppy eruit, waarna ze zijn witte vacht met kusjes bedekte.
‘Lees de penning aan zijn halsband eens,’ zei Hal, die naast haar op de bank ging zitten en de puppy aaide.
‘Rasta,’ las Federica terwijl ze de penning tussen haar vingers hield. Haar hoofd tolde. Ze herinnerde zich de hond van señora Baraca en de belofte die haar moeder haar in Cachagua had gedaan. ‘Dank je,’ zei ze schaapachtig. Ze voelde zich een beetje schuldig omdat ze altijd zo onvriendelijk tegen Arthur deed. ‘Is hij echt voor mij?’ vroeg ze.
‘Helemaal voor jou,’ zei Arthur met een opgeluchte glimlach. Hij ving Jakes blik op en knikte. Ze hadden gelijk, een puppy deed wonderen. Rasta kwispelde zo opgewonden met zijn staartje dat hij bijna als een helikopter opsteeg. Maar Federica hield hem stevig vast in haar armen en liet hem over haar gezicht likken en haar huid besnuffelen. Ze dacht aan Trotsky en zag ernaar uit ze met elkaar te laten spelen. Het zouden vast goede vrienden worden. Ingrid zou ook dol op hem zijn, net als Sam. Ze besloot direct na de lunch naar Pickthistle Manor te gaan om hem te showen.
Helena en Polly hoorden de verrukte kreetjes en kwamen de kamer binnengesneld, waar ze Hal en Federica languit op de grond aantroffen met de puppy. ‘Ach, wat een moppie,’ zei Polly met een knipoog naar Arthur. ‘Bof jij even, Fede.’
‘Hij is half labrador, half iets anders, maar Arthur en ik zijn er nog niet achter wat,’ zei Helena, die naast Arthur op de bank ging zitten. Federica zag dat hij haar hand pakte en haar een kneepje gaf. Als hij dacht dat hij haar met zijn verrassing voor zich gewonnen had, vergiste hij zich. Ze lachte gemeen in zichzelf. Papa zou terugkomen en dan zou alles veranderen.