13

Polperro

‘HOE GAAT HET TEGENWOORDIG MET FEDERICA OP SCHOOL? AL wat beter?’ vroeg Ingrid, die over haar ezel gebogen stond. Ze was een portret van Sam aan het maken die op het gazon lag te lezen. ‘Verdorie!’ riep ze geërgerd. ‘Ik kan beter vogels schilderen.’

‘Goed hoor,’ antwoordde Molly afwezig terwijl ze zich concentreerde op de bloemenkrans die ze aan het vlechten was.

‘O, gelukkig. Het zal niet makkelijk voor haar zijn om opnieuw te moeten beginnen en weer vriendjes te moeten maken.’

‘Ze was in het begin nogal stil, maar volgens Hester is ze nu een stuk vrolijker. Ze is eigenlijk meer Hesters vriendinnetje,’ zei Molly, die toch een paar jaar ouder was en hun spelletjes vaak te kinderachtig vond.

‘Ach, in de zomer wordt het vast veel leuker voor haar,’ zei Ingrid. Ze leunde achterover op haar stoeltje en verruilde haar kwast voor het elegante lila sigarettenpijpje dat met een brandende sigaret erin op een tafeltje naast haar lag. ‘Sam, lieverd, je mag geen vin verroeren,’ gebood ze terwijl ze de monocle naar haar oog bracht en hét schilderij aandachtig bestudeerde.

‘Mam, ik lig al vier uur in dezelfde houding, waarom zou ik nu ineens gaan bewegen?’ zei Sam, die op zijn buik lag te lezen in Bel Ami van Maupassant en liever niet gestoord wilde worden. Ingrid keek hem grijnzend vanonder de rand van haar hoed aan.

‘Ik waarschuw je maar vast, lieverd. Ik wil niet dat je mijn schilderij verpest.’

‘Wordt het al wat?’

‘Best. Alleen zou het nog beter worden als je een meeuw of een havik was.’

‘Sorry,’ zei hij, en er verscheen een voorzichtig glimlachje om zijn strakke mond.

‘Federica heeft een oogje op Sam,’ zei Molly. Ze legde de bloemenkrans neer en aaide Pushkin, die hijgend van de hitte naast haar lag.

‘Dan heeft ze een goede smaak,’ zei Ingrid. Ze keek over haar ezel en glimlachte trots naar haar zoon.

‘Wat denk jij, Sam?’

‘Daar denk ik niet over na, Molly,’ reageerde Sam geërgerd.

‘Jij denkt toch altijd over alles na?’ zei ze.

‘Ja, maar niet over Federica Campione.’

‘Lieverd, het is zo’n aardig meisje,’ kwam Ingrid tussenbeide.

‘Een meisje, ja. Daar sla je de spijker op z’n kop. Ik val niet op meisjes maar op vrouwen.’

Op dat moment kwam Hester het gazon op huppelen, met het Vietnamese zwijntje Pebbles in haar kielzog. In haar armen droeg ze een snuffelend egeltje. ‘Ik geloof dat Stekeltje weer beter is,’ kondigde ze aan. ‘Hij kan weer lopen.’

‘Godzijdank. Heb je hem nog wat te eten gegeven?’ vroeg Ingrid, een ogenblik van haar schilderij opkijkend.

‘Ja, hij heeft zijn melk opgedronken. Maar hij zit nog altijd onder de vlooien. Nuno zegt dat je hem niet in huis had moeten nemen, want hij heeft sinds die tijd overal jeuk.’

‘Je grootvader is heel gevoelig voor suggestie. Als jij niets over vlooien had gezegd, had hij nu geen jeuk.’

‘Fede komt straks op de thee,’ zei Hester.

‘Gezellig.’

‘Ze mag nu van haar moeder op de fiets.’

‘Dat werd tijd ook. Ze is nogal beschermend ingesteld,’ zei Ingrid bedachtzaam. Haar kwast hing stil in de lucht. ‘Maar ja, zo gek is dat ook niet als je bedenkt wat dat arme kind allemaal heeft meegemaakt.’

‘Wat heeft ze dan meegemaakt?’ vroeg Hester argeloos.

‘Nou, ze is verhuisd en moest hier helemaal opnieuw beginnen,’ zei Ingrid.

‘Sinds ze uit Chili weg is, heeft ze haar vader niet meer gezien,’ vulde Molly aan terwijl ze een bloempje uit het gras plukte. ‘Ze heeft geloof ik nog geen brief van hem gekregen. Ik wed dat het een vreselijke man is.’

‘Dat kun je niet zeggen, Molly, je kent hem niet. Ik denk niet dat het kwade wil is. Hij is gewoon egoïstisch en kent zijn verantwoordelijkheid niet.’

‘Arme Fede,’ zuchtte Hester. ‘Ze heeft het altijd over haar vader.’

‘Ik wed dat hij niet eens aan haar denkt, en ook niet aan haar moeder. Zijn ze gescheiden?’ vroeg Molly kalm.

‘Nee hoor,’ antwoordde haar moeder, aan het puntje van haar kwast likkend. ‘Ze zijn alleen uit elkaar. Ik ben ervan overtuigd dat ze ooit weer bij elkaar komen. Ik denk dat het in Chili erg moeilijk voor Helena is geweest. Het is er zo anders dan hier.’

‘Misschien wordt Helena wel verliefd op iemand anders,’ zei Molly, die helemaal opleefde bij de gedachte aan een schandaal.

‘Je leest te veel romannetjes, schatje,’ lachte Ingrid en zoals altijd schudde ze toegeeflijk haar hoofd.

‘Hester,’ zei Molly. ‘Is het waar dat Fede een oogje op Sam heeft?’

‘Hou erover op, Molly,’ zei Sam, zonder van zijn boek op te kijken. ‘Mam, als ze niet ophouden, ga ik in de boomgaard lezen.’

Ingrid slaakte een zucht. ‘Meisjes.’

‘Ja, sinds hij haar uit het wak heeft gered,’ antwoordde Hester, die haar oudere zus niet kon weerstaan.

‘Meisjes, Sam probeert te lezen. Hij voelt zich vast gevleid dat Federica hem leuk vindt, maar als je vijftien bent heb je wel iets anders aan je hoofd dan een bevlieging van een kind van zes.’

‘Hij mag blij zijn dat er tenminste één meisje is dat hem leuk vindt,’ zei Molly, die altijd het laatste woord wilde hebben. Sam negeerde haar en sloeg de bladzijde om.

‘Wat een aangenaam weder,’ riep Nuno uit terwijl hij met lichte tred het gazon betrad. ‘“Nu de meinacht zich heeft afgekeerd van de prille lenteweiden en de ontluikende bloemknoppen,’” zei hij, uitkijkend over het vredige landschap dat zich voor hem uitstrekte.

‘Robert Bridges, “Nightingales”,’ zei Sam nonchalant.

‘Heel goed, jongen,’ zei Nuno met een goedkeurend knikje, alsof hij op het toneel stond.

‘Je hebt het zeker over Italië, Nuno, want het is hier altijd rotweer, ’s zomers én ’s winters,’ zei Molly chagrijnig.

‘Och heden! Molly de Mopperaar, is als een grande nuvola die de zon verduistert. Het gejammer van een nukkig kind kan ik gewoonweg niet verdragen.’ Hij snoof. Molly rolde met haar ogen en keek meesmuilend naar Hester. ‘Denk niet dat mij je ogenspel met je bondgenote ontgaat,’ voegde hij er met een donkere blik aan toe. ‘Jullie krijgen beiden bij het ochtendgloren de kogel. Zo, Ingrid, laat me je opera d’arte eens bewonderen.’ Hij boog zich over de schouder van zijn dochter en wierp een gewichtige blik op het doek. ‘In het geheel niet onverdienstelijk. Onze Italiaanse meesters zullen daarboven weliswaar niet een glas Château Lafitte op je heffen, maar ook zeker niet in afschuw terugdeinzen,’ zei hij met zijn Italiaanse staccatoaccent, dat hij in de loop der jaren zo had gecultiveerd dat hij niet beter meer wist. ‘Het is mij zonneklaar dat het Sam moet voorstellen, kind, maar kun je me ook vertellen wat de boven- en de onderkant is?’

‘In godsnaam, pa, ga je vlooienbeten ergens anders afreageren,’ verzuchtte Ingrid, waarop ze een trek van haar sigaret nam ten teken dat ze was uitgepraat.

‘Over dat netelige onderwerp wil ik even opmerken dat de hygiëne in dit huis zeer te wensen overlaat. Ik word horendol van de jeuk en zelfs de weldaad van een bad brengt geen verlichting meer. De egel moet weg.’

‘Hester, laat Stekeltje maar gaan.’ Weer zuchtte ze.

‘Geen bijster originele naam voor een huisdier, wel?’ zei Nuno laatdunkend. Hij richtte zich op. ‘Met zo’n naam is hij het ook niet waard om binnen genood te worden.’

Federica werd al snel een veelgeziene gast in het rommelige gezin van de Appleby’s. Met haar Italiaanse naam werd ze onmiddellijk door Nuno geaccepteerd, die beweerde dat ze met een dergelijke naam niet alleen verzekerd was van grote schoonheid en charme maar ook van nét dat snufje pit dat voor een vrouw even essentieel was als een scheutje tabasco door een tongstrelende Napolitaanse spaghettisaus.

Hester was dolblij met haar nieuwe vriendinnetje. Ze had altijd maar een beetje achter haar oudere zusje Molly aan gehobbeld, die vaak de baas over haar speelde en haar links liet liggen zodra ze op school iemand vond om mee te spelen. Door Federica had Hester het gevoel dat ze meetelde. Ze fietste haar bijna elke dag tegemoet en liet dankbaar het initiatief aan haar over. Ze gaven zich vrijuit over aan kinderlijke spelletjes, zonder de beperkingen die in hun spel kropen wanneer Molly erbij was. Ze klauterden langs de kliffen omlaag naar de verscholen baaien, waar ze zich in de grotten verstopten en elkaars geheimen deelden. De zee in Engeland was anders dan in Chili. Het water was donker en troebel en rook sterk naar zout. Overal dreef zeewier. Maar Hester liet Federica zien hoe ze van de zee kon houden, hoe ze zandkastelen kon bouwen en garnalen en krabben kon vinden in de poeltjes die na de vloed tussen de stenen achterbleven. Ze bouwden een vlot voor op het meer, toverden stokken om in vishengels en roosterden marshmallows boven een vuur dat alleen mocht worden aangestoken wanneer er een volwassene bij was. Toen de winter overging in de lente en de dagen lengden en warmer werden, kwam hun vriendschap, als de appelbomen, tot bloei.

Sam moest zich voorbereiden op zijn eindexamen. Hij voerde niet veel uit. Dat had hij niet nodig. Hij was verreweg de slimste jongen op school en vond de meeste kinderen langzaam of gewoon dom. Zelden las hij de boeken die werden voorgeschreven, aangezien hij de voorkeur gaf aan negentiende-eeuwse Franse schrijvers zoals Zola, Dumas en Balzac, die hij van zijn grootvader Nuno kreeg. Niettemin lukte het hem telkens weer de beste van de klas te worden, zelfs met wiskunde, waarin hij zichzelf niet eens echt goed vond. Hij had hoogblond haar, grote intelligente ogen en een glimlach die zijn mondhoeken deed krullen, wat hem een charmante maar arrogante uitstraling gaf. Hij wist dat hij anders was dan de anderen.

Dus Federica had een oogje op hem. Hij had geamuseerd in zichzelf gegrinnikt om het vervolgens te vergeten. De meeste meisjes hadden een oogje op hem. Wat andere jongens maar niet wilden inzien, was dat meisjes op jongens vielen die uitblonken. Of het nu was op het sportveld of in de klas, deed er niet toe.

Meisjes wilden jongens die imponeerden en zelfvertrouwen uitstraalden.

Sam blonk uit. Hij hield niet van football of rugby, want hij had een hekel aan teamsport. Hij was goed in tennis maar speelde nooit dubbels. Dat verveelde hem. Het liefst sloofde hij zich flink uit en werd doodmoe. Ook meisjes verveelden hem snel. Niet dat hij onvriendelijk was, integendeel. Als hij een meisje leuk vond kon hij heel romantisch zijn, dan schreef hij ze of belde ze op. Altijd met goede bedoelingen. Maar het ging vaak als met een nieuw boek: zodra hij het uit had was hij toe aan het volgende.

Zijn moeder zei hem dat zijn gedrag heel normaal was voor een jongen van zijn leeftijd. ‘Neem het ervan, lieverd,’ zei ze. ‘Tegen de tijd dat je je wilde haren kwijt bent, zul je er blij om zijn.’ Nuno zei dat vrouwen pure tijdverspilling waren en gaf hem nog meer boeken te lezen. ‘“Helaas! De liefde van vrouwen is mooi, maar tegelijkertijd beangstigend,’” zei hij, waarop Sam plichtmatig reageerde met ‘Byron, Don Juan.’ Zijn vader had hem, die zeldzame keer dat hij uit zijn filosofieboek had opgekeken, aangeraden zich op rijpere vrouwen te richten, want er was niets zo onaantrekkelijk als een man die de complexiteit van het vrouwenlichaam niet begreep. Een oudere vrouw zou hem de kunst van het beminnen bijbrengen.

Sam was vastbesloten een oudere vrouw te vinden. De meisjes die hij kende waren veel te jong om meer dan een kus van te verwachten. Een kus was prima, tot op zekere hoogte. Dat punt had hij nu bereikt. Het punt waarop het pijnlijke verlangen in zijn lendenen zijn aandacht afleidde van zijn lessen en zijn geliefde Franse schrijvers. Hij betrapte zich erop dat hij op de meest ongelukkige momenten aan seks dacht, zoals in de auto of de trein, wanneer hij in gezelschap was en zich niet vrijuit aan zijn fantasieën kon overgeven. Als hij niet snel een vrouw vond, werd hij gek van frustratie.

Federica had de ochtend met haar oom Toby en zijn vriend Julian doorgebracht op zijn boot, de Helena. De zee was kalm als een meer, zodat ze op een stevige maar warme wind kilometers ver konden zeilen. De boot sneed als een haaienvin door het water. Federica mocht haar oom graag. Hij had haar zijn verzameling insecten laten zien. Hij had haar uitgelegd hoe mieren hun heuvels bouwden en verteld dat ze heel hard werkten, als een legertje zeer gedisciplineerde soldaten die stukjes voedsel, soms twee keer zo groot als de mier zelf, naar hun nest vervoerden. ’s Nachts hadden ze zich verdekt opgesteld in de struiken om vossen en dassen te observeren en hij had in de tuin van zijn ouders een boomhut voor haar gemaakt, waarin ze kon wachten tot de konijnen in de moestuin verschenen om aan Polly’s kooltjes te knabbelen. In april, toen ze een jong mereltje hadden gevonden dat waarschijnlijk uit het nest was gevallen, waren ze direct naar de Appleby’s gereden om het aan Ingrids zorg toe te vertrouwen. Toby en Federica waren elke dag gaan kijken hoe het met hem ging. Federica was te verlegen om in haar eentje te gaan, omdat ze bang was dat ze Sam alleen zou aantreffen. Ze wist nooit wat ze tegen hem moest zeggen. Hij was niet in haar geïnteresseerd. Waarom zou hij ook? Ze was nog maar een kind. Maar zij dacht wél voortdurend aan hem. De vogel was spontaan Blackie genoemd – weer een naam waarover Nuno zich kon beklagen – en hoe ze hem ook aanmoedigden, hij vertikte het om weg te vliegen. ‘Het leven hier is veel te goed!’ zei Nuno toen Blackie in de kamer op een mok ging zitten en broodkruimeltjes uit Hesters toegestoken hand pikte. Vanaf die tijd had Hester erop gestaan dat Federica elke dag kwam. In het begin had ze nog geaarzeld, maar al snel had haar verlangen om erbij te horen de overhand gekregen en fietste ze dagelijks naar de Appleby’s voor de middagthee.

Hester had Federica gedurende het eerste semester op school bijgestaan als een overbezorgd kindermeisje. Aangezien Hester zelf een verlegen kind was, verbaasde het de meesters en juffen dat Federica in één semester zo aan zelfvertrouwen had gewonnen. Dankzij Hester, die haar bij alles betrok, maakte Federica voor het eerst in haar leven vriendinnen. In Chili was ze altijd liever alleen geweest. Maar nu was dat anders. Ze had Hester nodig en tot haar grote vreugde had Hester haar ook nodig. Niettemin kon niemand haar vader vervangen – zelfs oom Toby niet.

Toen Federica thuiskwam van het zeilen, trof ze haar moeder huilend aan op de bank in de zitkamer. ‘Mama, wat is er?’ vroeg ze geschrokken, bang dat er iets met Hal of haar grootouders was gebeurd.

‘Er is een brief van je vader,’ snifte Helena terwijl ze haar dochter de brief aanreikte die nat was van de tranen. ‘Het spijt me dat ik hem heb opengemaakt, lieverd, maar ik dacht dat hij voor mij was.’

Dat was gelogen. Ze had de verleiding niet kunnen weerstaan. Sinds ze in januari waren vertrokken had ze niets meer van Ramon gehoord. Toen ze zijn handschrift herkende, had ze geen moment geaarzeld en de brief in een vlaag van woede en verlangen opengescheurd. Hij was in India geschreven, op briefpapier van een hotel, en had er een maand over gedaan om hen te bereiken. Het verhaal dat hij Federica stuurde was zo betoverend mooi dat ze vol was geschoten en de tranen uiteindelijk in een stroom van jaloezie en wrok op het papier waren gedruppeld.

‘Ik haat Ramon om wat er van me is geworden,’ zei ze later die avond tegen haar moeder toen Federica in bed lag. ‘Ik ben jaloers op mijn eigen dochter omdat hij haar schrijft en niet mij. Hij houdt van haar. Op zijn hulpeloze manier houdt hij van haar. En ik neem het hem kwalijk dat hij haar zo behandelt. Want zo’n brief geeft haar alleen maar hoop. Maar hij komt niet terug. Het is voorbij, voorgoed. Ook voor Federica. Hij is altijd zo impulsief. Hij wordt overvallen door spijt of heimwee of God mag weten wat, en dan komt er weer zo’n epistel. Waarschijnlijk is hij het allang weer vergeten. Daar word ik nu zo moe van, van dat onverantwoordelijke gedrag van hem. Zei hij maar gewoon dat ze hem moest vergeten, dan leefde ze niet constant in onzekerheid. Ik vind het vervelend voor haar. En dan schrijft hij nog niet eens een paar woorden voor mij of Hal, alsof wij niet bestaan. Hij is toch zeker ook de vader van Hal?’

Toen Federica de brief las, zwol haar hart als een blije ballon in haar borst. Dit moest wel haast betekenen dat hij haar gauw zou komen opzoeken, dacht ze bij zichzelf, en ze beet op haar lip om het niet uit te schreeuwen van vreugde. Ze rende naar de studeerkamer van haar grootvader om India op de globe op te zoeken. Het was niet eens zo heel ver van Engeland, concludeerde ze, terwijl ze de wereldbol draaide om Chili te vinden. Chili lag aan de andere kant van de wereld. Maar India was dichtbij. Dichtbij genoeg om op doorreis naar Santiago langs te komen. Ze las de brief nog een paar keer voordat ze hem in het vlinderkistje stopte dat op haar nachtkastje stond. Terwijl ze naar het zachte geklingel van de klokjes luisterde, troostte ze zich met de gedachte dat hij van haar hield en aan haar dacht. Deze brief maakte de vier maanden van stilte goed. Ze had de hoop bijna opgegeven dat hij nog wist wie ze was.

‘Ik heb vandaag een brief van mijn vader gekregen,’ vertelde Federica aan Hester toen ze met hun vlot op het meer waren. ‘Hij komt ons gauw een keer opzoeken.’

‘Wat leuk. Wat schreef hij?’

‘Hij heeft me een verhaal geschreven. Hij schrijft hele mooie verhalen,’ zei ze en ze kreeg een kleur van genoegen.

‘Is dat zijn werk?’

‘Ja. Hij schrijft boeken. Hij heeft voor de National Geographic over Polperro geschreven. Zo heeft hij mijn moeder ontmoet.’

‘Echt waar? Wat romantisch.’

‘Ja, hè? Hij schreef in het artikel een geheime boodschap die alleen zij zou kunnen begrijpen. Toen wist ze dat hij van haar hield.’

‘Molly zegt dat jouw ouders gescheiden zijn,’ flapte Hester eruit. Federica kreeg een kleur als vuur.

‘Gescheiden? Nee, dat is niet waar. Wie heeft dat tegen haar gezegd?’

‘Ze zal het wel verzonnen hebben,’ zei Hester snel.

‘Het is niet waar. Ze zijn niet gescheiden. Papa komt gauw weer op bezoek. Zeg haar dat maar. Als ze gescheiden waren, zou hij me toch zeker niet zo’n aardige brief schrijven?’

‘Natuurlijk niet. Molly zuigt altijd alles uit haar duim,’ zei Hester. Het speet haar dat ze erover was begonnen, want de wanhoop stond op Federica’s gezicht te lezen. Ze zaten in stilte naast elkaar, Hester gekweld door spijt, Federica door onzekerheid.

‘Als ik je een geheim vertel, beloof je dan dat je het aan niemand zult doorvertellen?’ zei Federica zacht terwijl ze haar vriendin met half toegeknepen ogen opnam.

‘Nooit. Erewoord,’ zei Hester, die het graag wilde goedmaken.

‘Je mag het aan niemand vertellen. Echt aan niemand.’

‘Dat doe ik niet, dat zweer ik.’

‘Ook niet aan Molly.’

‘Vooral niet aan Molly,’ zei Hester ferm.

‘Toen we bij mijn grootouders in Cachagua waren,’ begon ze aarzelend, ‘hoorde ik mijn vader en moeder ruzie maken.’

‘Waarover?’

‘Mama zei dat papa niets om ons gaf en dat hij daarom altijd in het buitenland was. Dat heb ik je nog niet verteld, maar mijn vader reisde altijd veel. We zagen hem bijna nooit. Hij kwam gewoon na een paar maanden weer ineens thuis. Soms na een maand, soms langer. Hij zei nooit wanneer hij terugkwam, hij stond gewoon ineens op het vliegveld. Ze zei dat hun huwelijk alleen maar een papiertje was en dat ze hem zijn vrijheid teruggaf. Ze zei dat hij nooit meer thuis hoefde te komen.’ Federica’s kin begon te beven.

‘Maar hij heeft je toch een brief geschreven?’ zei Hester. Ze schoof naar haar vriendin toe en legde een arm om haar schouder.

‘Weet ik. Die zou hij niet schrijven als hij niet terug zou komen, of wel?’

‘Natuurlijk niet. Als hij je niet meer wilde zien, zou hij je echt geen brief sturen.’

Federica schudde haar hoofd. ‘Nee, dan zou hij me geen brief sturen,’ beaamde ze.

‘Dus je hoeft niet verdrietig te zijn. Je zou eerder blij moeten zijn. Hij komt jullie gauw een keer opzoeken.’

‘Als ze gescheiden waren, zou ik het toch weten, denk je niet?’

‘Ja. Dan hadden ze het wel tegen je gezegd.’

‘Mama zei dat we in Engeland gingen wonen en dat papa gewoon op bezoek zou blijven komen, net als altijd.’

‘Zie je wel, dan is het zo,’ concludeerde Hester. Federica haalde een zakdoek uit haar broekzak en veegde haar tranen af. Behalve Nuno kende Hester niemand die een zakdoek bij zich droeg. ‘Weet je, mijn moeder zegt dat mensen die ruzie maken vaak dingen zeggen die ze niet menen. Mijn vader zegt allemaal hele vervelende dingen als hij boos is, maar daar luisteren we niet naar want dan is hij een ander mens. Ik denk dat jouw vader en moeder ook andere mensen waren toen ze ruzie hadden. Ik denk niet dat ze het meenden.’

‘Ik ook niet,’ beaamde Federica, die zich al een stuk beter voelde.

‘Zullen we aan Sam vragen of hij een vuur voor ons wil maken? Dan kunnen we marshmallows roosteren,’ opperde Hester blijmoedig.

Federica keek haar vriendin dankbaar aan en richtte haar aandacht toen op Sam. Onmiddellijk vergat ze haar vader en het gesprek dat ze in Cachagua had opgevangen. Ze roeiden verwoed over het spiegelgladde wateroppervlak naar de lisdodden en het riet aan de oever.

Sam vond het maar niets dat ze hem uit zijn boek haalden. Ze troffen hem liggend aan op de bank, luisterend naar David Bowie, met een zak chips binnen handbereik. Hij zei dat ze maar iemand anders moesten gaan zoeken.

‘Maar er is niemand anders, Sam,’ zei Hester.

‘En Bea dan?’

‘Het is zaterdag, gek,’ antwoordde ze.

‘Nou, en toch is ze er, want ik heb haar gehoord,’ zei Sam en hij graaide een handvol chips uit de zak.

‘Maar als zij het niet wil doen, doe jij het dan?’

‘Dat zien we dan wel weer. Vraag het nu maar eerst,’ gebood hij. Hester liep de hal in en riep Bea. Federica liep schaapachtig achter haar aan, om maar niet alleen met Sam in de kamer achter te hoeven blijven. Vanuit de gang sloeg ze hem door de kier van de deur gade. Hij was zo knap. Was ze ook maar vijftien, dan zou hij haar wel zien staan.

Toen Bea de trap af kwam, leek ze in niets meer op het slordige kindermeisje dat Federica die koude winterdag na haar avontuur op het ijs uit de kleren had geholpen. Ze stond op het punt om uit te gaan en droeg een zwart nauwsluitend jurkje en pumps met hoge naaldhakken. Ze had haar wilde blonde krullen losjes opgestoken en haar gezicht zwaar opgemaakt, als een pop, met dikke zwarte wimpers en een glanzendrode mond. ‘Wat is er, Hester?’ vroeg ze, gebogen over de trapleuning. ‘Ik sta op het punt uit te gaan.’

‘We wilden vragen of je een vuur voor ons wilt maken,’ zei Hester.

‘Ach meisje, dat kan toch niet in deze kleren,’ antwoordde ze met een vriendelijke glimlach.

‘Maar Sam wil het niet doen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat hij aan ’t lezen is.’

‘Nee toch zeker? Hij leest verdorie al de hele dag. Waar is hij?’

‘In de zitkamer,’ zei Hester. Ze keek Bea na die hen met ferme pas voorging naar de woonkamer.

Sam zuchtte en keek verstoord op van zijn boek. Toen hij Bea echter boven zich zag uittorenen, met haar lange benen in haar glimmend zwarte pumps, legde hij het boek neer en kwam hij verbouwereerd overeind. ‘Sam, kun je dat boek nu geen vijf minuten aan de kant leggen om een vuur voor de meisjes te maken?’ zei ze. Maar Sam luisterde niet. Hij keek naar haar scharlakenrode lippen en stelde zich voor wat ze daarmee voor hem kon doen.

‘Sorry?’ stamelde hij, en hij schudde zijn hoofd om zijn opkomende sensuele fantasie te verdrijven.

‘Ik vroeg of je geen vuur voor de meisjes kunt maken,’ herhaalde Bea ongeduldig.

‘Jawel, natuurlijk,’ zei hij braaf.

Bea rechtte haar schouders. Dat ging makkelijk, dacht ze verbaasd bij zichzelf. Gewoonlijk was het zo goed als onmogelijk om Sam iets te laten doen waar hij geen zin in had. ‘Dank je, Sam,’ zei ze terwijl ze zelfbewust haar jurk over haar dijen trok toen Sams ogen steeds verder omhoogkropen.

‘Niets te danken, Bea.’ Hij had zichzelf weer onder controle. ‘Wat zie je er mooi uit vanavond. Waar ga je heen?’

‘Uit met vriendinnen,’ antwoordde ze ongemakkelijk.

‘Ze zullen allemaal verbleken naast jou,’ vervolgde hij bewonderend.

‘Dank je.’

‘Zorg dat je thuis wordt gebracht, want ik ben bang dat de mannen hun handen niet thuis kunnen houden als ze jou in die jurk zien,’ zei hij met een zelfgenoegzaam lachje. Ze bloosde.

‘O, Sam,’ mompelde ze, weer aan haar jurk trekkend. ‘Is hij te kort?’

‘Te kort? Integendeel. Van mij mag hij nog veel korter, Bea.’ In gedachten probeerde hij zich voor te stellen hoe ze er zonder dat gevalletje uit zou zien.

‘Je bent veel te jong voor dat soort opmerkingen.’ Ze lachte en liep met onvaste passen de kamer uit. ‘Kijk eens aan, meisjes, Sam wil graag een vuur voor jullie maken,’ zei ze.

Sam hoorde het en grinnikte in zichzelf. Ze moest eens weten hoe graag hij haar in vuur en vlam zou zetten.