5

TOEN FEDERICA WAKKER WERD EN UIT HET RAAM KEEK, STELDE ZE tot haar spijt vast dat een dichte grijze zeemist de ochtendzon aan het oog onttrok en de vogels het zwijgen oplegde. Het was koud en vochtig. Haar moeder zei altijd dat de zeemist door de hitte in Santiago naar de kust werd gezogen. Zodra het echt warm was in de hoofdstad, was het mistig in Viña. Federica had een hekel aan mist. Het maakte alles zo somber. Maar toen ze het vlinderkistje op haar schoot nam vergat ze het donkere weer meteen. Ze maakte het kistje open, kantelde het en liet haar vingers over de stenen glijden, blij dat het licht de iriserende vleugels nog altijd deed trillen. Zo trof haar moeder haar aan, verdiept in Ramons magische fantasiewereld, ergens in de bergen van Peru.

Helena had nauwelijks geslapen. Althans, dat gevoel had ze. Ze had hoofdpijn. Ze had pijnstillers genomen en hoopte dat ze snel zouden werken. In haar peignoir liep ze naar Federica’s kamer, gevolgd door Hal die al aangekleed was en met zijn nieuwe treintje speelde. Toen Federica haar met haar bleke gezicht en kringen onder de ogen zag binnenkomen, vroeg ze of ze zich wel goed voelde.

‘Ja hoor, lieverd,’ zei Helena met een krampachtige glimlach. Maar haar ogen glimlachten niet mee, die bleven dof en uitdrukkingsloos. Federica fronste haar voorhoofd en sloot het kistje.

‘Je ziet er niet goed uit, mama. Zal ik een ontbijtje voor je maken?’ Ze sprong uit bed. ‘Waar is papa?’

‘Papa slaapt nog, dus maak hem maar niet wakker. Als je nu je badjas aandoet, kunnen we samen het ontbijt klaarmaken,’ zei Helena terwijl ze Hal, die tjoekend als een treintje passeerde, een klopje op zijn glanzende haren gaf. Federica wurmde zich in haar badjas en vroeg zich af of haar vader nog wist dat ze met Rasta naar het strand zouden gaan. Ze hoopte dat hij op tijd wakker werd en niet de hele ochtend in bed bleef liggen, zoals hij wel vaker deed. Ze trippelde zachtjes de trap af naar de keuken. Hal zat op de grond en liet het treintje onder de tafel door over de terracotta plavuizen rijden. Hij praatte zachtjes in zichzelf en maakte treingeluiden.

Federica hielp haar moeder met het dekken van de ontbijttafel in de eetkamer. Wanneer haar vader thuis was aten ze niet in de keuken – een Engelse gewoonte van Helena die ze trouw was gebleven – maar in de eetkamer, zoals de Chilenen deden. Lidia kwam rond tien uur om te poetsen en de lunch klaar te maken. Ramon kwam zelden in de keuken. Hij was met personeel opgegroeid, in tegenstelling tot Helena, voor wie de woonkeuken het hart van het huis vormde.

Ramon werd wakker in het vreemde bed. Het duurde even voor hij wist waar hij was en het knagende gevoel in zijn maag kon thuisbrengen. Helena was ongelukkig, schoot het door hem heen. Hij wierp een blik op het raam. De gordijnen bewogen in de koude zeewind, die een vochtige mist vanaf de Grote Oceaan aanvoerde. Hij wilde niet opstaan. Er hing een benauwde, verstikkende sfeer in de kamer. Het liefst zou hij de lakens over zijn hoofd trekken en zich inbeelden dat hij kon vliegen, ver weg van de mist en de ellende die aan de muren van dit huis kleefden. Hij had een wee gevoel in zijn maag en moest zich bedwingen om niet zijn tas te pakken en te vertrekken.

Toen hoorde hij de voorzichtige voetstapjes van zijn dochter. Zijn onrust maakte plaats voor schuldgevoel en hij keek over de rand van het laken.

‘Ben je wakker, papa?’ vroeg ze. Hij zag het verwachtingsvolle gezichtje met de glanzende blauwe ogen in de deuropening verschijnen. Ze kwam geruisloos dichterbij, als een hertje dat op zijn qui-vive is, bang hem te wekken. Ramon trok het laken omlaag ten teken dat hij niet sliep. Haar gezicht lichtte op en ze glimlachte breed. ‘Ik heb je ontbijt klaargemaakt, papa,’ zei ze met glimmende wangen van trots. ‘Kunnen we ook naar het strand als het mistig is?’

‘Ja hoor, we kunnen zo dadelijk gaan,’ zei hij. Bij het vooruitzicht het huis te kunnen verlaten klaarde hij meteen op. ‘We nemen Rasta weer mee. Dat is leuk, hè? En dan kunnen we daarna naar Cachagua.’

‘Mama zegt dat de zon wel zal schijnen tegen de tijd dat we in Cachagua zijn,’ zei ze terwijl ze ongeduldig van de ene voet op de andere wipte.

Terwijl Ramon in de badkamer was, trok Federica de gordijnen open en maakte het bed op. Ze was gewend haar moeder te helpen, maar het deed haar meer plezier dingen voor haar vader te doen. Dat was weer eens iets anders.

Ramon at zijn ontbijt voor Federica’s plezier. Hal had al ontbeten en speelde rustig in de kinderkamer. Hij had meer belangstelling voor zijn trein dan voor zijn vader, die hij argwanend opnam omdat hij, zoals de meeste kleine kinderen, de gespannen atmosfeer aanvoelde. Helena zat aan tafel een kop zwarte koffie te drinken. Ramon zag haar rode ogen en bleke gezicht. Hij glimlachte beleefd naar haar, maar ze glimlachte pas terug toen Federica de eetkamer binnenkwam met de warme croissantjes. Vanaf dat moment ging ze ervoor zitten en deed ze haar best om te doen alsof er niets aan de hand was.

Na het ontbijt liep Ramon met Federica en Rasta de weg af naar het strand. Het maakte Federica niets meer uit of het zonnig of mistig was. Ze was met haar vader, alleen zij met z’n tweetjes. Ze voelde zich speciaal en geliefd en ze klemde het vlinderkistje stevig tegen haar borst. Op het strand trokken ze hun schoenen uit. Vergeleken bij Ramons grote bruine ontdekkingsreizigervoeten zagen die van Federica er nog kleiner en rozer uit dan ze al waren. Samen liepen ze langs de branding en lieten ze de zee hun tenen vangen en met schuim bedekken. Ramon vertelde haar verhalen over de plaatsen die hij had bezocht en de mensen die hij had ontmoet. Federica luisterde geboeid, alsmaar smekend om meer, tot ze door de mist op weg gingen naar Cachagua.

Toen ze het stadje achter zich lieten, voerde de weg door de idyllische charme van het platteland. Ze kwamen door dorpen met felgekleurde huisjes en daken van golfplaat, waarin donkere raampjes zaten zonder ruiten. Langs de kant van de weg stonden open fruitstalletjes, en sjofele paard-en-wagens, met verweerde Chilenen in poncho’s op de bok, hobbelden over de zandwegen. Graatmagere honden scharrelden rond op zoek naar eten en smoezelige kinderen speelden met stokken en oude Coca-Colablikjes, terwijl ze de voorbijzoevende auto nieuwsgierig volgden met hun grote zwarte ogen. De weg was stoffig, met hier en daar een gevaarlijke kuil. Na een tijdje stopten ze om te pauzeren en iets te drinken. De mist begon op te trekken en de zon brak door. De schaduwen van de acacia’s werden donkerder naarmate het licht erachter feller werd. Federica genoot van een glas citroenlimonade terwijl Ramon op een empanada kauwde. De donkere Chileense kinderen zaten in een groepje tegen de gebleekte wand van een schuurtje en gaapten Federica en Helena met grote ogen aan. Ze fluisterden nieuwsgierig achter hun hand, benieuwd waarvan het witte engelenhaar was gemaakt.

Helena en Ramon voelden zich een stuk beter nu ze weg waren uit het huis, de plek die Helena associeerde met onvrede en Ramon met teleurstelling. Naarmate de zon zich meer liet zien, begonnen ze tegen elkaar te glimlachen en genoten ze van het vrolijke gebabbel van hun kinderen. De spanning verdween uit Helena’s ogen en ze kreeg weer kleur op haar wangen. Ramon hoopte dat ze van gedachten zou veranderen. Een paar weken ertussenuit zou haar goeddoen.

Mariana en Ignacio ontbeten in de eetkamer omdat het vanwege de mist niet prettig was op het terras. Toen Estella, in een fris-blauwe schort en met loshangend, glanzend zwart haar, binnenkwam met de koffie en de toast, zag Mariana iets aan haar. Ze zei het tegen haar man.

‘Ik zie niks aan haar,’ zei hij terwijl hij haar over de rand van zijn bril opnam. ‘Niks,’ herhaalde hij, waarna hij zijn aandacht weer op de grote legpuzzel richtte waaraan hij bezig was.

Mariana sloeg Estella gade terwijl ze de koffie opschonk. Ze zag er toch echt anders uit. Het lag niet aan haar haren, die droeg ze immers wel vaker los. Het was iets aan haar gezicht. Ze had zich zwaarder opgemaakt dan anders. Haar wangen waren roze en haar ogen glansden als bergkristal. Ze rook naar zeep en rozen en haar huid glom van de olie waarmee ze zich had ingesmeerd. Mariana glimlachte.

‘Ik denk dat ze een vriendje in Cachagua heeft,’ zei ze tegen Ignacio, die niet in het minst geïnteresseerd was in het privéleven van het dienstmeisje. ‘Ja, ze moet een aanbidder hebben, Nacho. Ik vraag me af wie,’ zei ze bedachtzaam terwijl ze met haar fijne bruine vingers over haar kin streek. Estella merkte dat Mariana haar onderzoekend aankeek en bloosde. Ze glimlachte nerveus terug en wendde zich af, bang dat señora Mariana de reden achter haar blos zou raden.

Tegen de middag was de lucht strakblauw en werden de laatste mistnevels door de krachtige decemberzon verdreven. Terwijl Ignacio binnen brieven zat te schrijven, zat Mariana met een borduurwerkje in de schaduw van het terras en luisterde scherp of ze een auto hoorde naderen. Ze had de bad- en slaapkamers nagelopen en had tevreden geconstateerd dat hun nieuwe dienstmeisje al haar orders perfect had uitgevoerd. Het kind had initiatief, en dat zag ze graag. Ze ging nét dat beetje verder zonder dat het haar gevraagd hoefde te worden. Mariana liet haar zachtgrijze ogen over de potplanten op het houten terras glijden en zag dat ze allemaal – ook de grote palmen die voor schaduw zorgen – water hadden gekregen. Dat had ze Estella niet eens hoeven vragen, het kind had het uit zichzelf gedaan, zonder op orders te wachten. Dat was nog eens initiatief, dacht ze tevreden bij zichzelf.

Toen de auto de zandweg naar Cachagua af reed, draaide Federica het raampje omlaag en stak haar hoofd naar buiten. Cachagua was het mooiste dorpje aan de kust. De rietgedekte huizen werden door lage houten hekjes omsloten, die weer gedeeltelijk door varens en palmen aan het oog werden onttrokken. Soms was een hoge watertoren, waarmee regen werd opgevangen, het enige bewijs dat er een huis achter die groene weelde verscholen lag. Het waren oases met palmen, acacia’s en eucalyptusbomen. Hun zoete geuren vermengden zich met het zout van de oceaan en vanuit de jasmijnstruiken klonk het tevreden gezoem van bijen. De zandweg slingerde zich door de pueblo naar het lange goudgele strand en de marineblauwe zee. Ignacio en Mariana’s huis was het mooiste in het dorp. Het lag verscholen achter luchtige bomen en had veel weg van een blokhut op palen, met een groot terras dat over de rotsen aan de waterkant uitstak. Binnen was het spaarzaam ingericht met geweven vloerkleden in felle kleuren en karmijnrode banken. Mariana had altijd al een goede smaak gehad en Ignacio had een hekel aan snuisterijen. Het verhaal ging dat hij wel eens met zijn arm de spullen van een bijzettafeltje veegde als hij vond dat er te veel op stond. Hij was nogal heetgebakerd en alleen Mariana kon hem met haar zachte vriendelijke stem kalmeren. Vaak zag ze de bui al aankomen, want dan begonnen zijn oren rood aan te lopen.

Toen ze door het open hek de zanderige oprit op reden, sloeg Ramon met de muis van zijn hand op de claxon. Mariana schrok op. Ze was weggedommeld en vergeten naar de auto te luisteren. Ze riep haar man, kwam langzaam overeind – de laatste jaren ging het allemaal wat minder vlot dan vroeger – en liep door het huis naar de voordeur om ze te begroeten.

Estella’s handen waren klam van de zenuwen. Ze leunde achterover tegen het aanrecht en streek haar lichtblauwe schort glad. Ze hoorde de uitgelaten stemmen van de kinderen, de klaterende lach van señora Mariana terwijl ze hun opgewonden gezichtjes kuste en de knarsende stem van don Ignacio. Ze spitste haar oren om de stem van Ramon Campione op te vangen, maar in de brij van stemmen was de zijne niet te onderscheiden.

Federica huppelde met haar kistje het terras op om het door haar grootmoeder te laten bewonderen. Helena zei haar dat ze geduld moest hebben en dat abuelita alle tijd van de wereld zou hebben om ernaar te kijken zodra ze met papa was bijgepraat. Federica trok zich gehoorzaam terug in de hangmat, waar ze zich als een hond oprolde en toekeek terwijl de volwassenen met elkaar praatten. Hal zat op Helena’s knie met zijn speelgoedtrein, die hij heen en weer over de tafel liet rollen. Na een tijdje was Federica het wachten moe en opende ze het kistje naar de geheime fantasiewereld.

‘Hoe lang blijven jullie?’ vroeg Ignacio onomwonden toen hij de onrust in de ogen van zijn zoon zag. Ramon haalde zijn schouders op en wierp een oplettende blik op de hangmat. Federica luisterde niet meer.

‘Dat weet ik nog niet,’ antwoordde hij.

‘Je blijft toch zeker wel met de kerstdagen?’ zei Mariana. ‘Je was toch niet van plan om voor Kerstmis al weer te vertrekken?’ voegde ze er onthutst aan toe.

‘Natuurlijk niet,’ zei Helena met een krampachtige glimlach.

‘Dan kunnen jullie net zo goed ook oudjaar hier vieren. Ik weet niet precies wie er komen, waarschijnlijk Felipe en Maria Lucia en Ricardo en Antonella. Niemand vertelt mij iets, jullie staan altijd gewoon ineens voor de deur, net zoals het jullie uitkomt,’ klaagde ze met een gelukzalige glimlach. Ramon keek naar Helena, maar de kunst van het stilzwijgend communiceren was met hun intimiteit verloren gegaan.

‘O, dat lijkt me heel gezellig,’ reageerde Helena. Ze deed het voor de kinderen, die dan nog een week extra met hun vader zouden hebben. Daarna zouden ze naar Engeland kunnen gaan. Een nieuw jaar, een nieuw begin, dacht ze bij zichzelf en ze zuchtte diep. Toen Mariana de spanning tussen hen opmerkte, zakte haar opgewekte stemming enigszins. Ze wierp een tersluikse blik op haar man, die haar gedachten kon raden zonder haar aan te kijken.

‘Mooi,’ zei hij en hij knikte ernstig.

Op hetzelfde moment, toen er een ongemakkelijke stilte dreigde te vallen, verscheen Estella op het terras met een dienblad pisco sour. Ze keek goed uit waar ze haar voeten neerzette omdat ze bang was dat ze zou struikelen en zichzelf belachelijk zou maken. Ramon sprong op om het dienblad van haar over te nemen.

‘Voorzichtig, het is zwaar,’ zei hij, het blad aanpakkend.

Ze keek hem vanonder haar dikke zwarte wimpers aan en zei met een zachte donkere stem: ‘Dank u wel, don Ramon.’

Toen hij glimlachend op haar neerkeek, voelde ze vlinders in haar buik en werd ze vuurrood. Ze sloeg haar ogen neer. Haar gezicht was zo glad, zo onschuldig en zo zacht dat Ramon het liefst nog langer naar haar had gekeken, maar hij voelde de ogen van zijn ouders en zijn vrouw op zich gericht. Hij scheurde zijn blik los en zette het dienblad op tafel. Toen hij achter zich keek was het dienstmeisje in huis verdwenen. Er hing enkel nog een vleugje rozengeur.

Ramon schonk de traditionele Chileense drank van citroenen en pisco in de glazen en deelde ze rond. Toen hij weer was gaan zitten, verscheen het dienstmeisje opnieuw, maar nu met twee glazen jus d’orange voor de kinderen.

‘Estella is nieuw,’ zei Mariana zacht. ‘Ze is geweldig. Herinner je je Consuelo nog?’ vroeg ze. Ramon knikte afwezig, met een half oog op de jonge rijpe vrouw die zich ingetogen over het terras bewoog. ‘Nou, die goeie Consuelo is vorig jaar zomer overleden. Ik was ten einde raad, nietwaar, Nacho? Ik wist niet meer waar ik het zoeken moest.’

‘Hoe bent u aan haar gekomen?’ vroeg Helena, opgelucht dat het gesprek weer op gang kwam.

‘Nou, de Mendozas, die een zomerhuis in Zapallar hebben, hebben haar voor ons gevonden. Ze is het nichtje van hun dienstmeisje Esperanza. Die met dat schele oog,’ zei ze. ‘Die arme Esperanza,’ voegde ze er hoofdschuddend aan toe.

‘Dus Estella bevalt u wel?’ vroeg Helena terwijl ze een lok van Hals voorhoofd streek en hem teder een kus gaf.

‘O ja, heel goed. Ze is efficiënt, werkt hard en doet niet moeilijk.’

‘Heel anders dan onze Lidia dus,’ lachte Helena. ‘Die heeft namelijk altijd wel wat. Is het haar rug niet, dan is het wel haar borst of haar voeten of haar enkels die van de warmte opzetten. Ze heeft al moeite met een rondje om het huis lopen, laat staan met opruimen. Die lieve Federica neemt bijna alles van haar over.’

‘Dat hoop ik toch niet!’ riep Ignacio ontzet uit.

‘O, dat vindt ze leuk, hoor,’ liet Helena er snel op volgen.

‘Daar lijkt het wel op,’ nam Ramon het voor haar op. ‘Helena is een goede moeder, papa,’ voegde hij eraan toe. Hij wierp een blik op zijn vrouw, in de hoop een glimlach terug te krijgen, maar ze bleef strak voor zich uit kijken alsof ze hem niet had gehoord.

‘Natuurlijk,’ zei Mariana. ‘Fede, kom eens hier en laat me je mooie kistje eens zien,’ riep ze naar haar kleindochter, die zich uit de hangmat liet rollen en naar haar toe kwam snellen.

‘Ik wil het ook graag zien,’ zei Ignacio, het kind op zijn schoot trekkend.

Federica zette het kistje op tafel. ‘Dit is ooit van een Incaprinses geweest,’ zei ze ernstig. Ze zweeg even om de spanning op te voeren en maakte toen het deksel open. Tot haar vreugde hapte haar grootvader naar adem en trok hij het kistje naar zich toe om het beter te kunnen bekijken. Hij duwde zijn bril hoger op zijn neus en keek erin.

‘Por Dios, Ramon, hoe kom je aan deze schat? Het moet een fortuin waard zijn!’

‘Ik heb het in Peru van iemand gekregen,’ antwoordde hij. Federica huiverde vol trots.

‘Zo, in Peru?’ mompelde haar grootvader terwijl hij zijn vingers over de stenen liet glijden.

‘Het is een toverkistje, abuelito’ zei Federica.

‘Dat geloof ik graag,’ zei Ignacio. ‘Vrouw, kijk toch eens wat een bijzonder kistje.’ Hij duwde het over de tafel naar zijn vrouw. Helena voelde zich schuldig dat ze niet meer aandacht aan Ramons cadeau had besteed.

‘Maar kindje, wat prachtig,’ zei ze bewonderend.

‘Als je het doosje schuin houdt bewegen de vleugels. Kijk maar!’ zei Federica. Ze pakte het kistje op en bewoog het langzaam in het rond om het licht op te vangen. Ze keken allemaal verwonderd toe.

‘Lieverd, je hebt helemaal gelijk,’ zei Mariana hoofdschuddend. ‘Zoiets moois heb ik nog nooit gezien.’

‘Papa, mag ik het verhaal vertellen?’ Ramon knikte, waarop Federica met glanzende ogen van opwinding de legende van het vlinderkistje begon te vertellen. Ze luisterden allemaal aandachtig toe.

Estella stond ongezien achter de tuindeuren naar Ramons ruige gezicht te kijken, terwijl hij teder glimlachend op zijn dochter neerkeek. Hij was knapper dan op de foto’s en had een overweldigende charme die overal in huis voelbaar was. Roerloos als een standbeeld nam ze hem vanachter het gordijn op en liet haar fantasie de vrije loop.

Na het avondeten, toen de kinderen in bed lagen, gingen Ignacio en Ramon met hun borrel het strand op en liepen een eindje door de branding, zoals Ignacio de avond ervoor met zijn vrouw had gedaan. De lucht was helder en de zee lichtte op in de fosforescerende maan die gewichtloos boven hen hing. Aanvankelijk spraken ze over koetjes en kalfjes, over Ramons reis en zijn laatste boek, totdat zijn vader zijn glas achteroversloeg en zijn zoon onderzoekend aankeek.

‘Wat is er aan de hand, jongen?’ vroeg hij zonder omwegen.

Ramon viel een ogenblik stil. Hij wist het ook niet precies. ‘Ze wil van me af, pa,’ zei hij.

Ignacio bleef staan. ‘Ze wil van je af?’ herhaalde hij verbouwereerd.

‘Ja.’

‘Waarom?’

‘Ze houdt niet meer van me.’

‘Wat een onzin!’ snauwde hij. ‘Ze schreeuwt om aandacht, dat zie je zo. En de andere reden?’ vroeg hij.

Ramon wroette met zijn tenen in het natte zand. ‘Dat ik er nooit voor haar ben.’

‘Ach zo.’

‘Ze wil dat ik me aanpas.’

‘Dan doe je dat toch.’

‘Dat kan ik niet.’

‘Je bent te egoïstisch,’ zei zijn vader bruusk.

‘Ja, ik ben te egoïstisch.’

‘En de kinderen?’ Ramon haalde verslagen zijn schouders op. ‘Je houdt toch van ze?’

‘Ja, maar -’

‘Maar! Er valt niks te maren als het om kinderen gaat, jongen. Ze hebben je nodig.’

‘Weet ik. Maar ik kan niet degene zijn die zij willen dat ik ben.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik niet thuis kan zitten, pa. Ik ben er absoluut niet geschikt voor. Ik ben nog niet thuis of ik wil al weer weg. Het slaat op mijn maag. Ik moet reizen, vrij zijn. Ik kan niet gebonden zijn.’ Hij snakte naar adem.

‘In godsnaam, word eens volwassen, Ramon,’ reageerde Ignacio ongeduldig. Ramon verstijfde. Hij voelde zich weer een kleine jongen die een standje van zijn vader kreeg. Ze keken elkaar gedurende enkele ogenblikken zwijgend aan, waarna ze zich door de schemering terug naar huis begaven, ieder met zijn eigen gedachten. Er viel niets meer te zeggen. Ramon kon het gevoel opgesloten te zijn niet uitleggen en Ignacio wist dat zijn raad niet op prijs werd gesteld.

Tot Helena’s opluchting stelde Ramon voor dat hij in de kamer naast de hare zou slapen. Ze glimlachte dankbaar naar hem. Hij vertelde haar niets van het gesprek dat hij met zijn vader had gehad. Ze was geen bondgenote meer. Ze waren vreemden voor elkaar. Beleefd, afstandelijk en argwanend.

Ramon stapte in bed. Hij rook lavendel en tuberoos en dacht aan Estella. Hij stelde zich voor hoe haar handen zijn bed hadden opgemaakt en de bloemen in de vaas hadden geschikt. Het had geen zin zijn verlangen te onderdrukken, zoals hij vroeger nog wel had gedaan, voordat het vreemdgaan een gewoonte was geworden. In die eerste jaren had hij alleen maar naar zijn vrouw verlangd. Ze had van hem gehouden op een manier zoals geen ander van hem zou kunnen houden. Hij had zijn ogen maar hoeven sluiten om bij haar te zijn; later had hij zijn ogen gesloten om bij een ander te zijn, ongeacht wie. Nu sloot hij zijn ogen en dacht hij aan Estella. Haar verlegen, bange ogen die tegelijk iets brutaals uitstraalden. Haar bevende lippen die erom smeekten gekust te worden en haar glanzende huid die het vuur in haar binnenste niet kon verhullen. Hij vroeg zich af waar haar slaapkamer zou zijn en of ze zou schrikken als hij ineens voor haar deur zou staan. Het scheelde niet veel of hij was uit bed gesprongen om naar haar toe te gaan, maar hij wist zichzelf net op tijd voor die roekeloze actie te behoeden. Zoiets kon misschien als hij reisde en hij alleen met zijn geheimen was, maar in het huis van zijn ouders was het onbehoorlijk. Hij zuchtte en rolde onrustig op zijn rug. Ondanks het koele briesje dat door de openingen in de luiken waaide, had hij het warm, en het verlangen brandde in zijn lendenen.

Toen kreeg hij een belachelijke ingeving. Hij stond op en liep naar het strand. In het zilverkleurige licht liet hij zijn handdoek op de grond glijden en liep naakt de zee in. Het koude water benam hem bijna de adem. Hij zwom zo ver de zee in dat hij niet meer kon staan en de kou zijn lust doofde. Een poosje dreef hij op zijn rug, zijn armen uitgestrekt en kalmpjes peddelend met zijn handen. Hij staarde naar het firmament en vroeg zich af wat zich achter de sterren zou bevinden. Zo liet hij zich op de stroom meevoeren totdat de vernederende woorden van zijn vader hem niet langer deerden. In de stilte van zijn waterbed maakte hij zich nergens meer druk om. Zijn geest was verdoofd en zijn hart koud en gevoelloos. Toen hij uiteindelijk overeind kwam, merkte hij dat hij veel verder was afgedreven dan hij had gedacht. In een vlaag van paniek zwom hij terug naar de kust, opgezweept door alle verhalen die hij als kind had gehoord over mannen die door de zee waren opgeslokt. Toen hij weer grond onder zijn voeten voelde, kwam zijn hart tot rust en waadde hij door de branding terug naar het strand.

Estella stond op het terras en speurde bezorgd de branding af naar don Ramon, die ze in zee had zien verdwijnen. Het idee dat hij onder hetzelfde dak sliep als zij had haar lang uit haar slaap gehouden. Ze had zo onbedaarlijk gebeefd van verlangen dat ze het terras was opgegaan om haar hoofd weer helder te krijgen. Op dat moment had ze hem over het strand zien lopen en even later naakt in zee zien verdwijnen. Ze had zich aan het balkon moeten vastgrijpen om hem niet te volgen en haar hart uit te storten. Maar na tien minuten was hij nog niet teruggekeerd. Ze kende mensen die in het koude water verdronken waren en haar maag kromp ineen bij de gedachte dat hij de volgende zou zijn.

Plotseling zag ze tot haar opluchting zijn donkere gestalte door de branding waden. Hij leefde nog. Hij was veilig. Ze kreeg weer lucht. Verborgen in de duisternis zag ze hem zijn handdoek oprapen en zich vluchtig afdrogen. Vervolgens liep hij met zijn handdoek losjes om zijn nek terug naar huis. Toen hij haar naderde, drukte ze zich tegen de muur. Ze kon haar ogen niet van hem afhouden terwijl hij, zich niet bewust van de vurige blik waarmee ze zijn naakte lichaam afstroopte, in huis verdween. Vertwijfeld liet ze zich op de houten terrasvloer zakken en verborg haar gezicht in haar handen. Ze werd gek. Stel dat hij haar had gezien?

Toen Ramon weer tussen de lakens glipte, voelde hij zich een stuk rustiger. Hij sloot zijn ogen en luisterde naar zijn adem die geleidelijk aan dieper werd.

Estella trok zich terug in haar kamer, nog even opgewonden als voorheen, en ging op bed liggen. De waanzinnige gedachten lieten zich niet verdrijven.