3
FEDERICA VOLGDE HAAR VADER DOOR DE MIDDAGSCHADUWEN VAN de lommerrijke acacia’s naar huis. Toen ze het tuinhek door waren en over het pad naar de voordeur liepen, verscheen een nerveuze, vuurrode Lidia in de deuropening.
‘Don Ramon! Señora Helena wacht op u voor de lunch. Ik moest u gaan zoeken,’ hijgde ze en haar zware boezem deinde van de inspanning.
Ramon trad haar met een ontwapenende glimlach tegemoet. ‘Nou, Lidia, dat is nu niet meer nodig, want we zijn terug. Ik hoorde dat er pastel de choclo op het menu staat,’ zei hij terwijl hij langs haar heen de hal in liep.
‘Sí, don Ramon. Federica heeft het helemaal zelf klaargemaakt,’ zei ze. Ze sloot de deur achter zich en volgde hen naar de keuken.
‘Het ruikt heerlijk,’ zei hij, de warme geur van uien opsnuivend. ‘Vergeet niet je handen te wassen, Fede,’ voegde hij eraan toe terwijl hij de zijne onder de kraan stak. Federica’s ogen glansden van geluk en ze glimlachte aan één stuk door. Nadat ze haar handen had gewassen, haastte ze zich naar de zitkamer om haar moeder over de legende van het kistje te vertellen.
‘Mama!’ riep ze, door de gang huppelend. ‘Mama!’
Helena, die Hal in haar armen droeg, kwam met een wrevelig gezicht tevoorschijn.
‘Waar heb je gezeten, Fede?’ vroeg ze terwijl ze het kind over haar verwarde haar streek. ‘Hal valt om van de honger.’
‘We zijn naar het strand geweest. We hebben Rasta, de hond van señora Baraca, mee uit wandelen genomen. Weet je dat hij nu niet meer blaft? Hij wilde gewoon lekker kunnen rennen. Arm beest. En toen is papa gaan zwemmen en heb ik op zijn kleren gepast. Rasta heeft ook gezwommen. En toen heelt papa me de legende verteld.’
‘Welke legende?’ vroeg Helena, om haar dochter een plezier te doen. Ongemerkt loodste ze haar mee naar de eetkamer.
‘Van Topahuay en Wanchuko. De Incaprinses. Dit kistje was voor haar gemaakt.’
‘Echt waar? Wat mooi,’ zei Helena geduldig. Ze keek op naar haar man die de kamer binnenkwam; door zijn aanwezigheid liep de spanning meteen weer op. Hun ogen hielden elkaar een moment gevangen en als twee vreemdelingen die elkaar voor het eerst zien, namen ze elkaar nieuwsgierig op. Helena wendde als eerste haar blik af.
‘Ik wil naast papa zitten,’ kondigde Federica vrolijk aan. Ze trok een stoel naar zich toe en klopte bezitterig op de zitting.
‘Ga maar zitten waar je wilt, lieverd,’ zei Helena terwijl ze Hal voorzichtig op zijn stoel zette. ‘Je hebt toch wel je handen gewassen, hoop ik,’ zei ze toen de hond haar te binnen schoot.
‘Ja hoor. Señora Baraca ziet eruit als een heks,’ lachte Federica.
‘Een beetje wel, hè?’ beaamde Ramon grinnikend, in een poging de spanning te breken.
‘Nou, dan hoop ik maar dat ze geen vloek over je heeft uitgesproken,’ zei Helena, die omwille van de kinderen haar beste beentje voor zette. Het geforceerde optreden deed haar borst samenknijpen. Ze wilde Ramon onder vier ogen spreken. Ze moest de last van haar frustraties kwijt. Er moest een oplossing komen. Zo kon het niet langer. Geen van beiden verdiende dit.
‘O nee. Ze vond het juist fijn dat we met hem gingen wandelen,’ zei Federica.
‘Ik wil de hond zien,’ jammerde Hal, die ongedurig op zijn stoel wipte. Lidia kwam met de dampende pastel de choclo binnen.
‘Fede heeft dit vanmorgen voor je gemaakt,’ zei Helena, die aan de andere kant van de tafel tegenover haar man ging zitten.
‘Dat heb ik gehoord. Dat is heel lief van je, Fede,’ zei hij oprecht.
‘Dat is het zeker,’ merkte Helena droogjes op. Totaal onverdiend, wilde ze eraan toevoegen, maar ze slikte haar woorden weg met een slok water uit haar glas. ‘Ze heeft de hele ochtend in de keuken gestaan, nietwaar, Fede?’
‘Papa heeft zijn kamer nog niet gezien,’ zei ze met een verlegen glimlachje.
‘Wat heb je met mijn kamer gedaan, kleine aap dat je bent?’
‘Moet je zelf maar gaan kijken,’ zei ze.
‘Fede heeft vanmorgen bloemen geplukt,’ verklapte Hal. ‘Ja hè, Fede?’
‘Mama!’ protesteerde Federica boos.
‘Heb je fijn met je treintje gespeeld?’ vroeg Ramon, om te voorkomen dat het kind nog meer zou verklappen.
‘Hij heeft mooie kleuren en gaat heel hard,’ zei hij. ‘Tjoeke tjoekje tjoeke tjoeke!’
Lidia zette een bord warm eten voor hem neer. ‘Ik lust geen zoete maïs,’ mopperde hij. Hij schoof naar achteren in zijn stoel en kruiste zijn armen voor zijn borst.
‘Jawel hoor,’ zei Federica. ‘Dat zegt hij alleen omdat ik het klaargemaakt heb.’
‘Nietes.’
‘Welles.’
‘Nietes.’
‘Welles.’
‘Genoeg!’ zei Ramon streng. ‘Hal, jij eet je maïs op, anders kun je zonder eten en zonder trein naar je kamer.’ Hal keek boos naar zijn zus en zijn bruine ogen werden donker van verontwaardiging.
Het gesprek tussen Ramon en Helena draaide om de kinderen. Wanneer de kinderen stilvielen, wat nogal eens gebeurde als ze ruzie hadden, praatten ze noodgedwongen met elkaar. Dat vermeden ze echter liever, want door alle gespeelde beleefdheid voelden ze zich als acteurs in een slecht geschreven toneelstuk. Ramon liet Federica haar moeder het verhaal van de Incaprinses vertellen en onderbrak haar alleen wanneer ze zich tot hem wendde voor hulp over een of ander detail dat ze vergeten was. Ramon verbaasde zich erover hoeveel ze had onthouden. Helena luisterde terwijl ze zich zo af en toe tot haar zoon wendde wanneer die ‘mama’ jengelde om aandacht te krijgen. Federica was het gewend om door haar broertje onderbroken te worden, net zoals ze het gewend was dat haar moeder hem zijn zin gaf door geduldig te reageren met: ‘Wat is er, lieverd?’ Het deerde haar niet. Ze accepteerde het uit gewoonte.
‘Maar schatje, wat een mooi verhaal. En nu is het kistje van jou. Wat zul je er blij mee zijn,’ zei Helena. Ze voegde er niet aan toe: ‘Wees er maar zuinig op’, omdat ze wist dat Federica voorzichtiger met haar spullen omsprong dan zijzelf.
‘Ik dacht dat we misschien een paar weken naar Cachagua konden gaan,’ opperde Ramon terloops, alsof er niets aan de hand was en hij niets aan Helena’s gezicht had gemerkt. ‘Dan brengen we Kerstmis bij mijn ouders door. Ze zouden het heerlijk vinden jou en de kinderen te zien.’
‘O ja, alsjeblieft, mama!’ riep Federica verrukt uit. Ze logeerde graag bij haar grootouders in het gezellige huis aan zee. Helena wou dat hij er niet in het bijzijn van de kinderen over was begonnen. Ze moesten eerst praten. Hij had dit niet met haar overlegd. Als ze nu zei dat ze niet zouden gaan, zou ze de kinderen teleurstellen. En dat kon ze niet over haar hart verkrijgen. Hal keek met zijn bruine ogen hoopvol naar haar op.
‘Ja! Ja!’ riep hij uit, en hij sloeg uitgelaten met zijn vork op tafel. Ook Hal ging dolgraag naar zijn grootouders. Ze kochten ijsjes voor hem en lieten hem ponyrijden op het strand. Zijn grootvader las hem verhaaltjes voor en droeg hem rond op zijn schouders.
‘Oké, we gaan naar Cachagua,’ gaf ze zich gewonnen. ‘Ramon, ik moet na de lunch met je praten. Ga alsjeblieft niet weer met Fede op pad.’ Ze probeerde het luchtig te doen klinken om de kinderen niet aan het schrikken te maken. Ze wist precies wat ze hem ging zeggen en was bang dat het aan haar stem te horen was.
‘Oké,’ antwoordde hij terwijl hij haar fronsend opnam. De besliste toon in haar stem beviel hem niet. Vrouwen moesten altijd alles vastleggen. Alles moest gepland worden. Helena had dat heel sterk. Ze kon zich nooit eens met de stroom laten meevoeren en zien waar ze uitkwam. Er moesten beslissingen genomen worden.
Na de eerste gang, waarvoor Ramon zijn dochter met een liefdevolle kus op haar bleke voorhoofd bedankte, huppelde Federica achter Lidia de kamer uit om de laatste hand aan de merengon de l’úcuma te leggen. In de tussentijd praatten Helena en Ramon met Hal, om maar niet met elkaar te hoeven praten. Hal genoot van alle aandacht en begon een liedje over een ezel te zingen dat hij op school had geleerd. Beide ouders richtten hun blik op hem, om maar niet hun blik op elkaar te hoeven richten. Eindelijk ging de deur weer open en kwam Federica binnen met een witte meringuetaart waarop een kaarsje brandde. Hal begon ‘Lang zal hij leven’ te zingen. Ramon en Helena schoten beiden in de lach en voor even verdween de spanning uit Helena’s borst en kon ze vrijuit ademen.
Federica zette de taart voor haar vader neer en keek toe terwijl hij het kaarsje uitblies. Hal klapte in zijn handjes en begon te giechelen toen het kaarsje als bij toverslag weer vlamvatte. Ramon veinsde verbazing en blies nog een keer. Beide kinderen lachten om de grap, ervan overtuigd dat hun vader met stomheid geslagen was. Uiteindelijk dipte hij zijn vinger in zijn glas water en kneep het vlammetje uit, dat nog een tijdje in protest bleef naroken. ‘Welkom thuis!’ las hij hardop. De letters waren in Federica’s onregelmatige handschrift met bruin suikerglazuur op de witte schuimvlokken geschreven. ‘Dank je wel, Fede,’ zei hij terwijl hij haar in zijn armen nam en haar wang kuste. Federica zat op zijn schoot terwijl hij de taart aansneed. Hal zwaaide met zijn lepeltje over de taart en kreeg een vlok meringue te pakken, die hij snel in zijn mond stak voor iemand er iets van kon zeggen. Helena deed alsof ze het niet had gezien. Ze was te moe om het beetje energie dat haar nog restte voor het gesprek met Ramon aan haar ondeugende kind te verspillen.
Na de lunch verdween Federica schoorvoetend met Hal de tuin in terwijl haar ouders naar boven gingen om te praten. Ze vroeg zich af wat er te bespreken viel en nam het haar moeder kwalijk dat ze haar vader voor zich alleen opeiste. Ze nam het kistje mee de tuin in, ging ermee in de schaduw van de sinaasappelboom zitten en maakte het open.
‘Mag ik er eens in kijken?’ vroeg Hal, die naast haar kwam zitten.
‘Alleen als je heel voorzichtig bent.’
‘Natuurlijk,’ zei Hal, het kistje van haar aanpakkend. ‘Ooh!’ riep hij enthousiast. ‘Wat mooi!’
‘Ja, hè? Het is ooit van een Incaprinses geweest.’
‘Wat is een Inca?’
‘De Inca’s waren een volk dat vroeger in Peru leefde,’ antwoordde ze.
‘Wat is er met de prinses gebeurd?’ vroeg hij.
‘Dat heb ik aan tafel toch al verteld?’ zei ze met een toegeeflijke glimlach.
‘Ik wil het nog een keer horen,’ zei hij. ‘Alsjeblieft?’
‘Oké, dan zal ik het nog een keer vertellen,’ stemde ze in. ‘Maar dan moet je wel stil zijn en goed luisteren, want anders hou ik ermee op.’
‘Ik zal heel stil zijn,’ zei hij en hij geeuwde slaperig. Het was warm, zelfs in de schaduw. Het lage gezoem van de bijen in de border en de ruis van de branding in de verte vormden een rustgevende achtergrond in de lome uren van de siësta. Federica sloeg haar arm om Hal heen, die zijn hoofd tegen haar aan vlijde.
‘Er was eens een prinses in het oude Peru,’ begon ze. Hal sloot zijn ogen en zag een nieuwe wereld voor zich opengaan.
Ramon volgde zijn vrouw naar boven. Geen van beiden zei iets. Ze liep met afhangende schouders en gebogen hoofd voor hem uit de gang door. Toen hij zijn kamer naderde ving hij de geur van lavendel op, wat hem aan het huis van zijn moeder in Cachagua deed denken. Alsof ze zijn gedachten raadde, vertelde Helena hem dat Federica zijn lakens met verse lavendel uit de tuin had geparfumeerd.
De slaapkamer was fris en schoon en rook naar rozen en sinaasappels. Hij liet zijn blik door de ruimte gaan die ze de eerste zeven gelukkige jaren van hun twaalfjarige huwelijk hadden gedeeld en besefte dat hij hier niet meer thuishoorde. Ondanks Federica’s bloemen en liefdevolle toewijding was het de kamer van zijn vrouw en haar afstandelijke gedrag zei hem dat hij niet langer welkom was.
Hij zette zijn koffer op de grond en ging op de rand van het bed zitten. Helena liep naar het raam en keek uit over zee.
‘Zo, waar wou je over praten?’ vroeg hij, hoewel hij het antwoord al wist.
‘Over ons,’ antwoordde ze toonloos.
‘Wat is er dan?’
‘Nou, het is niet meer wat het is geweest, of wel?’
‘Nee.’
‘Ik ben het beu om tegenover de kinderen te moeten doen alsof er niets aan de hand is. Ik ben niet gelukkig. Voor jou is het anders, zoals jij over de wereld zwerft en aan je boeken werkt. Maar ik zit hier opgesloten in dit huis zonder jou. Ik heb geen enkele steun. Ik heb de kinderen zo goed als alleen grootgebracht,’ zei ze en ze voelde hoe de spanning vanuit haar nek naar haar hoofd trok.
‘Maar je wist waar je aan begon toen je met mij in zee ging. Je had geen verwachtingen. Je gaf me de vrijheid omdat je begreep dat ik daar niet zonder kon,’ zei hij fronsend.
‘Dat weet ik. Maar ik wist toen niet hoe mijn leven eruit zou gaan zien. In het begin reisden we nog samen. Dat was geweldig. Ik hield ervan en ik hield van jou. Maar nu…’ Haar stem stierf weg.
‘Nu…’ drong hij somber aan.
‘Nu hou ik niet meer van je.’ Ze draaide zich naar hem toe. Toen ze de pijn op zijn gezicht zag, voegde ze er haastig aan toe: ‘Liefde moet gevoed worden, Ramon, ze kan niet aan haar lot worden overgelaten. Ik heb van je gehouden, maar nu weet ik het niet meer. Al zat ik er met mijn neus bovenop, dan nog zou ik niet meer weten wat liefde is. Ik weet alleen dat ik het zat ben alleen te zijn, en jij laat me altijd alleen, maanden achtereen. En dat zal altijd zo blijven,’ zei ze, en de tranen drupten een voor een over haar wangen, tot ze twee stroompjes ellende vormden.
‘Wat wil je nu dan?’ vroeg hij.
Ze liep verlegen naar hem toe en ging naast hem op het bed zitten. ‘Als je bang was me te verliezen, Ramon, dan zou je blijven en hier aan je boeken werken. Dan zou je voor mij willen veranderen. Maar dat wil je niet. Zo is het toch?’ Hij dacht een moment na, maar zijn zwijgen zei al genoeg. ‘Hou je van me, Ramon?’ waagde ze hem te vragen.
Hij keek haar met zijn kastanjebruine ogen vertwijfeld aan. ‘Jawel, Helena, op mijn manier. Ik hou nog altijd van je. Maar niet genoeg om alles op te geven. Als ik hier bij jou en de kinderen zou blijven, zou ik doodgaan. Ik zou uitdrogen als een plant in de woestijn. Begrijp je dat niet? Ik wil je niet verhezen, en de kinderen evenmin, maar ik kan mezelf niet veranderen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik kom thuis en wil het liefst zo snel mogelijk weer weg. Het spijt me.’
Ze zaten in stilte naast elkaar. Helena huilde zachtjes, blij dat ze haar hart had gelucht. Ze voelde de spanning uit haar slapen wegtrekken. Ramon vroeg zich af wat ze nu precies wilde. Hij wilde haar niet kwijt. Ze was zijn vangnet. Hij had graag een thuis waar hij naar kon terugkeren. Ook al kwam hij er weinig, hij vond het prettig dat het er was. Hij hield van zijn kinderen. Maar hij was de dagelijkse routine van de opvoeding niet gewend. Hij was geen man voor een gezin.
‘Wat wil je dat er gaat gebeuren?’ vroeg hij na een tijdje.
Ze stond weer op en liep naar het raam. ‘Ik wil naar huis.’
‘Je bedoelt terug naar Engeland?’
‘Ja.’
‘Maar dat is aan de andere kant van de wereld,’ wierp hij tegen.
‘Nou en? Jij zit altijd aan de andere kant van de wereld en dat zal altijd zo blijven. Wat maakt het dan uit waar we wonen?’
‘Maar de kinderen dan?’
‘Die kunnen in Engeland naar school. Ik zou graag weer bij mijn ouders in Cornwall gaan wonen.’ Ze liep naar hem toe en knielde bij hem neer. ‘Alsjeblieft, Ramon. Laat me ze alsjeblieft mee naar huis nemen. Ik hou het hier niet meer uit. Zonder jou heeft het geen zin hier te blijven, begrijp je dat niet? Ik hoor hier niet thuis zoals jij. Ik heb het wel gewild, heb er ook mijn best voor gedaan, maar nu wil ik naar huis.’
‘Wat wil je tegen de kinderen zeggen?’
‘Ik zeg dat we naar huis gaan. Dat je ons als altijd zult komen opzoeken, alleen in een ander land. Ze zijn nog jong, ze kunnen het wel aan,’ zei ze vastberaden. Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Alsjeblieft, Ramon.’
‘Wil je scheiden?’ vroeg hij onbewogen.
‘Nee,’ zei ze snel. ‘Geen scheiding.’
‘We gaan gewoon uit elkaar.’
‘Zoiets.’
‘En verder?’
‘Verder niets. Ik wil hier alleen weg,’ zei ze, en ze liet haar hoofd hangen.
Zijn voorgevoel was juist geweest. Ze wilde van hem af. Ze had zijn toestemming nodig om de kinderen mee het land uit te nemen en die toestemming zou hij haar geven. Hoe kon hij haar dat weigeren? Hun kinderen waren meer van haar dan van hem als hij naar de tijd en aandacht keek die ze beiden aan hen hadden besteed. Ze had gelijk, wat maakte het uit waar ze woonden, hij was altijd duizenden kilometers van zijn gezin verwijderd.
‘Goed, neem jij de kinderen maar mee terug naar Engeland,’ zei hij mistroostig. ‘Maar eerst wil ik met ze naar mijn ouders in Cachagua. Ik wil ze een kerst met de familie geven, zodat ze me altijd zo zullen herinneren.’
‘Ramon,’ fluisterde ze met gesmoorde stem, ‘je komt ons toch wel opzoeken, hè?’ Ze keek hem diep in de ogen, bang dat hij zich van haar zou afsluiten en geen deel meer wilde uitmaken van het leven van zijn kinderen.
‘Natuurlijk.’
‘De kinderen zouden je ontzettend missen. Je kunt ze niet in steek laten, Ramon. Ze hebben je nodig.’
‘Weet ik.’
‘Straf ze niet vanwege mij. Dit is iets tussen ons, het heeft niets met hen te maken.’
‘Weet ik.’
‘Fede houdt van je, en Hal ook. Ik zou het mezelf niet vergeven als jij ze niet meer zou willen zien.’ Ze rechtte ineens haar rug. ‘Ik ga niet als dat zou betekenen dat ik mijn kinderen hun vader afneem. Dan offer ik liever mijn eigen geluk op,’ zei ze, en ze begon weer te huilen.
Ramon was van zijn stuk gebracht. Hij liet zijn hand over haar blonde haar glijden. ‘Ik laat ze niet in steek, Helena,’ zei hij.
Ze keek hem met troebele ogen aan. ‘Dank je.’
En toen ineens was zijn mond op de hare. Hun lichamen verzetten zich tegen de koele afstandelijkheid van hun gedachten. Ze rukten hun kleren uit als dorstige dieren op zoek naar water. Helena voelde zijn ruwe kin tegen de hare en zijn zachte natte lippen op haar mond. In de maanden van zijn afwezigheid had ze alleen van andere mannen gedroomd. Er hadden zich genoeg kansen voorgedaan, maar ze had ze stuk voor stuk afgewezen, doodeenvoudig omdat ze de vrouw van een ander was, ook al was het alleen in naam. Nu gaf ze zich over aan de strelingen van een man, ook al voelde ze niets anders meer voor hem dan dankbaarheid. In deze intens intieme momenten zouden ze ten onrechte kunnen denken dat hun liefde opnieuw oplaaide. Maar Helena wist dat seksueel genot geen echte liefde was, maar even bedrieglijk als een fata morgana. Ze sloot haar ogen om de treurige realiteit te vergeten en stond zichzelf toe te genieten van zijn handen die de welvingen van haar lichaam verkenden alsof het de eerste keer was.
Het was heel wat maanden geleden dat ze zich op deze manier hadden verenigd. Ze waren vergeten hoe het lichaam van de ander voelde. Alsof ze niets meer over zichzelf te zeggen had, volgde ze met haar vingers zijn ruggengraat en streelde ze de haren op zijn schouders, net als vroeger, toen ze nog door liefde gedreven werd. Ze liet haar tong over zijn huid glijden en proefde de zee en mannengeur. Toen hij haar kuste, zijn mond op haar mond, zijn gezicht dicht bij het hare, opende ze haar ogen om te ontdekken dat hij de zijne gesloten hield. Ze vroeg zich af van wie hij droomde en hoeveel kansen zich op zijn reizen hadden voorgedaan. Ze wilde het niet weten. En toen was hij ineens in haar en ontwaakte haar sluimerende verlangen uit een maandenlange winterslaap. Ze dacht niet meer aan andere vrouwen. Ieder van hen vergat de ander terwijl ze samen als één groot kronkelend beest bewogen, zich niet langer bewust van de diepe kreunen en wellustige zuchten die ze in hun vervoering slaakten. Toen ze bezweet en uitgeput naast elkaar lagen en de bedwelmende geur van hun lichamen zich mengde met het zoete lavendelaroma, staarden ze beiden naar het plafond en vroegen zich af hoe ze zich zo hadden kunnen laten meeslepen.
Helena durfde hem niet aan te kijken en bedekte haar klamme lichaam beschaamd met de sprei. Een onzinnig gebaar na hun intieme samenzijn. Ze rommelde in de la van het nachtkastje, op zoek naar een sigaret. Toen ze er een vond, stak ze hem met bevende hand op en inhaleerde nerveus. Vreemd toch, dacht ze bij zichzelf, dat twee mensen het ene moment zo dicht bij elkaar kunnen zijn en het volgende moment duizenden kilometers van elkaar verwijderd. Toen ze haar gezicht naar hem toe draaide, keek hij haar aan.
‘Dat was fijn,’ zei hij.
‘Ja.’
‘Heb er geen spijt van, Helena. Je mag best van de vleselijke lusten genieten, ook al voel je alleen lichamelijk verlangen.’
Ze nam weer een trekje. ‘Ik heb er geen spijt van,’ zei ze. Maar zeker wist ze het niet. Had ze werkelijk geen liefde gevoeld? Ze wuifde de gedachte samen met de rook weg. Het deed er niet meer toe. Ze ging naar huis.