Rachel

Zondag 18 augustus 2013

Ochtend

Ik weet niet echt wat ik moet doen, dus ik bel gewoon aan. Ik vraag me af of ik niet eigenlijk eerst had moeten bellen. Het is niet beleefd om op zondag vroeg in de ochtend bij iemand langs te komen zonder eerst te bellen, nietwaar? Ik begin te giechelen. Ik ben een beetje nerveus. Ik weet niet echt waar ik mee bezig ben.

Er komt niemand naar de deur. Het gespannen gevoel wordt steeds erger als ik over het paadje aan de zijkant van het huis loop. Het voelt als een déjà vu. Die ochtend toen ik naar het huis kwam en het kleine meisje meenam, was ik helemaal niet van plan om haar iets aan te doen. Dat weet ik nu zeker.

Als ik door de koele schaduw van het huis over het pad loop, hoor ik haar kwebbelen, en even vraag ik me af of ik me dingen verbeeld. Maar nee, daar is ze, en Anna ook, ze zitten op de patio. Ik roep naar haar en hijs me over de schutting. Ze kijkt naar me. Ik verwacht schrik, of woede, maar ze kijkt niet eens verbaasd.

‘Hallo, Rachel,’ zegt ze. Ze komt overeind, pakt haar kind bij de hand en trekt haar naast zich. Met een strak, kalm gezicht kijkt ze me aan. Haar ogen zijn rood, haar gezicht bleek, schoongeschrobd, zonder make-up.

‘Wat moet je?’ vraagt ze.

‘Ik heb aangebeld,’ zeg ik.

‘Dat heb ik niet gehoord,’ zegt zij, en ze trekt het kind op haar heup. Ze draait zich half van me af, alsof ze van plan is naar binnen te gaan, maar dan blijft ze staan. Ik snap niet waarom ze niet tegen me begint te schreeuwen.

‘Waar is Tom, Anna?’

‘Die is de deur uit. Een afspraak met zijn legermaatjes.’

‘We moeten hier weg, Anna,’ zeg ik, en ze begint te lachen.