Anna
Zondag 18 augustus 2013
Vroeg in de ochtend
Ik slinger het mobieltje zo ver mogelijk weg over de schutting heen; het komt ergens aan de rand van het grind boven aan de spoordijk terecht. Volgens mij hoor ik hem doorrollen naar het spoor. Ik denk dat ik nog steeds haar stem hoor. ‘Hallo, spreek na de piep een boodschap in.’ Ik denk dat ik haar stem nog een hele tijd zal horen.
Tegen de tijd dat ik weer binnenkom, staat hij onder aan de trap. Knipperend met wazige ogen kijkt hij me aan. Hij worstelt nog met de slaap.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Niets,’ zeg ik, maar ik hoor mijn stem beven.
‘Wat deed jij nou buiten?’
‘Ik dacht dat ik iemand hoorde,’ zeg ik. ‘Ik ben ergens van wakker geworden. Ik kon niet meer in slaap komen.’
‘De telefoon ging,’ zegt hij, en hij wrijft in zijn ogen.
Ik sla mijn handen ineen om ze te laten ophouden met trillen. ‘Wat? Welke telefoon?’
‘De telefoon.’ Hij kijkt me aan alsof ik gestoord ben. ‘De telefoon ging. Iemand belde en hing weer op.’
‘O. Geen idee. Geen idee wie dat was.’
Hij lacht. ‘Natuurlijk weet je dat niet. Gaat het wel met je?’ Hij komt naar me toe en legt zijn armen rond mijn middel. ‘Je doet vreemd.’ Hij houdt me nog steeds vast, met zijn hoofd tegen mijn borst aan. ‘Je had me wakker moeten maken toen je iets hoorde,’ zegt hij. ‘Je moet niet in je eentje naar buiten gaan. Dat is mijn taak.’
‘Het gaat best,’ zeg ik, maar ik moet mijn kaken op elkaar klemmen om niet te klappertanden. Hij kust me op mijn lippen en duwt zijn tong mijn mond in.
‘Kom mee terug naar bed,’ zegt hij.
‘Ik denk dat ik een kop koffie neem,’ zeg ik, en ik probeer me los te rukken.
Hij laat me niet gaan. Zijn armen liggen stijf om me heen en zijn hand houdt mijn nek stevig vast.
‘Vooruit,’ zegt hij. ‘Kom mee. Je mag gewoon geen nee zeggen.’