Megan
Donderdag 7 maart 2013
Middag
Het is donker in de kamer, de lucht is benauwd, zoet van onze geur. We zijn weer in de Swan, in de kamer onder de dakspanten. Maar het is anders, want hij is nog hier en ligt naar me te kijken.
‘Waar wil je heen?’ vraagt hij.
‘Een huis aan het strand van de Costa de la Luz,’ zeg ik.
Hij grijnst. ‘Wat doen we daar?’
Ik lach. ‘Afgezien hiervan, bedoel je?’
Langzaam trekt hij met zijn vingers een streep over mijn buik. ‘Afgezien hiervan.’
‘We openen een café, stellen kunst ten toon, leren surfen.’
Hij kust me op het topje van mijn heupbot. ‘Wat vind je van Thailand?’ vraagt hij.
Ik trek mijn neus op. ‘Te veel jongeren op wereldreis. Sicilië,’ zeg ik. ‘De Egadische Eilanden. We openen een strandpaviljoen, we gaan vissen...’
Hij lacht opnieuw, komt op me liggen en kust me. ‘Onweerstaanbaar,’ mompelt hij. ‘Je bent onweerstaanbaar.’
Ik wil lachen, ik wil het hardop zeggen. Zie je wel? Ik heb gewonnen! Ik zei toch dat het niet de laatste keer was, het is nooit de laatste keer. Ik bijt op mijn lip en doe mijn ogen dicht. Ik had gelijk, dat wist ik wel, maar ik schiet er niets mee op als ik het zeg. Ik geniet in stilte van mijn overwinning; ik geniet daar bijna even veel van als van zijn aanrakingen.
Naderhand praat hij met me op een manier waarop hij nog nooit heeft gepraat. Meestal ben ik degene die praat, maar ditmaal is hij heel openhartig. Hij vertelt dat hij zich leeg voelt, vertelt over het gezin dat hij heeft verlaten, over de vrouw voor mij, en degene daar weer voor, degene die hem doodongelukkig en leeg heeft achtergelaten. Ik geloof niet in zielsverwanten, maar er is een soort begrip tussen ons dat ik nog nooit heb gevoeld, of in elk geval heel lang niet. Het is een begrip dat voortkomt uit ervaringen die we gemeen hebben, uit het feit dat we allebei weten hoe het voelt om gebroken te zijn.
Leegte, dat begrijp ik. Ik begin te geloven dat je daar niets aan kunt veranderen. Dat heb ik overgehouden aan de therapiesessies: de gaten in je leven zijn daar voor altijd. Je moet eromheen zien te groeien, zoals boomwortels rond beton; je moet jezelf door de gaten heen kneden. Dat weet ik allemaal, maar ik zeg het niet hardop, nu nog niet.
‘Wanneer gaan we?’ vraag ik, maar hij geeft geen antwoord, en ik val in slaap. En als ik wakker word, is hij vertrokken.
Vrijdag 8 maart 2013
Ochtend
Scott brengt me koffie op het terras.
‘Je sliep gisteravond,’ zegt hij, en hij buigt voorover om mijn kruin te kussen. Hij staat achter me met zijn handen op mijn schouders, warm en stevig. Ik laat mijn hoofd tegen zijn lijf rusten, sluit mijn ogen en luister naar de trein die over het spoor voortdendert tot hij vlak voor het huis tot stilstand komt. Toen we hier net woonden, zwaaide Scott altijd naar de passagiers, waar ik steeds weer om moest lachen. Hij grijpt mijn schouders wat steviger vast; hij buigt naar voren en kust me in mijn hals.
‘Je sliep,’ zegt hij nogmaals. ‘Dan voel je je vast beter.’
‘Dat is ook zo,’ zeg ik.
‘Denk je dan dat het heeft geholpen?’ vraagt hij. ‘De therapie?’
‘Bedoel je of ik denk dat ik weer helemaal in orde ben?’
‘Niet in orde,’ zegt hij, en ik hoor aan zijn stem dat hij moeite heeft hierover te praten. ‘Ik bedoelde niet...’
‘Weet ik.’ Ik til mijn hand op naar de zijne en geef er een kneepje in. ‘Ik maakte maar een grapje. Volgens mij is het een proces. Het is niet eenvoudig, weet je. Ik weet niet of er een moment komt dat ik kan zeggen dat het heeft gewerkt. Dat ik beter ben.’
Er valt een stilte, hij knijpt iets harder in mijn hand. ‘Dus je wilt ermee doorgaan?’ vraagt hij, en ik zeg dat ik dat wil.
Er is een tijd geweest dat ik dacht dat hij alles kon zijn, dat hij genoeg kon zijn. Dat heb ik jaren gedacht. Ik hield alomvattend van hem. Dat doe ik nog steeds. Maar ik wil dit niet meer. De enige momenten waarop ik me helemaal mezelf voel, is tijdens die geheime, koortsige middagen als gisteren, als ik tot leven kom in al die hitte en het halfduister. Wat als ik ervandoor ga en dat niet genoeg zal blijken te zijn? Wat als ik me dan uiteindelijk net zo voel als ik me nu voel – niet veilig, maar verstikt? Misschien wil ik steeds weer op de vlucht slaan, tot ik uiteindelijk weer bij die oude spoorweg terechtkom, omdat ik geen kant meer op kan. Misschien. Misschien ook niet. Je moet nu eenmaal risico nemen, waar of niet?
Ik ga naar beneden om afscheid te nemen omdat hij naar een klant gaat. Hij slaat zijn arm om mijn middel en kust me op mijn kruin.
‘Ik hou van je, Megs,’ mompelt hij, en ik voel me afgrijselijk, de afschuwelijkste mens ter wereld. Ik snak naar het moment dat hij de deur achter zich dichttrekt, want ik weet dat ik in huilen ga uitbarsten.