Rachel

Vrijdag 19 juli 2013

Ochtend

De trein van 8.04 uur is vrijwel verlaten. De raampjes staan open en de lucht is koel na de stortbui van gisteravond. Megan wordt nu ongeveer 133 uur vermist, en ik voel me prettiger dan ik me in maanden heb gevoeld. Toen ik vanochtend in de spiegel keek, zag ik het verschil in mijn gezicht: mijn huid is frisser, mijn ogen staan helderder. Ik voel me lichter. Ik ben vast geen grammetje afgevallen, maar ik voel me minder belemmerd. Ik voel me mezelf – zoals ik vroeger was.

Ik heb nog niets gehoord van Scott. Ik heb het internet afgespeurd en er was ook geen nieuws over een arrestatie, dus ik stel me voor dat hij mijn e-mail gewoon heeft genegeerd. Ik ben teleurgesteld, maar het zat er dik in. Gaskill belde vanochtend, net toen ik het huis uit ging. Hij vroeg of ik in de gelegenheid was om vandaag op het bureau langs te komen. Heel even was ik doodsbang, maar toen hoorde ik hem op zachte, vriendelijke toon zeggen dat hij me alleen maar een paar foto’s wilde laten zien. Ik vroeg of Scott Hipwell was gearresteerd.

‘Er is niemand gearresteerd, mevrouw Watson,’ zei hij.

‘Maar die man dan die u aan het verhoren bent?’

‘Daar mag ik niets over zeggen.’

Hij heeft zo’n kalmerende, bemoedigende manier van praten dat ik hem ineens weer aardig ga vinden.

Gisteravond heb ik in mijn joggingbroek en T-shirt op de bank lijstjes zitten maken van dingen die ik misschien kan doen. Ik kan bijvoorbeeld omstreeks het spitsuur bij het station van Witney gaan rondhangen, om te zien of ik die roodharige man van zaterdagavond weer zie. Ik kan hem vragen om iets met me te gaan drinken en dan zien waar dat toe leidt, of hij iets heeft gezien, wat hij van die avond weet. Het gevaar is alleen dat ik Anna of Tom tegen het lijf loop, dat zij me aangeven en dat ik dan in de problemen (nog meer problemen) met de politie kom. Het andere gevaar is dat ik me misschien kwetsbaar maak. Ik heb nog steeds een flard van een ruzie in mijn hoofd – en misschien heb ik de fysieke bewijzen ervan op mijn hoofd en mijn lip. Stel nu dat dit de man is die me pijn heeft gedaan? Dat hij lachte en zwaaide betekent helemaal niets, voor hetzelfde geld is het een psychopaat. Maar ik kan hem niet als een psychopaat zien. Ik kan het niet uitleggen, maar ik begin hem steeds aardiger te vinden.

Ik kan nog eens contact opnemen met Scott. Maar dan moet ik hem wel een reden geven om met me te praten, en ik maak me zorgen dat ik alleen maar een gestoorde indruk maak met wat ik heb gezien. Dadelijk denkt hij nog dat ik iets te maken heb met de verdwijning van Megan, en gaat hij me aangeven bij de politie. Dan kom ik pas echt goed in de problemen.

Ik kan hypnose proberen. Ik weet bijna zeker dat het me niet zal helpen om me meer te herinneren, maar ik ben toch nieuwsgierig. Het kan toch zeker geen kwaad?

Ik zat daar nog aantekeningen te maken en de pagina’s nieuws door te nemen die ik had geprint toen Cathy thuiskwam. Ze was met Damien naar de bioscoop geweest. Ze was duidelijk aangenaam verrast om me nuchter aan te treffen, maar ook op haar hoede, omdat we elkaar niet echt meer hadden gesproken sinds de politie dinsdag was langs geweest. Ik zei dat ik al drie dagen geen druppel meer had gedronken en ze omhelsde me.

‘Wat ben ik blij dat je je best doet om weer normaal te worden!’ tjilpte ze, alsof zij wist wat mijn normale toestand was.

‘En dat gedoe met de politie,’ zei ik, ‘dat was een misverstand. Er speelt niets tussen Tom en mij, en ik weet niets van dat verdwenen meisje. Maak je daar maar geen zorgen over.’ Ze omhelsde me nogmaals en zette thee voor ons tweeën. Even overwoog ik gebruik te maken van de goedwillendheid die ik had opgeroepen en haar te vertellen hoe het er qua baan voorstond, maar ik wilde haar avond niet bederven.

Vanochtend was ze me nog steeds gunstig gezind. Toen ik op het punt van vertrek stond, omhelsde ze me nog eens.

‘Ik ben heel blij voor je, Rach,’ zei ze. ‘Dat je jezelf weer op de rails krijgt. Ik maakte me echt zorgen om je.’ Toen vertelde ze dat ze dit weekend bij Damien blijft, en het eerste wat ik toen dacht was dat ik, als ik vanavond thuiskom, kan drinken zonder dat iemand een oordeel velt.

 

Avond

Die bittere beet van kinine, dat is wat ik zo lekker vind aan een koude gin-tonic. Tonic hoort van Schweppes te zijn en uit een glazen fles te komen, niet uit een plastic fles. Deze mixdrankjes kloppen absoluut niet, maar nood breekt wet. Ik weet dat ik dit niet zou moeten doen, maar ik leef er al de hele dag naartoe. En het is niet alleen het vooruitzicht van de eenzaamheid, maar ook de opwinding, de adrenaline. Ik bruis, mijn huid tintelt. Ik heb een goede dag achter de rug.

Vanochtend heb ik een uur alleen met rechercheur Gaskill doorgebracht. Zodra ik bij het bureau aankwam, werd ik naar hem toe gebracht. Ditmaal zaten we bij hem op kantoor en niet in de verhoorkamer. Hij bood me koffie aan en toen ik ja zei, stond hij tot mijn verrassing op om die zelf voor me te maken. In de hoek van zijn kantoor stonden op een koelkast een waterkoker en een pot Nescafé. Hij bood zijn excuses aan dat hij geen suiker had.

Ik vond zijn gezelschap prettig. Ik vond het leuk om naar zijn bewegende handen te kijken – niet dat hij zo expressief is, maar hij is constant dingen aan het verplaatsen. Dat was me nog niet opgevallen, omdat er in de verhoorkamer niet veel was wat hij kon verplaatsen. Hier bij hem op kantoor verzette hij voortdurend zijn koffiebeker, zijn nietmachine, een pot met pennen, en maakte hij nettere stapels van zijn papieren. Hij heeft grote handen en lange vingers met keurig verzorgde nagels. Geen ringen.

Het voelde vanochtend heel anders. Ik voelde me geen verdachte, iemand die hij op een fout probeerde te betrappen. Ik voelde me nuttig. Helemaal toen hij me een van zijn mappen voorlegde en me een reeks foto’s liet zien. Scott Hipwell, drie mannen die ik nog nooit had gezien, en toen B.

Eerst wist ik het niet zeker. Ik keek strak naar de foto en probeerde me het beeld te herinneren van de man die ik die keer met haar samen had gezien, met zijn hoofd gebogen toen hij bukte om haar te zoenen.

‘Dat is hem,’ zei ik. ‘Ik denk dat dat hem is.’

‘U weet het niet zeker?’

‘Ik dénk dat dat hem is.’

Hij pakte de foto en tuurde er zelf even naar. ‘U hebt gezien dat ze zoenden, zei u. Afgelopen vrijdag, hè? Een week geleden?’

‘Ja, dat klopt. Vrijdagmorgen. Ze waren buiten, in de tuin.’

‘En u kunt het onmogelijk verkeerd hebben geïnterpreteerd wat u zag? Het was geen omhelzing, zeg maar, of een... een platonische kus?’

‘Nee, dat was het niet. Het was echt een zoen. Het was... romantisch.’

Op dat moment dacht ik dat ik zijn lippen even zag vertrekken, alsof hij op het punt stond te glimlachen.

‘Wie is hij?’ vroeg ik aan Gaskill. ‘Is hij... Denkt u dat ze bij hem is?’ Hij gaf geen antwoord maar schudde alleen even zijn hoofd. ‘Was dit... Ben ik behulpzaam geweest? Heb ik u geholpen?’

‘Ja, mevrouw Watson. Dat hebt u zeker. Dank u voor uw komst.’

We schudden elkaar de hand en heel even legde hij zijn linkerhand licht op mijn rechterschouder, en ik wilde me omdraaien en die hand kussen. Het is al even geleden sinds iemand me heeft aangeraakt met iets wat in de buurt komt van tederheid. Nou ja, afgezien van Cathy.

Gaskill leidde me de deur uit naar het open deel van het kantoor. Er was een aantal politielui. Een of twee wierpen me zijdelings een blik toe, maar ik kon niet goed uitmaken of er een glimp interesse of minachting in zat. We liepen door het kantoor de gang in en toen zag ik hem mijn kant op komen, met Riley naast zich: Scott Hipwell. Hij kwam door de hoofdingang naar binnen. Hij hield zijn hoofd gebogen, maar ik wist meteen dat hij het was. Hij keek op en knikte naar Gaskill, waarna hij mij een blik toewierp. Heel even kruisten onze blikken elkaar en ik had kunnen zweren dat hij me herkende. Ik moest denken aan die ochtend dat ik hem op het terras naar het spoor beneden zag kijken, toen ik het gevoel had dat hij naar mij keek. We liepen elkaar voorbij in de gang. Hij kwam zo dicht bij me in de buurt dat ik hem had kunnen aanraken – hij was in het echt heel mooi. Diepliggende ogen en strakgespannen als een veer, met een nerveuze energie die van hem afsloeg. Toen ik de hal had bereikt, draaide ik me naar hem om, in de stellige overtuiging dat ik hem naar me voelde kijken, maar toen ik omkeek was het Riley, die naar me staarde.

Ik nam de trein naar Londen en ging naar de bibliotheek. Ik las elk artikel dat ik maar over de zaak kon vinden, maar ik kwam niet meer te weten. Ik zocht naar hypnotherapeuten in Ashbury maar ondernam verder niets – het is duur en het is niet duidelijk of het eigenlijk wel helpt bij het terughalen van herinneringen. Maar toen ik de verhalen las van mensen die beweerden dat ze herinneringen hadden teruggekregen dankzij hypnotherapie, besefte ik dat ik eigenlijk banger was voor het slagen dan voor het mislukken. Ik ben niet alleen bang voor wat ik te weten kom over die zaterdagavond, maar voor veel meer. Ik weet niet zo zeker of ik er wel tegen opgewassen ben om al die stomme, afschuwelijke dingen die ik heb gedaan nog eens te beleven, om de woorden te horen die ik uit kwaadheid heb gezegd, om me te herinneren hoe Tom keek toen ik ze zei. Ik ben veel te bang om me in die duisternis te begeven.

Ik overwoog nog even Scott opnieuw een mailtje te sturen, maar dat was eigenlijk niet echt nodig. Het gesprek met rechercheur Gaskill van vanochtend heeft bewezen dat de politie me serieus neemt. Ik heb verder geen rol te spelen en daar moet ik me bij neerleggen. En ik heb het gevoel dat ik misschien toch al heb geholpen, want ik kan eenvoudigweg niet geloven dat het toeval was dat Megan precies een dag nadat ik haar met die man had gezien is verdwenen.

Met een opgewekte klik en gebruis maak ik het tweede blikje gin-tonic open en ineens besef ik dat ik de hele dag nog niet aan Tom heb gedacht. Ik heb aan Scott gedacht, aan Gaskill, aan B, aan de man in de trein. Tom is naar de vijfde plaats verschoven. Ik neem een slok uit het blikje en heb eindelijk het gevoel dat ik iets te vieren heb. Ik weet dat ik beter word, dat ik gelukkig word. Dat zal niet lang meer duren.

 

Zaterdag 20 juli 2013

Ochtend

Ik leer het ook nooit. Ik word wakker met een verpletterend gevoel dat er iets fout zit, van schaamte, en ik weet meteen dat ik iets stoms heb gedaan. Ik neem dat heel afschuwelijke, pijnlijk vertrouwde ritueel door om te proberen me te herinneren wat ik precies heb gedaan. Ik heb een e-mail gestuurd. Dat was het.

Ergens gisteravond is Tom weer hoger op de lijst komen te staan van mannen over wie ik nadenk, en toen heb ik hem een e-mail gestuurd. Mijn laptop staat op de grond naast mijn bed; daar staat hij als een ineengedoken, beschuldigende aanwezigheid. Ik stap eroverheen op weg naar de badkamer. Ik drink water rechtstreeks uit de kraan en werp mezelf in het voorbijgaan een blik toe in de spiegel.

Ik zie er niet best uit. Maar goed, drie dagen niet drinken is niet slecht, en vandaag begin ik opnieuw. Ik sta een eeuwigheid onder de douche en verlaag stap voor stap de temperatuur van het water, totdat het heel koud is. Je kunt niet rechtstreeks onder een koude straal water gaan staan, dat komt te hard aan, maar als je daar stapsgewijs heen werkt, valt het nauwelijks op; het is net zoiets als een kikker koken, maar dan andersom. Het koele water verzacht mijn huid; het verdooft de brandende pijn van de snijwonden op mijn hoofd en boven mijn oog.

Ik neem mijn laptop mee naar beneden en zet een kop thee. Er is een kans, een vage kans, dat ik wel een e-mail aan Tom heb geschreven, maar hem niet heb verstuurd. Ik haal even diep adem en open mijn Gmail. Opgelucht zie ik dat ik geen nieuwe berichten heb. Maar als ik op de map ‘Verzonden’ klik, is hij daar: ik heb hem wel geschreven, maar hij heeft gewoon niet geantwoord. Nog niet. De e-mail is vlak voor elven gisteravond verstuurd; toen was ik inmiddels al aardig wat uur aan het drinken. De kick van de adrenaline en de drank die ik eerder nog had, was toen vast allang verdwenen. Ik klik op het bericht.

 

Zou je zo vriendelijk willen zijn om tegen je vrouw te zeggen dat ze de politie geen leugens over mij moet vertellen? Behoorlijk misselijk, vind je niet, om te proberen mij in de problemen te brengen? Tegen de politie zeggen dat ik een obsessie heb voor haar en dat mormel van haar? Ze moet niet zo’n verbeelding hebben. Laat ze me verdomme met rust laten.

 

Ik sluit mijn ogen en klap mijn laptop dicht. Ik krimp letterlijk ineen, mijn hele lichaam keert zich in zichzelf. Ik wil kleiner worden; ik wil verdwijnen. En ik ben bang, want als Tom besluit dit aan de politie te laten zien, zou ik weleens flink in de problemen kunnen komen. Als Anna bewijzen verzamelt dat ik wraakzuchtig en geobsedeerd ben, dan zou dit weleens een cruciaal onderdeel van haar dossier kunnen worden. En waarom had ik het over dat kleine meisje? Welke idioot doet dat nou? Welke idioot denkt zo? Ik wil haar geen pijn doen – ik kan niet iets naars denken over een kind, welk kind dan ook, en zeker niet over een kind van Tom. Ik begrijp mezelf niet; ik begrijp niet wie ik ben geworden. God, wat zal hij me haten. Ik haat mezelf – of in elk geval de versie van mezelf die gisteravond die e-mail heeft geschreven. Ik heb niet eens het gevoel dat ik haar herken, want ik ben niet zo. Ik ben niet haatdragend.

Of wel? Ik probeer niet te denken aan die vreselijke dagen, maar op dit soort momenten word ik door herinneringen bestormd. De zoveelste ruzie, tegen het eind: wakker worden na een feestje, na een black-out, Tom, die me vertelt hoe ik me de avond tevoren heb gedragen, dat ik hem weer voor gek heb gezet, een vrouw van een collega van hem heb beledigd, tegen haar heb geschreeuwd omdat ze met mijn man flirtte. ‘Ik wil nergens meer heen met jou,’ zei hij. ‘Je vraagt me weleens waarom ik nooit vrienden uitnodig, waarom ik niet meer met jou naar de kroeg wil. Wil je dat nou echt weten? Dat komt door jou. Omdat ik me voor je schaam.’

Ik pak mijn tas en mijn sleutels. Ik ga naar de supermarkt verderop. Het kan me niet schelen dat het nog geen negen uur is, ik ben bang en ik wil niet nadenken. Als ik nu wat pijnstillers slik en een glas van het een of ander drink, kan ik mezelf buiten westen krijgen en de hele dag doorslapen. Ik zie de zaak later wel onder ogen. Ik loop naar de voordeur, mijn hand zweeft boven de klink en dan stop ik. Ik kan mijn excuses aanbieden. Als ik dat nu meteen doe, valt er misschien nog iets te redden. Misschien kan ik hem overhalen de mail niet aan Anna of de politie te laten zien. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij me tegen haar in bescherming neemt.

Die dag afgelopen zomer, toen ik naar Tom en Anna ging, verliep het niet helemaal zoals ik de politie heb verteld. Om te beginnen belde ik niet aan. Ik wist niet echt wat ik wilde – ik weet nog steeds niet wat ik toen van plan was. Ik liep wel over het paadje en klauterde over de schutting. Het was stil, ik hoorde helemaal niets. Ik liep naar de schuifdeuren en keek naar binnen. Anna lag inderdaad op de bank te slapen. Ik heb niet geroepen, niet naar haar en niet naar Tom. Ik wilde haar niet wakker maken. De baby was niet aan het huilen, die was diep in slaap in haar reiswieg naast haar moeder. Ik nam haar zo snel mogelijk mee naar buiten. Ik weet nog dat ik in de richting van de schutting rende, en dat de baby wakker werd en een beetje begon te jammeren. Ik heb geen idee wat ik van plan was. Ik was in elk geval niet van plan om haar iets aan te doen. Met haar stevig tegen mijn borst geklemd bereikte ik de schutting. Inmiddels was ze echt aan het huilen en zette ze het op een krijsen. Ik probeerde haar al wiegend tot bedaren te brengen en toen hoorde ik een ander geluid, een naderende trein, en ik draaide me om met mijn rug naar de schutting en toen zag ik haar – Anna – op me af komen stormen, met haar mond opengesperd als een gapende wond, haar lippen bewogen, maar ik hoorde niet wat ze zei.

Ze nam het kind van me over en ik probeerde weg te rennen, maar ik struikelde en viel. Zij stond naast me te schreeuwen dat ik me niet moest verroeren, dat ze anders de politie zou bellen. Ze belde Tom en hij kwam thuis en ging met haar in de huiskamer zitten. Ze was hysterisch aan het huilen en wilde nog steeds de politie bellen om me te laten arresteren wegens poging tot kidnapping. Tom kalmeerde haar en smeekte haar het erbij te laten zitten en mij te laten vertrekken. Hij redde me van haar. Naderhand bracht hij me met de auto naar huis, en toen hij me afzette, greep hij mijn hand vast. Ik dacht dat het vriendelijk, bemoedigend bedoeld was, maar hij kneep harder en harder tot ik een kreet slaakte, en zijn gezicht was rood toen hij tegen me zei dat hij me zou vermoorden als ik zijn dochter iets aan zou doen.

Ik weet niet wat ik die dag van plan was. Dat weet ik nog steeds niet. Bij de deur aarzel ik met mijn vingers rond de knop. Ik bijt hard op mijn lip. Als ik nu begin te drinken, weet ik dat ik me een uur of twee prettiger zal voelen, maar daarna zes, zeven uur ellendig. Ik laat de deurknop los, loop de huiskamer weer in en open mijn laptop. Ik moet mijn excuses aanbieden, om vergiffenis vragen. Ik log weer in en zie dat ik een nieuw bericht heb. Niet van Tom, maar van Scott Hipwell.

 

Beste Rachel,

Bedankt dat je contact met me hebt opgenomen. Ik kan me niet herinneren dat Megan je naam weleens heeft genoemd, maar ze had een hoop vaste bezoekers in de galerie, en ik ben niet zo goed in namen. Ik wil je graag spreken over wat je weet. Bel me alsjeblieft zo spoedig mogelijk op 07583-123657.

Vriendelijke groet,

Scott Hipwell

 

Heel even denk ik dat hij de e-mail naar een verkeerd adres heeft gestuurd. Dit bericht is voor iemand anders bestemd. Dat duurt maar even, dan herinner ik het me weer. Ik weet het weer. Dat ik op de bank zat, halverwege de tweede fles, en me realiseerde dat ik niet wilde dat mijn rol was uitgespeeld. Ik wilde in het middelpunt staan.

En dus schreef ik hem.

Ik scroll omlaag naar mijn e-mail.

 

Beste Scott,

Neem me niet kwalijk dat ik weer contact met je opneem, maar naar mijn idee is het belangrijk dat wij elkaar spreken. Ik weet niet of Megan mijn naam weleens heeft genoemd – ik ben een vriendin uit de galerie –, ik woonde vroeger in Witney. Volgens mij heb ik informatie die jou zal interesseren. Stuur me alsjeblieft een e-mail op dit adres.

Rachel Watson

 

Ik voel de hitte naar mijn gezicht stijgen, en mijn maag voelt als een poel zuur. Gisteren, toen ik verstandig, helder en redelijk was, was ik tot de conclusie gekomen dat ik moest accepteren dat mijn rol in dit verhaal was uitgespeeld. Maar mijn beschermengelen hadden het weer eens afgelegd tegen de drank, tegen de persoon die ik ben als ik drink. De dronken Rachel ziet geen consequenties, die is ofwel overdadig hartelijk en optimistisch of van haat vervuld. Die heeft geen verleden of toekomst. Ze bestaat zuiver in het moment. De dronken Rachel – die bij het verhaal wil horen en een manier moest bedenken om Scott over te halen met haar te praten – heeft gelogen. Ik heb gelogen.

Ik wil messen over mijn huid halen om iets anders te voelen dan schaamte, maar ik ben zelfs niet eens dapper genoeg om dat te doen. Ik begin een mail aan Tom te schrijven, schrijven en wissen, schrijven en wissen, op zoek naar manieren om om vergeving te vragen voor de dingen die ik gisteravond heb gestuurd. Als ik elke misstap zou moeten beschrijven waarvoor ik Tom mijn excuses zou moeten aanbieden, zou ik een boek kunnen vullen.

 

Avond

Een week geleden, bijna precies een week geleden, liep Megan Hipwell de deur uit bij Blenheim Road 15 en is ze verdwenen. Sindsdien heeft niemand haar meer gezien. Haar telefoon en haar bankpassen zijn sinds zaterdag ook niet meer gebruikt. Toen ik dat vandaag in een nieuwsbericht las, moest ik huilen. Ik schaam me voor de heimelijke gedachten die ik had. Megan is geen raadsel dat moet worden opgelost, geen figuur dat aan het begin van een film in een tracking shot opdoemt, mooi, etherisch, ongrijpbaar. Ze is geen geheime boodschap. Ze is echt.

Ik zit in de trein, en ik ben op weg naar haar huis. Ik heb een afspraak met haar man.

Ik moest hem wel bellen. De schade was al aangericht. Ik kon de e-mail niet negeren – anders zou hij het aan de politie vertellen. Waar of niet? Dat zou ik doen als ik in zijn schoenen stond en een onbekende contact met me opnam en beweerde dat hij informatie had en vervolgens verdween. Misschien had hij de politie al gebeld; misschien staan ze me op te wachten als ik daar kom.

Nu ik hier op mijn gebruikelijke plek zit, al is het niet op een gebruikelijke dag, heb ik het gevoel alsof ik van een klip afrijd. Dat gevoel had ik ook toen ik vanochtend zijn nummer draaide, alsof ik door het duister heen viel zonder te weten wanneer ik tegen de grond zou slaan. Hij sprak zacht tegen me, alsof er iemand anders in de kamer was, van wie hij niet wilde dat die het kon verstaan.

‘Kunnen we in levenden lijve met elkaar praten?’ vroeg hij.

‘Ik... nee. Dat denk ik niet.’

‘Alsjeblieft?’

Heel even aarzelde ik, en toen zei ik ja.

‘Kun je naar mijn huis komen? Niet nu, want mijn... Er zijn nu mensen. Vanavond?’ Hij gaf me het adres, en ik deed net of ik het noteerde.

‘Dank je wel dat je contact hebt opgenomen,’ zei hij, en hij hing op.

Toen ik ja zei, wist ik al dat het geen goed idee was. Wat ik van Scott weet, uit de krant, mag geen naam hebben. Wat ik uit mijn eigen observaties weet, weet ik niet echt. Ik weet helemaal niets van Scott. Ik weet dingen over Jason en ik moet mezelf er voortdurend aan helpen herinneren dat die niet bestaat. Het enige wat ik zeker weet – waar ik absoluut zeker van ben – is dat Scotts vrouw al een week wordt vermist. Ik weet dat hij waarschijnlijk een verdachte is. En ik weet dat hij een motief heeft om haar te vermoorden, want ik heb die zoen gezien. Het kan natuurlijk zijn dat hij niet weet dat hij een motief heeft, maar... Daar heb ik zo lang over nagedacht dat ik totaal over mijn toeren ben, maar ik kan toch niet een kans laten lopen om dat huis van dichtbij te zien, dat huis dat ik honderd keer vanaf het spoor, vanaf de straat heb gezien? De kans om naar zijn voordeur toe te lopen, naar binnen te gaan, in zijn keuken te zitten, op zijn terras, waar zij altijd zaten en waar ik hen zag?

Het was een te grote verleiding. Nu zit ik in de trein, met mijn armen om me heen geslagen en mijn handen in mijn zij gedrukt om ze niet te laten trillen, als een uitgelaten kind dat op avontuur gaat. Ik was zo blij dat ik een doel had dat ik niet meer nadacht over de werkelijkheid. Ik dacht niet meer aan Megan.

Nu denk ik wel aan haar. Ik moet Scott ervan overtuigen dat ik haar heb gekend – een beetje, niet heel goed. Dan zal hij me geloven als ik vertel dat ik haar met een ander heb gezien. Als ik meteen toegeef dat ik heb gelogen, zal hij me niet vertrouwen. Dus ik probeer me voor te stellen hoe het kan zijn geweest om even aan te lopen bij de galerie en bij de koffie wat bij te kletsen. Drinkt ze wel koffie? We zouden het misschien over kunst hebben, of over yoga, of onze echtgenoten. Ik weet niets van kunst, ik heb nooit aan yoga gedaan. Ik heb geen echtgenoot. En zij heeft de hare bedrogen.

Ik denk aan de dingen die haar echte vrienden over haar hebben gezegd: ‘Fantastisch, grappig, mooi, met een warm hart. Bemind.’ Ze heeft een fout begaan. Dat gebeurt nu eenmaal weleens. Niemand is volmaakt.