Rachel

Dinsdag 23 juli 2013

Ochtend

Het kost me even om te beseffen hoe ik me voel, als ik ontwaak. Ik word overspoeld door uitgelatenheid die wordt getemperd door iets anders: een onbeschrijflijk gevoel van ontzetting. Ik weet dat we vlak bij de waarheid zijn. Maar ik ontkom niet aan het gevoel dat die waarheid gruwelijk zal zijn.

Ik ga rechtop in bed zitten, pak mijn laptop, zet hem aan en wacht ongeduldig tot hij is opgestart en maak dan verbinding met internet. Het hele proces lijkt oneindig lang te duren. Ik hoor Cathy door het huis lopen, haar ontbijtspullen afwassen, de trap op rennen om haar tanden te poetsen. Ze blijft heel even voor mijn deur staan. Ik stel me voor dat ze met haar knokkels in de lucht klaarstaat om te kloppen. Ze besluit het niet te doen en rent weer de trap af.

De nieuwspagina van de bbc komt tevoorschijn. De kop gaat over de bezuinigingen op uitkeringen, het tweede artikel gaat over de zoveelste tv-ster uit de jaren zeventig die beschuldigd wordt van seksuele vergrijpen. Niets over Megan; niets over Kamal. Ik ben teleurgesteld. Ik weet dat de politie vierentwintig uur de tijd heeft om een verdachte in staat van beschuldiging te stellen, en die zijn nu voorbij. In sommige omstandigheden kunnen ze iemand nog wel twaalf uur langer vasthouden.

Dat weet ik allemaal omdat ik gisteren de hele dag onderzoek heb gedaan. Toen ik bij Scott de deur uit werd gezet, ben ik hierheen gegaan, ik zette de televisie aan en heb bijna de hele dag naar het nieuws zitten kijken en online artikelen gelezen. In afwachting.

Tegen de middag had de politie de naam van hun verdachte genoemd. Op het nieuws hadden ze het over ‘aanwijzingen die ontdekt waren bij doctor Abdic thuis en in zijn auto’, maar ze zeiden niet wat. Bloed? Haar telefoon, die nog steeds niet was gevonden? Kleren, een tas, haar tandenborstel? Ze lieten voortdurend foto’s zien van Kamal, close-ups van zijn donkere, knappe gezicht. Een van de foto’s die ze gebruiken is geen politiefoto, het is een fotootje van hem op vakantie ergens: hij glimlacht niet helemaal, maar wel bijna. Hij ziet er te zacht, te mooi uit om een moordenaar te zijn, maar uiterlijk kan bedriegen – ze zeggen dat Ted Bundy op Cary Grant leek.

Ik zat de hele dag op meer nieuws te wachten, dat de beschuldigingen openbaar zouden worden gemaakt: ontvoering, een aanval, of erger. Ik wachtte op de mededeling waar ze was, waar hij haar had vastgehouden. Ze lieten foto’s zien van Blenheim Road, het station, de voordeur van Scott. Commentatoren lieten hun gedachten gaan over wat het precies kon betekenen dat Megans telefoon en haar pinpassen ruim een week niet waren gebruikt.

Tom belde diverse keren. Ik nam niet op. Ik weet wat hij wil. Hij wil me vragen waarom ik gisterochtend bij Scott Hipwell thuis was. Laat hem maar piekeren. Het heeft niets met hem te maken. Niet alles heeft altijd met hem te maken. Ik stel me voor dat hij op haar aandringen belt. Ik ben haar geen uitleg verschuldigd.

Ik wachtte en wachtte, en er kwam maar geen beschuldiging. We kregen wel meer over Kamal te horen, die vertrouwenwekkende psychotherapeut die naar Megans geheimen en problemen had geluisterd, haar vertrouwen had gewonnen en haar daarna had misbruikt, die haar had verleid en haar vervolgens wie weet wat had aangedaan.

Ik vernam dat hij een Bosnische moslim was, een overlevende van de Balkanoorlog die als vijftienjarige vluchteling naar Groot-Brittannië was gekomen. Hij was bepaald niet onbekend met het verschijnsel geweld en had in Srebrenica zijn vader en twee oudere broers verloren. Hij was weleens veroordeeld voor huiselijk geweld. Hoe meer ik over Kamal te weten kwam, hoe zekerder ik wist dat ik gelijk had gehad om met de politie over hem te spreken en contact op te nemen met Scott.

Ik sta op, trek mijn ochtendjas aan en haast me naar beneden om de televisie aan te zetten. Ik ben niet van plan vandaag ergens heen te gaan. Als Cathy onverwacht thuiskomt, zal ik zeggen dat ik ziek ben. Ik zet koffie, ga voor de televisie zitten en wacht af.

 

Avond

Om een uur of drie begon ik genoeg te krijgen van de verhalen over uitkeringen en tv-pedofielen uit de jaren zeventig en me te ergeren dat ik maar niets over Megan, of over Kamal, hoorde, dus ik ging naar de drankwinkel en kocht twee flessen witte wijn.

Ik ben bijna door de eerste fles heen als het gebeurt. Er is nu wat anders op het nieuws, beverige beelden van een half gebouwd (of half verwoest) gebouw, explosies in de verte. Syrië, Egypte, of misschien Soedan? Ik heb het geluid zacht gezet en zit niet echt op te letten. Dan zie ik het: de regel die onder in het beeld langskomt over dat de regering zal worden gedaagd in verband met bezuinigingen op rechtshulp, dat Fernando Torres vanwege een overbelaste achillespees vier weken is uitgeschakeld en dat de verdachte in verband met de verdwijning van Megan Hipwell is vrijgelaten zonder in staat van beschuldiging te zijn gesteld.

Ik zet mijn glas neer, pak de afstandsbediening en zet het geluid harder, harder en harder. Dit kan niet kloppen. Het verslag over de oorlog duurt maar voort, en mijn bloeddruk wordt steeds hoger, maar uiteindelijk is het bericht afgelopen en keren ze terug naar de studio. De nieuwslezeres zegt:

‘Kamal Abdic, de man die gisteren is gearresteerd in verband met de verdwijning van Megan Hipwell, is vrijgelaten zonder in staat van beschuldiging te zijn gesteld. Abdic, de therapeut van mevrouw Hipwell, werd gisteren opgepakt maar is vanochtend weer vrijgelaten omdat er volgens de politie te weinig aanwijzingen zijn om hem in staat van beschuldiging te stellen.’

Daarna hoor ik niet meer wat ze zegt. Ik zit daar maar, mijn ogen worden wazig, en er klinkt alleen nog lawaai in mijn oren. En intussen denk ik: maar ze hadden hem. Ze hadden hem te pakken en ze hebben hem laten gaan.

Later, boven. Ik heb te veel gedronken en kan het computerscherm niet meer scherp krijgen. Alles wordt dubbel, driedubbel. Ik kan wel lezen als ik mijn hand voor één oog houd. Ik krijg er hoofdpijn van. Cathy is weer thuis, ze riep naar me en ik heb gezegd dat ik ziek in bed lag. Ze weet dat ik aan het drinken ben.

Mijn maag klotst van de alcohol. Ik ben misselijk. Ik kan niet meer helder denken. Ik had niet zo vroeg moeten beginnen met drinken. Ik had helemaal niet moeten drinken. Een uur geleden heb ik Scotts nummer gebeld en een paar minuten geleden opnieuw. Dat had ik ook niet moeten doen. Ik wil gewoon weten wat voor leugens Kamal hun heeft verteld. Wat zijn de leugens waar ze stom genoeg in zijn getrapt? De politie heeft er een puinhoop van gemaakt. De idioten. Allemaal de schuld van die Riley. Dat weet ik zeker.

Met de kranten ben ik ook niets opgeschoten. Er was geen sprake van huiselijk geweld, zeggen ze nu. Dat was een vergissing. Nu doen ze weer net of hij het slachtoffer is.

Ik wil niet meer drinken. Ik weet dat ik de rest door de gootsteen moet gooien, want anders drink ik het morgenochtend alsnog meteen op, en als ik eenmaal ben begonnen, ga ik ermee door. Ik zou de rest moeten weggooien, maar ik weet dat ik dat niet ga doen. Het is iets om me op te verheugen voor morgenochtend.

Het is donker, en ik hoor iemand haar naam roepen. Een stem, die eerst zacht klinkt, maar dan steeds luider. Een kwade, wanhopige stem die Megans naam roept. Het is Scott – hij is niet blij met haar. Hij blijft haar maar roepen. Ik denk dat het een droom is. Ik probeer de droom vast te pakken, vast te houden, maar hoe harder ik mijn best doe, hoe zachter en verder weg hij wordt.

 

Woensdag 24 juli 2013

Ochtend

Ik word wakker van zacht geklop op mijn deur. Regen zwiept tegen de ramen, het is over achten, maar zo te zien is het nog steeds donker buiten. Cathy duwt zacht de deur open en gluurt de kamer in.

‘Rachel? Is alles in orde?’ Haar oog valt op de fles naast mijn bed en haar schouders zakken. ‘Hè, Rachel.’ Ze komt naar mijn bed toe en pakt de fles op. Ik schaam me te erg om iets te zeggen. ‘Ga je niet naar je werk?’ vraagt ze. ‘Ben je gisteren nog gegaan?’

Zonder op een antwoord te wachten draait ze zich om om te vertrekken en over haar schouder roept ze: ‘Je wordt nog eens ontslagen als je zo doorgaat.’

Ik zou het nu tegen haar moeten zeggen, ze is toch al kwaad op me. Ik zou achter haar aan moeten gaan en moeten zeggen: ik ben maanden geleden ontslagen toen ik strontlazarus terugkwam na een lunch van drie uur met een cliënt tegen wie ik zo onbeschoft en zo onprofessioneel tekeer ben gegaan dat ik hem als klant voor de firma heb verspeeld. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik nog het staartje van die lunch voor me, de blik in de ogen van de serveerster toen ze me mijn jasje aangaf, en zoals ik het kantoor binnen kwam slingeren en mensen zich omdraaiden om me na te kijken. Martin Miles, die me apart nam. ‘Volgens mij kun je beter naar huis gaan, Rachel.’

Er klinkt een donderslag, gevolgd door een lichtflits. Ik schiet overeind. Wat was het ook alweer wat ik gisteren dacht? Ik kijk in mijn zwarte opschrijfboekje, maar ik heb sinds gistermiddag niets meer opgeschreven. Er staan dingen in over Kamal: zijn leeftijd, afkomst, de veroordeling voor huiselijk geweld. Ik pak een pen en streep dat laatste door.

Beneden maak ik een kop koffie en ik zet de televisie aan. De politie heeft gisteravond een persconferentie gegeven waar ze bij Sky News stukken uit laten zien. Rechercheur Gaskill, bleek, uitgemergeld, op zijn plaats gezet, schuldbewust. Hij noemt geen moment Kamals naam maar zegt alleen dat er een verdachte is opgepakt en verhoord, maar dat hij is vrijgelaten en dat het onderzoek voortduurt. De camera’s draaien van hem vandaan naar Scott, die ineengedoken en ongemakkelijk tegen het licht van de camera’s knippert, met zijn gezicht vertrokken van ellende. Het doet me pijn om hem zo te zien. Hij praat zacht en met neergeslagen blik. Hij zegt dat hij de hoop nog niet heeft opgegeven, en dat hij, ondanks alles wat de politie zegt, nog steeds vasthoudt aan het idee dat Megan thuiskomt.

De woorden klinken hol, onecht, maar ik kan niet uitmaken waarom dat is als ik hem niet goed in zijn ogen kan kijken. Ik weet niet of hij niet echt gelooft dat ze nog thuiskomt omdat al het vertrouwen dat hij eerst had hem ontnomen is door de gebeurtenissen van de afgelopen dagen, of omdat hij echt weet dat ze nooit meer thuiskomt.

Dan schiet het me ineens weer te binnen: de herinnering dat ik gisteren zijn nummer heb gebeld. Eén keer? Twee keer? Ik ren naar boven om mijn telefoon te halen en vind hem tussen het beddengoed. Ik heb drie gemiste oproepen: één van Tom en twee van Scott. Er is niets ingesproken. Het telefoontje van Tom was gisteravond, net als het eerste van Scott, al was dat later, vlak voor middernacht. Het tweede telefoontje van hem is van vanochtend, van een paar minuten geleden.

Daar knap ik een beetje van op. Dit is goed nieuws. Ondanks de acties van zijn moeder, ondanks de duidelijke boodschap die erin verborgen lag (dank je wel voor je hulp, en nu oprotten), wil Scott me nog steeds spreken. Hij heeft me nodig. Ik word ineens overspoeld met warme gevoelens voor Cathy, vervuld van dankbaarheid omdat ze de rest van de wijn heeft weggegooid. Ik moet een helder hoofd hebben, voor Scott. Hij heeft alleen maar wat aan me als ik mijn hoofd kan gebruiken.

Ik ga onder de douche, kleed me aan, zet nog een kop koffie en ga dan met mijn zwarte opschrijfboekje naast me Scott bellen.

‘Je had me meteen moeten vertellen,’ zegt hij, zodra hij opneemt, ‘wat je bent.’ Zijn stem klinkt vlak, ijzig. Mijn maag is een kleine, harde knoop. Hij weet het. ‘Brigadier Riley heeft met me gepraat, toen ze hem hadden vrijgelaten. Hij ontkende dat hij iets met haar had. En de getuige die had gesuggereerd dat er iets gaande was, was onbetrouwbaar, zei ze. Iemand die aan de drank was. Misschien zelfs geestelijk onevenwichtig. Ze noemde niet de naam van de getuige, maar ik neem aan dat ze het over jou had?’

‘Maar... nee,’ zeg ik. ‘Nee. Ik ben geen... Ik had niet gedronken toen ik hen zag. Het was halfnegen ’s ochtends.’ Alsof dat wat zegt. ‘En ze hadden aanwijzingen gevonden, werd op het nieuws gezegd. Ze hebben...’

‘Onvoldoende aanwijzingen.’

De verbinding wordt verbroken.

 

Vrijdag 26 juli 2013

Ochtend

Ik neem niet meer de trein naar mijn denkbeeldige kantoor. Ik ga niet meer doen alsof. Ik kan al nauwelijks de inspanning opbrengen om op te staan. Volgens mij heb ik woensdag voor het laatst mijn tanden gepoetst. Ik doe nog steeds alsof ik ziek ben, al weet ik bijna zeker dat niemand dat gelooft.

Ik kan het gewoon niet opbrengen om me aan te kleden, in de trein te stappen, Londen in te gaan en over straat te zwerven. Het is al moeilijk genoeg als de zon schijnt, maar met deze regen is het helemaal geen doen. Vandaag is de derde dag dat er onafgebroken een ijzige, striemende regen valt.

Ik heb problemen met slapen, en dat ligt nu eens niet alleen aan het drinken, maar ook aan de nachtmerries. Ik zit ergens in de val, ik weet dat er iemand aankomt, en er is een uitweg, dat weet ik, ik weet dat ik die heb gezien, maar ik kan de weg erheen niet meer terugvinden, en als hij me te pakken krijgt, kan ik niet schreeuwen. Ik probeer het – ik zuig de lucht in mijn longen en druk hem eruit – maar er klinkt alleen een raspend geluid, net iemand die op sterven ligt en naar adem snakt.

Soms tref ik mezelf in mijn nachtmerries in het tunneltje bij Blenheim Road aan, de weg terug is geblokkeerd en verder door kan ik ook niet, want daar is iets, iemand die staat te wachten, en van pure angst word ik wakker.

Ze zullen haar nooit vinden. Elke dag, elk uur dat verstrijkt weet ik het nog zekerder. Ze zal een van die namen worden, een van die verhalen: weggegaan, vermist geraakt, haar lichaam nooit meer teruggevonden. En Scott zal geen gerechtigheid, geen vrede vinden. Hij zal nooit een lichaam hebben om bij te rouwen; hij zal nooit weten wat haar is overkomen. Er komt geen afsluiting, geen oplossing. Ik lig er ’s nachts wakker van, ik lig eraan te denken en ik lijd mee. Er kan bijna niets ellendiger, niets pijnlijker zijn dan het niet-weten, waar nooit een eind aan komt.

Ik heb hem geschreven. Ik heb mijn probleem bekend, en daarna heb ik weer gelogen, dat ik het onder controle heb en hulp heb gezocht. Ik heb gezegd dat ik niet labiel ben. Ik weet niet echt meer of dat waar is of niet. Ik heb gezegd dat ik heel zeker weet wat ik heb gezien, en dat ik niet had gedronken toen ik het zag. Dat is in elk geval waar. Hij heeft niet gereageerd. Dat had ik ook niet verwacht. Ik ben van hem afgesneden, buitengesloten. Wat ik allemaal tegen hem wil zeggen, zal ik nooit kunnen zeggen. Ik kan het niet opschrijven, het klinkt niet goed. Ik wil dat hij weet hoe erg het me spijt dat het niet genoeg was om hen in Kamals richting te wijzen. Om te zeggen: kijk, daar heb je hem. Ik had iets moeten zien. Die zaterdagavond had ik mijn ogen open moeten houden.

 

Avond

Ik ben doorweekt, ijskoud, mijn vingertoppen zijn wit en gerimpeld, mijn hoofd bonst van een kater die om een uur of halfzes toesloeg. Wat wel logisch is, want ik ben voor twaalven begonnen met drinken. Ik ging de deur uit om nog een fles te kopen, maar ik werd bij de pinautomaat gedwarsboomd door een mededeling waar ik al lang naar had uitgekeken: ‘Er staat niet voldoende saldo op uw rekening.’

Daarna ben ik gaan lopen. Ik heb ruim een uur lang doelloos door de gietende regen gestapt. Ik had het voetgangersgebied van Ashbury helemaal voor mezelf. Ergens tijdens die wandeling besloot ik dat ik iets moet doen. Ik moet goedmaken dat ik tekort ben geschoten.

Nu ga ik, doorweekt en bijna nuchter, Tom bellen. Ik wil helemaal niet weten wat ik die zaterdagavond heb gedaan en gezegd, maar ik móét het weten. Misschien dat dat iets losmaakt. Om de een of andere reden weet ik zeker dat er iets is wat ik over het hoofd zie, iets belangrijks. Misschien ben ik mezelf alleen maar nog meer aan het misleiden, alleen maar bezig om mezelf te bewijzen dat ik waardeloos ben. Maar misschien is het wel echt.

‘Ik probeer je al sinds maandag te pakken te krijgen,’ zegt Tom als hij de telefoon opneemt. ‘Ik heb je kantoor gebeld,’ voegt hij eraan toe, en dat laat hij even in de lucht hangen.

Ik ben al defensief, gegeneerd, beschaamd. ‘Ik moet je spreken,’ zeg ik. ‘Over zaterdagavond. Die zaterdagavond.’

‘Waar heb je het nou over? Ik moet jou spreken, over maandag, Rachel. Wat deed je in vredesnaam bij Scott Hipwell thuis?’

‘Dat doet er niet toe, Tom...’

‘Het doet er wel toe. Wat deed je daar? Je beseft toch zeker wel dat hij... Ik bedoel, we weten het tenslotte niet, hè? Hij kan haar wel iets hebben aangedaan. Waar of niet? Zijn vrouw.’

‘Hij heeft zijn vrouw helemaal niks aangedaan,’ zeg ik vol vertrouwen. ‘Hij heeft het niet gedaan.’

‘Hoe weet jij dat nou? Wat is er aan de hand, Rachel?’

‘Ik weet gewoon... Geloof me nou maar. Maar dat is niet waarom ik je bel. Ik moet met je praten over die zaterdag. Over dat bericht dat je had ingesproken. Je klonk vreselijk kwaad. En je zei dat ik Anna de stuipen op het lijf had gejaagd.’

‘Dat is ook zo. Ze zag je over straat slingeren, en je schold haar uit. Ze is zich rot geschrokken, na wat er een tijdje terug is gebeurd. Met Evie.’

‘Heeft ze... Heeft ze iets gedaan?’

‘Iets gedaan?’

‘Mij iets aangedaan.’

‘Wát?’

‘Ik had een snee, Tom. Op mijn hoofd. Ik was aan het bloeden.’

‘Dus je beschuldigt Anna ervan dat ze je iets heeft aangedaan?’ Inmiddels is hij aan het schreeuwen, hij is des duivels. ‘Werkelijk, Rachel. Nou is het genoeg geweest! Ik heb Anna meer dan eens ervan weten te weerhouden naar de politie te gaan vanwege jou, maar als je op deze manier doorgaat – ons een beetje lastigvallen, en die verhalen verzinnen...’

‘Ik beschuldig haar nergens van, Tom. Ik probeer alleen dingen uit te zoeken. Ik kan...’

‘Je kunt het je niet herinneren. Natuurlijk niet. Rachel kan het zich weer eens niet herinneren.’ Hij zucht vermoeid. ‘Moet je horen. Anna zag je lopen – je was dronken en je ging tekeer. Ze kwam naar huis om het mij te vertellen en ik ging naar jou op zoek. Je was op straat. Misschien dat je was gevallen. Je was over je toeren. Je had een snee in je hand.’

‘Ik had geen...’

‘Oké, dan had je bloed aan je hand. Ik weet niet hoe dat kwam. Ik heb tegen je gezegd dat ik je naar huis zou brengen, maar je wilde niet luisteren. Je was totaal over de rooie, en je sloeg wartaal uit. Je liep weg, en ik ging de auto halen, maar toen ik terugkwam, was je verdwenen. Ik ben nog langs het station gereden, maar ik zag je nergens. Ik heb nog een tijdje rondgereden. Anna was erg bang dat je ergens in de buurt rondhing en dat je zou terugkomen en zou proberen het huis binnen te komen. Ik was bang dat je zou vallen, of in de problemen zou komen... Ik ben nog helemaal naar Ashbury gereden. Ik heb aangebeld, maar je was niet thuis. Ik heb je een paar keer proberen te bellen. Ik heb ingesproken. En ik was inderdaad kwaad. Op dat moment was ik behoorlijk pissig.’

‘Het spijt me, Tom,’ zeg ik. ‘Het spijt me echt.’

‘Dat weet ik,’ zegt hij. ‘Je hebt altijd spijt.’

‘Ik schreeuwde tegen Anna, zei je,’ zeg ik, en ik krimp ineen bij de gedachte. ‘Wat zei ik tegen haar?’

‘Geen idee,’ snauwt hij. ‘Moet ik haar gaan halen? Wil je er even met haar over babbelen?’

‘Tom...’

‘Wat doet dat er nou toe?’

‘Heb jij die avond Megan Hipwell gezien?’

‘Nee.’ Nu klinkt hij bezorgd. ‘Hoezo? Jij wel dan? Je hebt toch niet iets gedaan, hè?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

Hij valt even stil. ‘Waarom vraag je daar dan naar? Als je ook maar iets weet, Rachel...’

‘Ik weet niets,’ zeg ik. ‘Ik heb niets gezien.’

‘Wat deed je maandag bij de Hipwells? Vertel me dat alsjeblieft, dan kan ik Anna geruststellen. Die maakt zich zorgen.’

‘Er was iets wat ik hem moest vertellen. Iets waarvan ik dacht dat hij er wat aan had.’

‘Je hebt haar niet gezien, en toch had je hem iets te vertellen waar hij iets aan had?’

Even aarzel ik. Ik weet niet zeker hoeveel ik hem moet vertellen en of ik dit misschien alleen voor Scott moet bewaren. ‘Het gaat over Megan,’ zeg ik. ‘Ze had een minnaar.’

‘Hè? Kende je haar dan?’

‘Een beetje,’ zeg ik.

‘Hoe dan?’

‘Van de galerie.’

‘O,’ zegt hij. ‘En wie is die knaap?’

‘Haar therapeut,’ zeg ik. ‘Kamal Abdic. Ik heb ze samen gezien.’

‘Echt waar? Die knaap die ze hebben gearresteerd? Ik dacht dat ze die weer hadden laten gaan.’

‘Dat is ook zo. En dat is mijn schuld, omdat ik een onbetrouwbare getuige ben.’

Tom lacht. Maar het klinkt zacht, vriendelijk, hij lacht me niet uit. ‘Toe nou, Rachel. Het was heel goed van je dat je ze die informatie hebt gegeven. Ik weet zeker dat het niet alleen door jou komt.’ Op de achtergrond hoor ik het gebabbel van het kind, en Tom zegt iets bij de hoorn vandaan wat ik niet versta. ‘Ik moet ophangen,’ zegt hij. Ik stel me voor hoe hij de telefoon neerlegt, zijn dochtertje overneemt, haar een kus geeft en zijn vrouw omhelst. De dolk draait om en om en om in mijn hart.

 

Maandag 29 juli 2013

Ochtend

Het is zeven over acht en ik zit in de trein. Op naar mijn denkbeeldige kantoor. Cathy is het hele weekend bij Damien geweest, en toen ik haar gisteravond zag, heb ik haar niet de kans gegeven me uit te foeteren. Ik bood meteen mijn excuses aan voor mijn gedrag, ik zei dat ik een forse dip had gehad, maar dat ik me weer had herpakt en nu een nieuwe bladzijde ging omslaan. Ze aanvaardde mijn excuses, of in elk geval deed ze alsof. Ze omhelsde me. De vriendelijkheid droop ervan af.

Megan is vrijwel helemaal uit het nieuws verdwenen. In de Sunday Times stond een commentaar over de incompetentie van de politie waarin kort werd verwezen naar de zaak, en een niet met name genoemde bron bij het om die de zaak aanhaalde als ‘een van een aantal voorbeelden waarin de politie een overhaaste arrestatie heeft verricht op basis van wankele of gebrekkige aanwijzingen’.

We naderen het sein. Ik voel het vertrouwde ratelen en schokken, de trein gaat langzamer, en ik kijk op, omdat ik wel moet opkijken en het niet zou kunnen verdragen om het niet te doen, maar er is tegenwoordig nooit meer iets te zien. De deuren zijn gesloten en de gordijnen dichtgetrokken. Er is niets anders te zien dan regen, gordijnen van regen en modderige plassen in de tuin.

In een opwelling stap ik op Witney uit. Tom kan me niet helpen, maar misschien die andere man wel – de man met het rode haar. Ik wacht tot alle passagiers zijn uitgestapt, de trap af zijn verdwenen en ga dan op de enige overdekte bank op het perron zitten. Misschien heb ik geluk. Wie weet zie ik hem instappen. Ik zou hem kunnen volgen, met hem kunnen praten. Dat is het enige wat ik kan doen, mijn laatste gok. Als dit niets wordt, moet ik het loslaten. Dan moet ik het eenvoudigweg accepteren.

Er verstrijkt een halfuur. Telkens als ik voetstappen op de trap hoor, gaat mijn hart sneller kloppen. Telkens als ik hoge hakken hoor tikken, staat mijn hart stil van angst. Als Anna me hier ziet, zou ik weleens in de problemen kunnen komen. Tom heeft me gewaarschuwd. Hij heeft haar overgehaald om niet naar de politie te gaan, maar als ik zo doorga...

Kwart over negen. Tenzij hij laat begint, ben ik hem misgelopen. Het begint harder te regenen, en ik kan niet weer een doelloze dag in Londen aan. Ik heb alleen nog een tientje dat ik van Cathy heb geleend, en daar moet ik het mee doen tot ik de moed heb opgebracht mijn moeder om geld te vragen. Ik loop de trap af met de bedoeling om de onderdoorgang te nemen naar het tegenoverliggende perron, om terug te keren naar Ashbury, als ik ineens Scott haastig de tijdschriftenwinkel uit zie komen tegenover de ingang van het station, met zijn jas rond zijn gezicht getrokken.

Ik ren achter hem aan en haal hem in bij de hoek, recht tegenover het tunneltje. Ik pak hem bij zijn arm en hij draait zich met een ruk om.

‘Kan ik je alsjeblieft even spreken?’ zeg ik.

‘Jezus christus,’ snauwt hij. ‘Wat moet je, verdomme?’

Ik deins achteruit en steek mijn handen omhoog. ‘Het spijt me,’ zeg ik. ‘Het spijt me. Ik wilde mijn excuses aanbieden, en uitleggen...’

De regen is in een zondvloed veranderd. We zijn de enigen op straat, en allebei zijn we doorweekt. Scott begint te lachen. Hij steekt zijn handen in de lucht en buldert het uit. ‘Kom mee naar mijn huis,’ zegt hij. ‘Anders verzuipen we nog.’

Scott gaat naar boven om een handdoek voor me te halen terwijl er water opstaat. Het huis is minder netjes dan een week geleden, het schoonmaakluchtje heeft plaatsgemaakt voor iets mufs. In de hoek van de kamer ligt een stapel kranten; op de koffietafel en de schoorsteenmantel staan vieze bekers.

Scott duikt naast me op en steekt me een handdoek toe. ‘Ik weet het, het is hier een troep. Ik werd gek van mijn moeder, van dat de hele tijd achter mijn rug schoonmaken en opruimen. We hebben ruzie gehad. Ze is al een paar dagen niet meer langs geweest.’ Zijn mobieltje gaat, hij werpt er een blik op en stopt hem weer terug in zijn zak. ‘Als men van de duivel spreekt... Ze houdt verdomme ook nooit op.’

Ik loop achter hem aan de keuken in.

‘Het spijt me vreselijk wat er is gebeurd,’ zeg ik.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het. En het is trouwens toch niet je schuld. Ik bedoel, het had misschien geholpen als je niet...’

‘... als ik geen dronkenlap was geweest?’

Hij staat met zijn rug naar me toe koffie in te schenken.

‘Oké, ja. Maar ze hadden hoe dan ook niet genoeg om hem in staat van beschuldiging te stellen.’ Hij geeft me de beker aan en we gaan aan tafel zitten. Ik zie dat een van de ingelijste foto’s op het dressoir met de foto naar beneden is neergelegd. Scott praat door. ‘Ze hebben dingen bij hem thuis gevonden – haar, huid, cellen – maar hij ontkent ook niet dat ze daar is geweest. Nou ja, eerst ontkende hij dat wel, maar later gaf hij het toe.’

‘Waarom loog hij dan?’

‘Precies. Hij zei dat ze twee keer bij hem aan de deur is geweest, alleen om te praten. Hij wil niet zeggen waarover – vanwege dat hele geheimhoudingsgedoe. De haren en de huidcellen zijn beneden gevonden. Niets in de slaapkamer. Hij zweert met de hand op zijn hart dat ze geen verhouding hadden. Maar het is een leugenaar, dus...’ Hij strijkt met zijn hand over zijn ogen. Zijn gezicht ziet eruit alsof het in zichzelf aan het wegzakken is, en zijn schouders hangen. Het lijkt of hij is verschrompeld. ‘Er zat een spoortje bloed op zijn auto.’

‘Goeie god.’

‘Ja. Komt overeen met haar bloedgroep. Ze weten niet of ze er dna uit kunnen halen, want het is een wel erg kleine hoeveelheid. Voor hetzelfde geld betekent het niets, zeggen ze de hele tijd. Hoe kan het nou niets betekenen dat haar bloed op zijn auto zit?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Je had gelijk. Hoe meer ik over die knaap hoor, hoe zekerder ik het weet.’ Hij kijkt me aan, voor het eerst sinds we hier zijn kijkt hij me echt aan. ‘Hij neukte haar, en zij wilde ermee stoppen, dus toen... toen heeft hij iets gedaan. Zo zit het. Dat weet ik zeker.’

Hij heeft alle hoop verloren, en ik kan het hem niet kwalijk nemen. Het is nu al meer dan twee weken geleden, en intussen heeft ze niet één keer haar telefoon aangezet, een creditcard gebruikt of geld opgenomen bij een pinautomaat. Niemand heeft haar nog gezien. Ze is verdwenen.

‘Hij heeft tegen de politie gezegd dat ze misschien is weggelopen,’ zegt Scott.

‘Heeft doctor Abdic dat gezegd?’

Scott knikt. ‘Hij heeft tegen ze gezegd dat ze niet gelukkig met me was en dat ze best kan zijn weggelopen.’

‘Hij probeert de verdenking af te schuiven, dat ze gaan denken dat jij iets hebt gedaan.’

‘Ik weet het. Maar volgens mij trappen ze in alles wat die rotzak zegt. Ik merk het als die Riley het over hem heeft. Ze mag hem. Die arme, vertrapte vluchteling.’ Diep ellendig laat hij zijn hoofd hangen. ‘Misschien heeft hij gelijk. We hebben die afschuwelijke ruzie gehad. Maar ik geloof gewoon niet... Ze was niet ongelukkig bij me. Echt niet. Echt niet.’ Als hij het voor de derde keer zegt, vraag ik me af of hij zichzelf probeert te overtuigen. ‘Maar als ze een minnaar had, dan moet ze wel ongelukkig zijn geweest, hè?’

‘Niet per se,’ zeg ik. ‘Misschien was het zo’n geval van... Hoe noemen ze dat ook alweer? Overdracht. Dat is toch het woord dat ze gebruiken? Wanneer een patiënt gevoelens ontwikkelt – of meent te ontwikkelen – voor een therapeut? Alleen is het de bedoeling dat de therapeut zich daartegen verzet, dat die erop wijst dat die gevoelens niet echt zijn.’

Zijn ogen zijn op mijn gezicht gericht, maar het voelt alsof hij niet echt luistert naar wat ik zeg.

‘Wat is er gebeurd?’ vraagt hij. ‘Bij jou? Jij bent bij je man weggegaan. Was er iemand anders?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Het was andersom. Anna was wat er gebeurde.’

‘Sorry.’ Hij laat een stilte vallen.

Ik weet wat hij gaat vragen, dus voordat hij de kans krijgt, zeg ik: ‘Het was al eerder begonnen. Toen we nog getrouwd waren. Het drinken. Dat wilde je toch weten?’

Hij knikt.

‘We probeerden een kind te krijgen,’ zeg ik, en mijn stem hapert. Nog steeds, na al die tijd, schieten er tranen in mijn ogen als ik het erover heb. ‘Neem me niet kwalijk.’

‘Het geeft niets.’ Hij staat op, loopt naar de gootsteen en vult een glas water voor me. Hij zet het voor me op tafel neer.

Ik kuch en doe mijn best zo zakelijk mogelijk te klinken. ‘We probeerden in verwachting te raken en dat gebeurde maar niet. Ik raakte vreselijk in de put en begon te drinken. Ik was ontzettend moeilijk om mee te leven en Tom zocht elders troost. En zij was maar al te blij om die te bieden.’

‘Wat ontzettend naar voor je. Ik weet wat het is... Ik wilde ook kinderen. Megan bleef maar zeggen dat ze er nog niet aan toe was.’ Nu is het de beurt aan hem om tranen weg te slikken. ‘Dat was een van de dingen... waar we soms ruzie om maakten.’

‘Was dat waar jullie ruzie over ging, die dag dat ze vertrok?’

Hij zucht, duwt zijn stoel naar achteren en staat op. ‘Nee,’ zegt hij, terwijl hij zich afwendt, ‘dat ging over iets anders.’

 

Avond

Cathy wacht op me als ik thuiskom. Ze staat in de keuken boos een glas water te drinken.

‘Fijne dag op kantoor gehad?’ vraagt ze, en ze tuit haar lippen. Ze weet het.

‘Cathy...’

‘Damien had vandaag een vergadering in de buurt van Euston. Op weg naar buiten liep hij Martin Miles tegen het lijf. Ze kennen elkaar een beetje, weet je nog wel, uit de tijd dat Damien bij Laing Fund Management werkte. Martin deed de pr voor hen.’

‘Cathy...’

Ze steekt haar hand op en neemt nog een slok water. ‘Je werkt daar al maanden niet meer! Maanden! Besef je wel hoe idioot ik me voelde? Hoe idioot Damien zich voelde? Zeg alsjeblieft, alsjeblieft dat je een andere baan hebt waar je me gewoon niets over hebt verteld. Zeg alsjeblieft dat je niet net doet of je naar je werk gaat. Dat je niet al die tijd dag in, dag uit tegen me hebt gelogen.’

‘Ik wist niet hoe ik het je moest vertellen.’

‘Je wist niet hoe je het me moest vertellen? Wat dacht je van: ik ben ontslagen, Cathy, omdat ik dronken was onder werktijd? Wat dacht je daarvan?’ Ik krimp even ineen en haar gezicht wordt zachter. ‘Neem me niet kwalijk, Rachel, maar heus...’ Ze is echt te aardig voor woorden. ‘Wat doe je dan? Waar ga je heen? Wat doe je de hele dag?’

‘Ik loop rond. Ik ga naar de bibliotheek. Soms...’

‘Ga je naar de kroeg?’

‘Soms. Maar...’

‘Waarom heb je het me niet verteld?’ Ze stapt op me af en legt haar handen op mijn schouders. ‘Je had het me moeten vertellen.’

‘Ik schaamde me,’ zeg ik, en ik begin te huilen. Het is afgrijselijk, om kippenvel van te krijgen, maar ik begin te grienen. Ik snik en ik snik, en die arme Cathy houdt me vast, strijkt over mijn haar, zegt dat het allemaal goed komt met me. Ik voel me vreselijk. Ik heb bijna nog nooit zo’n verschrikkelijke hekel aan mezelf gehad.

Als ik vervolgens met Cathy op de bank thee zit te drinken, vertelt ze me wat me te doen staat. Ik houd op met drinken, ik ga mijn cv in orde maken, ik neem contact op met Martin Miles en ga om een referentie smeken. En ik ga voortaan geen geld meer verspillen aan zinloze treinreisjes op en neer naar Londen.

‘Ik snap echt niet hoe je al die tijd de schijn hebt kunnen ophouden, Rachel.’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik neem ’s ochtends de trein van 8.04 uur en ’s avonds kom ik terug met die van 17.56 uur. Dat is mijn trein. Dat is de trein die ik altijd neem. Zo is het nu eenmaal.’

 

Donderdag 1 augustus 2013

Ochtend

Er ligt iets op mijn gezicht, ik kan niet ademhalen, ik stik. Als ik bij bewustzijn kom, hap ik naar lucht en mijn borstkas doet pijn. Ik ga overeind zitten, met wijd open ogen, en zie in de hoek van de kamer iets bewegen, een dichte plak zwartheid die groeit en groeit, en bijna slaak ik een kreet – maar dan ben ik pas echt wakker en zie ik dat er niets is, maar ik zit wel overeind in bed en mijn wangen zijn nat van de tranen.

Het is bijna dag, het licht buiten krijgt net iets grijs, en de regen zwiept tegen het raam. Ik ga niet meer slapen, nu mijn hart zo erg in mijn borstkas hamert dat het pijn doet.

Ik denk, maar ik weet het niet zeker, dat er beneden nog wat wijn is. Ik kan me niet herinneren dat ik de tweede fles heb leeggedronken. Hij zal wel warm zijn, want ik kan hem niet in de koelkast zetten; als ik dat doe, gooit Cathy hem weg. Ze wil ontzettend graag dat het beter met me gaat, maar tot nu toe gaan de zaken niet zoals zij had gepland. In de gang is een kastje waar de gasmeter zit. Als er nog wijn over was, heb ik die daar weggestopt.

Ik sluip de overloop op en ga op mijn tenen de trap af in de schemering. Ik trek het kastje open en til er de fles uit: hij is teleurstellend licht; er zit vast niet meer dan een glas in. Maar beter dan niets. Ik schenk de wijn in een beker (voor het geval Cathy naar beneden komt – dan kan ik net doen of het thee is) en gooi de fles in de vuilnisbak (onder een melkpak en een chipszak). In de huiskamer doe ik de tv aan, ik demp meteen het geluid en ga op de bank zitten.

Ik zap langs de zenders – een en al kindertelevisie en infomercials, tot ik met een schok van herkenning naar Corly Wood zit te kijken, dat hier even verderop is: je kunt het vanuit de trein zien liggen. Corly Wood in de stromende regen, de velden tussen de grens van het bos en het spoor staan onder water.

Ik snap niet waarom het zo lang duurt voordat ik besef wat er aan de hand is. Tien, vijftien, twintig seconden lang kijk ik naar auto’s, blauw-wit gestreept lint en een witte tent in de verte, en mijn ademhaling gaat sneller en sneller tot ik hem helemaal inhoud en geen lucht meer krijg.

Zij is het. Ze heeft al die tijd in het bos gelegen, even verderop langs het spoor. Ik ben elke dag ’s ochtends en ’s avonds langs die velden gekomen, zonder het te beseffen.

In het bos. Ik stel me een graf voor dat onder armetierig struikgewas is gegraven en haastig weer is dichtgegooid. Ik stel me ergere dingen voor, onmogelijke dingen – haar lichaam dat aan een touw hangt, ergens diep in het bos waar nooit iemand komt.

En misschien is zij het zelfs helemaal niet. Misschien is het iets anders. Ik weet dat het niet iets anders is.

Er verschijnt een verslaggever op het scherm, met donker haar dat tegen zijn hoofd zit geplakt. Ik zet het geluid harder en hoor hem vertellen wat ik al weet, wat ik kan voelen – dat ik het niet was die geen adem kon halen, maar Megan.

‘Dat klopt,’ zegt hij tegen iemand in de studio, met zijn hand tegen zijn oor gedrukt. ‘De politie heeft inmiddels bevestigd dat het lichaam van een jonge vrouw is aangetroffen in een ondergelopen veld in Corly Wood, nog geen tien kilometer van het huis van Megan Hipwell. Zoals je weet is mevrouw Hipwell begin juli verdwenen – 13 juli, om precies te zijn – en ze is sindsdien niet meer gezien. Volgens de politie moet het lichaam, dat vanochtend vroeg is ontdekt door mensen die hun hond uitlieten, nog formeel worden geïdentificeerd; men neemt echter wel degelijk aan dat ze Megan hebben gevonden. De echtgenoot van mevrouw Hipwell is op de hoogte gebracht.’

Hij houdt even op met praten. De presentatrice stelt hem een vraag, maar ik kan die niet horen omdat het bloed in mijn oren buldert. Ik zet de beker aan mijn lippen en drink hem tot de laatste druppel leeg.

De verslaggever is weer aan het woord. ‘Ja, Kay, dat klopt. Het heeft er alle schijn van dat het lichaam al enige tijd hier in het bos begraven heeft gelegen en dat het bloot is komen liggen door de hevige regen van de afgelopen tijd.’

Het is nog veel erger dan ik me had voorgesteld. Ik zie haar voor me, haar geruïneerde gezicht in de modder, bleke armen die zijn blootgelegd en omhoogsteken alsof ze zich een weg uit het graf heeft proberen te banen. Ik proef een hete vloeistof, gal en bittere wijn, en ik ren naar boven om over te geven.

 

Avond

Ik heb het grootste deel van de dag in bed gelegen. Ik heb geprobeerd de zaken in mijn hoofd op een rijtje te zetten. Ik heb geprobeerd uit de herinneringen, de flashbacks en de dromen te reconstrueren wat er zaterdagavond is gebeurd. En in de hoop dat ik het begrijpelijk zou krijgen, heb ik het allemaal opgeschreven. Het gekras van mijn pen op het papier bezorgde me het gevoel dat iemand me aan het toefluisteren was; ik werd er gespannen van en bleef het gevoel houden alsof er iemand anders in huis was, vlak voor mijn deur, en ik kon het niet laten om me haar voor de geest te halen.

Ik was bijna te bang om mijn slaapkamerdeur te openen, maar toen ik het deed, was er natuurlijk niemand. Ik ging naar beneden en zette de televisie weer aan. Nog steeds dezelfde beelden: het bos in de regen, politieauto’s die over een modderig spoor rijden, die gruwelijke witte tent, allemaal in een grijs waas, en toen ineens Megan, die naar de camera lachte, mooi, onberoerd. Daarna Scott, die met gebogen hoofd fotografen op afstand houdt, terwijl hij met Riley aan zijn zij zijn eigen voordeur probeert te bereiken. Daarna de spreekkamer van Kamal. Maar van hemzelf geen spoor.

Ik wilde het bijbehorende geluid eigenlijk niet horen, maar ik moest het wel harder zetten om de stilte te verjagen die in mijn oren galmde. Volgens de politie is de vrouw, die nog steeds niet formeel is geïdentificeerd, al enige tijd dood, wellicht een paar weken. De doodsoorzaak is nog niet vastgesteld, zeggen ze. En er is geen aanwijzing dat er een seksueel motief was voor de moord.

Dat lijkt me een stomme opmerking. Ik weet wat ze bedoelen – ze bedoelen dat ze volgens hen niet is verkracht, en dat is natuurlijk een zegen, maar dat wil nog niet zeggen dat er geen seksueel motief was. Volgens mij wilde Kamal haar hebben en kon hij haar niet krijgen, dus ze heeft vast geprobeerd om er een eind aan te maken en hij heeft dat niet gepikt. Dat is een seksueel motief, waar of niet?

Ik kan er niet meer tegen om naar het nieuws te kijken, dus ik ga naar boven en kruip onder mijn dekbed. Ik gooi mijn tas leeg, kijk de aantekeningen door die ik op stukjes papier heb geschreven, alle flarden informatie die ik heb verzameld, de herinneringen die even ongrijpbaar zijn als schimmen, en ik vraag me af waarom ik dit doe. Waar is dit goed voor?