Megan
Donderdag 10 januari 2013
Ochtend
Soms wil ik nergens heen en denk ik dat ik met alle plezier nooit meer een voet buiten de deur zou zetten. Ik mis het niet eens dat ik niet meer werk. Ik wil alleen maar veilig en warm samen met Scott in mijn toevluchtsoord blijven en verder niet worden gestoord.
Het helpt wel dat het donker en koud is en verschrikkelijk slecht weer. Het heeft al weken onafgebroken geregend – ijskoude, jagende, bittere regen, vergezeld van stormvlagen die door de bomen gieren en zoveel lawaai maken dat ze het geluid van de trein overstemmen. Ik hoor hem niet op het spoor, hoor hem me niet verleiden om naar elders te reizen.
Vandaag wil ik nergens heen, ik wil niet weglopen, ik wil niet eens een stukje wandelen. Ik wil hier weggedoken blijven zitten met mijn man, televisiekijken en ijs eten, nadat ik hem heb gebeld om te zeggen dat hij vroeg naar huis moet komen zodat we midden op de dag kunnen vrijen.
Straks moet ik natuurlijk nog wel de deur uit, want ik heb een afspraak met Kamal. Ik heb het de laatste tijd met hem over Scott, over alles wat ik verkeerd heb gedaan, mijn falen als echtgenote. Kamal zegt dat ik een manier moet vinden om mezelf gelukkig te maken, dat ik ermee moet ophouden om mijn geluk elders te zoeken. Dat is waar, dat doe ik, ik weet dat ik dat doe, en dan zit ik weer in het moment en denk: krijg de tering, het leven is te kort.
Ik denk aan die keer dat we in de paasvakantie als gezin op vakantie gingen naar Santa Margherita. Ik was net vijftien geworden en ik leerde op het strand een man kennen die een stuk ouder was dan ik – in de dertig, misschien zelfs wel begin veertig – die me uitnodigde om de volgende dag met hem te gaan zeilen. Ben was erbij en werd ook uitgenodigd, maar – op en top de bezorgde oudere broer – hij vond dat we niet moesten gaan, want hij vertrouwde die kerel niet en vond hem een griezel. Wat hij natuurlijk ook was. Maar ik was woedend, want wanneer zouden we nog eens de kans krijgen om op iemands privéjacht over de Ligurische Zee te varen? Ben zei dat we nog vaak genoeg die kans zouden krijgen, dat ons leven vol avontuur zou zijn. Uiteindelijk gingen we niet, en die zomer raakte Ben de macht over het stuur kwijt op de A10 en we zouden nooit de kans krijgen om samen te gaan varen.
Ik mis het gevoel van toen wij samen waren, Ben en ik. We waren onbevreesd.
Ik heb Kamal alles over Ben verteld, maar nu komen we in de buurt van dat andere gedoe, de waarheid, de hele waarheid – wat er met Mac is gebeurd, en de dingen ervoor en erna. Dat is veilig bij Kamal, hij zal het nooit aan iemand kunnen vertellen vanwege zijn beroepsgeheim.
Maar volgens mij zou hij het ook niet vertellen als hij dat wel kon. Ik vertrouw hem, echt waar. Het enige wat me ervan weerhoudt om dingen te vertellen is vreemd genoeg niet de angst voor wat hij ermee zou doen, niet de angst voor zijn oordeel, maar Scott. Ik heb het gevoel dat ik Scott verraad als ik Kamal iets vertel wat ik hem niet kan vertellen. Als je nagaat wat ik allemaal nog meer op mijn geweten heb, al die keren dat ik mensen heb verraden, dan stelt dit niks voor, maar toch doet dat het wel. Op de een of andere manier is dit erger, omdat dit het echte leven is, dit gaat om de kern van mijn wezen, en dat deel ik niet met hem.
Ik houd me nog steeds in, want natuurlijk kan ik niet alles vertellen wat ik voel. Ik weet wel dat dat nu juist de bedoeling is van therapie, maar ik kan het gewoon niet. Ik moet en zal dingen vaag houden, al die mannen, de geliefden en de exen door elkaar halen, maar ik zeg tegen mezelf dat het prima is, omdat het niet uitmaakt wie ze zijn. Waar het om gaat is het gevoel dat ze me geven. Verstikt, rusteloos, hongerig. Waarom kan ik niet gewoon krijgen wat ik hebben wil? Waarom kunnen ze me dat niet geven?
Nou ja, soms doen ze dat wel. Soms is Scott de enige aan wie ik behoefte heb. Kon ik nou maar leren om dat gevoel, die persoon die ik nu heb, vast te houden, als ik nu maar kon ontdekken hoe ik me op dit geluk kan concentreren en me niet ga afvragen waar de volgende high vandaan moet komen – dan komt alles in orde.
Avond
Als ik bij Kamal ben, moet ik me concentreren. Het valt niet mee om niet af te dwalen, wanneer hij me aankijkt met die leeuwenogen van hem, zijn handen ineenvouwt op zijn schoot, met zijn lange benen over elkaar geslagen ter hoogte van zijn knieën. Het is moeilijk om niet te denken aan de dingen die we samen zouden kunnen doen.
Ik moet me concentreren. We hadden het over wat er was gebeurd na de begrafenis van Ben, nadat ik was weggelopen. Ik zat een tijdje in Ipswich; niet heel lang. Daar ontmoette ik Mac. Hij werkte in een kroeg of zo. Hij pikte me op, op weg naar huis. Hij had medelijden met me.
‘Hij wilde niet eens... je weet wel.’ Ik barst in lachen uit. ‘We kwamen bij hem thuis en ik vroeg hem om het geld, en hij keek me aan of ik gek was. Ik zei dat ik oud genoeg was, maar hij geloofde me niet. En echt waar, hij wachtte tot mijn zestiende verjaardag. Toen was hij inmiddels verhuisd naar dat oude huis in de buurt van Holkham. Een oude cottage van natuursteen aan het eind van een paadje dat nergens heen leidde, met een stukje land eromheen, op zo’n kilometer van het strand. Langs één kant van het terrein liep een oud spoor. ’s Nachts lag ik wakker – ik voelde me in die tijd altijd opgenaaid, we rookten veel – en ik stelde me voor dat ik de treinen hoorde, dat ik nog eens zou opstaan en naar buiten zou gaan om naar de lichten te kijken.’
Kamal gaat verzitten en knikt langzaam. Hij zegt niets. Dat betekent dat ik moet doorgaan, dat ik moet blijven praten.
‘Ik was daar eigenlijk best gelukkig, met Mac. Ik heb er uiteindelijk... god, zo’n drie jaar denk ik gewoond. Ik was... negentien toen ik vertrok. Ja. Negentien.’
‘Waarom ben je weggegaan, als je daar gelukkig was?’ vraagt hij. We zijn er aanbeland, eerder dan ik had verwacht. Ik heb geen tijd gehad om het allemaal door te nemen, om ernaartoe te werken. Ik kan dit niet. Het gaat te snel.
‘Mac heeft me in de steek gelaten. Hij heeft mijn hart gebroken,’ zeg ik, en dat is waar, al is het ook gelogen. Ik ben er nog niet aan toe om de hele waarheid te vertellen.
Als ik thuiskom, is Scott er niet, dus ik haal mijn laptop tevoorschijn en googel hem voor het eerst van mijn leven. Voor het eerst in tien jaar ga ik op zoek naar Mac. Ik kan hem alleen niet vinden. Er zijn honderden Craig McKenzies op de wereld, maar niet een van hen lijkt de mijne.
Vrijdag 8 februari 2013
Ochtend
Ik loop door het bos. Ik was al op voor het licht werd, en het is nu nog maar nauwelijks dag, dodelijk stil behalve af en toe een uitbarsting van gekwetter van de eksters in de bomen boven mijn hoofd. Ik voel dat ze me in de gaten houden, met berekenende kraalogen. Een zwerm eksters. Eén betekent ergernis, twee brengen plezier, drie een trouwpartij en een klein kindje vier. Vijf brengen de hemel, zes brengen de hel, en zeven, die brengen een geheim dat ik niemand vertel.
Daar heb ik er een heel stel van.
Scott is op pad, voor een cursus ergens in Sussex. Hij is gisterochtend vertrokken, en hij komt vanavond pas terug. Ik kan doen waar ik zin in heb.
Voor zijn vertrek zei ik tegen Scott dat ik na mijn sessie met Tara naar de bioscoop zou gaan. Ik zei dat mijn telefoon uit zou staan, en ik stelde haar ook op de hoogte. Ik waarschuwde haar dat hij misschien zou bellen, dat hij me misschien zou natrekken. Ditmaal vroeg ze wat ik van plan was. Ik grijnsde alleen maar en gaf haar een knipoog en ze lachte. Ik denk dat ze weleens eenzaam zou kunnen zijn, dat ze wel wat spannends in haar leven kan gebruiken.
Tijdens de sessie met Kamal hadden we het over Scott, over die toestand met de laptop, een week geleden. Ik was op zoek geweest naar Mac, diverse keren, ik wilde gewoon achterhalen waar hij was, waar hij mee bezig was. Er staan tegenwoordig van vrijwel iedereen foto’s op internet, en ik wilde zijn gezicht zien. Ik kon hem niet vinden. Ik ging die avond vroeg naar bed. Scott bleef televisie zitten kijken, en ik was vergeten mijn zoekgeschiedenis te wissen. Stomme vergissing – meestal is het het laatste wat ik doe voordat ik mijn computer afsluit, wat het ook is waar ik naar heb gekeken. Ik weet dat Scott toch wel manieren weet om te achterhalen waar ik mee bezig ben geweest, hij is tenslotte een techneut, maar dat kost veel meer tijd, dus meestal neemt hij die moeite niet.
Maar goed, ik was het dus vergeten. En de volgende dag kregen we ruzie. Eentje van het pijnlijke soort. Hij wilde weten wie Craig was, hoe lang ik met hem was omgegaan, waar we elkaar hadden leren kennen, wat hij voor me had gedaan wat Scott niet deed. Stom genoeg zei ik tegen Scott dat hij een vriend uit het verleden was, wat het alleen nog maar erger maakte. Kamal vroeg of ik bang was voor Scott, en ik werd verschrikkelijk pissig.
‘Hij is mijn man,’ snauwde ik. ‘Natuurlijk ben ik niet bang voor hem.’
Kamal keek behoorlijk geschokt. Ik was zelf geschokt. Ik had niet voorzien dat ik zo kwaad zou worden, dat ik kennelijk zo’n sterke behoefte had om Scott in bescherming te nemen. Daar keek ik zelf ook van op.
‘Ik vrees dat er heel wat vrouwen zijn die bang zijn voor hun echtgenoot, Megan.’ Ik probeerde iets te zeggen, maar met een handbeweging legde hij me het zwijgen op. ‘Het gedrag dat je beschrijft – je e-mails lezen, je zoekgeschiedenis op internet bekijken –, dat beschrijf je allemaal alsof het doodnormaal is. Dat is het niet, Megan. Het is niet normaal om iemands privacy zo erg te schenden. Dat wordt vaak beschouwd als een vorm van emotionele mishandeling.’
Daar moest ik om lachen, want het klonk wel heel melodramatisch. ‘Het is geen mishandeling,’ zei ik. ‘Niet als je er niet mee zit. En ik zit er niet mee.’
Toen glimlachte hij naar me, en het was nogal een treurige glimlach. ‘Vind je niet dat dat eigenlijk wel zou moeten?’ vroeg hij.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien wel, maar het is nu eenmaal niet zo. Hij is jaloers, bezitterig. Zo zit hij in elkaar. Dat weerhoudt me er niet van om van hem te houden, en sommige dingen zijn het gewoon niet waard om ruzie over te maken. Anders ben ik altijd voorzichtig. Ik wis mijn sporen uit, dus meestal is het geen punt.’
Hij schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd.
‘Volgens mij zit jij hier niet om een oordeel over mij te vellen,’ zei ik.
Aan het eind van de sessie vroeg ik of hij zin had om iets met me te gaan drinken. Hij zei nee, dat kon hij niet doen, dat zou ongepast zijn. Dus ik liep achter hem aan naar zijn huis. Hij woont in een flat even verderop aan dezelfde straat als de praktijk. Ik klopte op zijn deur, en toen hij opendeed, vroeg ik: ‘Is dit gepast?’ Ik liet mijn hand rond zijn nek glijden, ging op mijn tenen staan en kuste hem op zijn mond.
‘Niet doen, Megan,’ zei hij met een fluweelzachte stem. ‘Dit kan ik echt niet maken. Niet doen.’
Het was heerlijk, dat aantrekken en afstoten, begeerte en beheersing. Ik wilde dat gevoel niet loslaten, ik wilde in staat zijn het vast te houden.
Ik ben vanochtend voor dag en dauw opgestaan. Mijn hoofd tolde van de verhalen. Ik kon gewoon niet in mijn eentje in bed blijven liggen, piekerend over alle kansen die ik al of niet kan pakken, dus ik stond op, kleedde me aan en begon te lopen. En ik kwam hier terecht. Tijdens het lopen speelde ik dingen in mijn hoofd af: hij zei dit, zij zei dat, verleiding, ontspanning; kon ik maar voor één ding kiezen, me daaraan houden en niet zo draaien. Stel dat datgene waarnaar ik op zoek ben, niet te vinden is? Stel dat het gewoon onmogelijk is?
De lucht is koud in mijn longen, mijn vingertoppen worden blauw. Een deel van me wil hier gewoon gaan liggen, tussen de bladeren, en me door de kou laten meevoeren. Ik kan het niet. Het is tijd om weg te gaan.
Tegen de tijd dat ik terug ben op Blenheim Road, is het bijna negen uur, en als ik de hoek om kom, zie ik haar op me afkomen met de buggy. Voor de afwisseling is het kind eens stil. Ze kijkt me aan, knikt en geeft me zo’n waterig glimlachje dat ik niet beantwoord. Meestal doe ik mijn best om een beetje aardig te lijken, maar vandaag voel ik me echt, mezelf. Ik voel me high, alsof ik aan het trippen ben, en al zou ik willen, ik zou niet aardig kunnen doen.
Middag
’s Middags viel ik in slaap. Ik werd koortsig, paniekerig wakker. Met een schuldgevoel. Ik voel me echt schuldig. Alleen niet schuldig genoeg.
Ik dacht terug aan zijn vertrek midden in de nacht, dat hij voor de zoveelste keer zei dat dit de laatste keer was, de allerlaatste keer, dat we hiermee moeten ophouden. Hij was zich aan het aankleden, zijn spijkerbroek aan het aantrekken. Ik lag op bed en lachte, want dat is precies wat hij de vorige keer ook had gezegd, en de keer daarvoor, en de keer daar weer voor. Hij wierp me een blik toe. Ik weet niet hoe ik die moet beschrijven, niet echt woede, geen verachting, het was een waarschuwing.
Ik voel me slecht op mijn gemak. Ik loop door het huis: ik vind geen rust, ik heb het gevoel alsof iemand anders binnen is geweest terwijl ik lag te slapen. Niet dat er iets niet meer op zijn plek ligt, maar het huis voelt anders, alsof er dingen zijn aangeraakt, bijna onmerkbaar verschoven, en terwijl ik rondloop, heb ik het gevoel alsof er nog iemand is, net buiten mijn gezichtsveld. Driemaal controleer ik de schuifdeuren naar de tuin, maar die zitten op slot. Ik snak ernaar dat Scott thuiskomt. Ik heb hem nodig.