Anna

Zaterdag 20 juli 2013

Ochtend

Evie wordt even voor zes uur wakker. Ik sta op, glip de kinderkamer in en haal haar uit bed. Ik voed haar en neem haar mee terug naar ons bed.

Als ik weer wakker word, ligt Tom niet naast me, maar ik hoor zijn voetstappen op de trap. Hij zingt zacht en toonloos: ‘Lang zal ze leven, lang zal ze leven...’ Ik had er niet eens aan gedacht zo-even, ik was het straal vergeten. Het enige waar ik aan dacht was mijn kleine meid ophalen en weer het bed in duiken. Nu lig ik te giechelen, terwijl ik niet eens helemaal wakker ben. Ik doe mijn ogen open en Evie ligt ook te stralen, en als ik opkijk, staat Tom aan het voeteneind met een dienblad in zijn handen. Hij draagt mijn Orla Kiely-schort en verder niets.

‘Ontbijt op bed voor mijn jarige job,’ zegt hij. Hij zet het blad op het voeteneind en loopt om het bed heen om me te kussen.

Ik maak mijn cadeautjes open. Van Evie krijg ik een mooie, zilveren armband ingelegd met onyx, en van Tom een zwarte, zijden negligé, en ik blijf maar grijnzen. Hij stapt weer in bed en we liggen met Evie tussen ons in. Ze heeft haar vingertjes om zijn wijsvinger geklemd en ik houd haar volmaakt roze voetje vast, en ik heb het gevoel alsof er vuurwerk in mijn borstkas wordt ontstoken. Zoveel liefde, het is niet te bevatten.

Een poosje later, als Evie er genoeg van krijgt om daar te liggen, neem ik haar mee naar beneden en laat ik Tom nog wat soezen. Hij verdient het. Ik scharrel wat rond en ruim een beetje op. Buiten op de patio drink ik mijn koffie, terwijl ik naar de halflege treinen kijk die langstuffen, en ik denk na over de lunch. Het is warm, te warm om vlees te grillen, maar ik doe het toch, omdat Tom nu eenmaal dol is op roastbeef, en we kunnen altijd nog ijs na nemen om af te koelen. Dan moet ik alleen even de deur uit om die merlot te kopen waar hij zo dol op is, dus ik kleed Evie aan, gesp haar vast in de buggy en we wandelen naar de winkels.

Iedereen zei dat ik gek was om bij Tom in te trekken. Maar iedereen vond me al gek omdat ik iets begon met een getrouwde man, iemand wiens vrouw buitengewoon labiel is, en op dat punt heb ik bewezen dat ze ongelijk hebben. Hoeveel problemen ze ook veroorzaakt, Tom en Evie zijn het dubbel en dwars waard. Maar wat het huis aangaat hadden ze gelijk. Op dagen als vandaag, als je door onze straat loopt en de zon schijnt – met aan weerszijden bomen, heel netjes, nog net geen doodlopend weggetje, maar met hetzelfde sfeertje van saamhorigheid – zou het volmaakt kunnen zijn. De trottoirs wemelen van de moeders zoals ik, met aangelijnde honden en peuters op hun step. Het zou ideaal kunnen zijn. Als je de gierende remmen van de treinen niet kon horen. Als je je niet omdraaide en dan in de richting van nummer 15 keek.

Als ik terug ben, zit Tom aan de eetkamertafel naar iets op de computer te kijken. Hij heeft een korte broek aan, maar geen shirt; als hij beweegt, zie ik de spieren onder zijn huid verschuiven. Ik krijg nog steeds vlinders in mijn buik als ik naar hem kijk. Ik zeg gedag, maar hij zit heel ergens anders met zijn hoofd, en als ik met mijn vingertoppen over zijn schouder strijk, vaart er een schok door hem heen. De laptop wordt dichtgeklapt.

‘Hi,’ zegt hij en hij komt overeind. Hij glimlacht, maar hij ziet er moe en bezorgd uit. Zonder me aan te kijken neemt hij Evie van me over.

‘Wat?’ vraag ik. ‘Wat is er?’

‘Niets,’ zegt hij en hij wendt zich af naar het raam en laat Evie op zijn heup stuiteren.

‘Wat is er, Tom?’

‘Niets bijzonders.’ Hij draait zich om en werpt me een blik toe, en al voor hij iets zegt weet ik wat hij gaat zeggen. ‘Rachel. Al weer een e-mail.’ Hij schudt zijn hoofd en kijkt vreselijk gekwetst en ontdaan, en ik vind het afschuwelijk, ik kan het niet aanzien. Soms kan ik dat mens wel vermoorden.

‘Wat schrijft ze?’

Hij schudt alleen zijn hoofd. ‘Dat doet er niet toe. Gewoon... het gebruikelijke werk. Gelul.’

‘Wat vervelend,’ zeg ik, en ik vraag niet wat voor gelul precies, omdat ik weet dat hij het me toch niet wil vertellen. Hij vindt het vreselijk om mij met dat gedoe op te zadelen.

‘Het geeft niet. Het stelt niets voor. Gewoon het gebruikelijke dronkenmansgelal.’

‘O god, gaat dat mens nou nooit eens weg? Zal ze ons ooit nog eens gewoon gelukkig laten zijn?’

Hij komt naar me toe en met onze dochter tussen ons in zoent hij me. ‘We zijn gelukkig,’ zegt hij. ‘Dat zijn we.’

 

Avond

En we zijn ook echt gelukkig. We lunchten en daarna gingen we op het grasveld liggen, tot het te warm werd, waarna we binnen ijs gingen eten terwijl Tom naar de Grand Prix ging kijken. Evie en ik speelden met Play-Doh, waar ze ook nog eens aardig wat van opat. Ik denk na over wat er verderop in de straat aan de hand is en wat een geluk ik heb gehad, dat ik alles heb gekregen waarvan ik ooit heb gedroomd. Als ik naar Tom kijk, dank ik God dat hij me heeft gevonden, en dat ik er was om hem van die vrouw te redden. Anders had ze hem uiteindelijk tot waanzin gedreven, dat denk ik echt – dan had ze hem vermorzeld en was hij iets geworden wat hij niet is.

Tom heeft Evie mee naar boven genomen om haar in bad te doen. Ik kan haar hiervandaan horen gillen van plezier en ik glimlach weer – die glimlach die de hele dag al nauwelijks van mijn lippen is verdwenen. Ik doe de afwas, ruim de huiskamer op en denk na over het avondeten. Iets lichts. Grappig, een paar jaar geleden zou ik het vreselijk hebben gevonden om met mijn verjaardag thuis te blijven en zelf te koken, maar nu is het volmaakt, nu is het precies wat het moet zijn. Alleen wij drieën.

Ik raap Evies speeltjes op die door de hele kamer verspreid liggen, en ik stop ze in de kist. Ik verheug me er nu al op om haar vanavond vroeg in bed te stoppen en dat negligé aan te trekken dat Tom voor me heeft gekocht. Het wordt nog lang niet donker, maar toch steek ik de kaarsen op de schoorsteenmantel aan en open de tweede fles merlot om hem alvast te laten ademen. Ik hang net over de bank om de gordijnen dicht te trekken als ik een vrouw met haar hoofd gebogen tot op haar borst over het trottoir aan de overkant zie stuiven. Ze kijkt niet omhoog, maar zij is het, dat weet ik zeker. Met bonzend hart buig ik me verder naar voren om het beter te kunnen zien, maar de hoek klopt niet en nu zie ik haar niet meer.

Ik draai me om en sta op het punt de voordeur uit te rennen om achter haar aan te gaan, maar dan staat Tom in de deuropening, met Evie in een handdoek gewikkeld in zijn armen.

‘Gaat het?’ vraagt hij. ‘Wat is er?’

‘Niets,’ antwoord ik en ik stop mijn handen in mijn zakken zodat hij ze niet kan zien trillen. ‘Niets aan de hand. Helemaal niets.’