Anna
Maandag 22 juli 2013
Ochtend
Tom maakte me vanochtend wakker met een kus en een brutale grijns. Hij heeft vanochtend laat een vergadering, dus hij stelde voor dat we Evie zouden meenemen om om de hoek te ontbijten. Het is een tent waar we afspraken toen we net met elkaar gingen. Dan zaten we bij het raam – zij werkte in Londen, dus er bestond geen gevaar dat ze langs zou lopen en ons zou zien. Maar toch was er die opwinding – misschien zou ze om de een of andere reden vroeg thuiskomen: misschien was ze ziek, of had ze belangrijke papieren thuis laten liggen. Daar droomde ik over. Ik probeerde haar met mijn gedachten te dwingen op een dag langs te komen, om hem met mij samen te zien en in één oogopslag te weten dat hij niet meer van haar was. Het is haast niet te geloven dat er een tijd is geweest dat ik wilde dat ze verscheen.
Sinds Megan verdwenen is, vermijd ik het zo veel mogelijk om die kant op te lopen – ik krijg de rillingen als ik dat huis passeer – maar het is de enige route om bij het café te komen. Tom loopt een stukje voor me uit met de buggy; hij zingt iets voor Evie en maakt haar aan het lachen. Ik vind het heerlijk als we zo met zijn drieën op stap zijn. Ik zie hoe mensen naar ons kijken; ik zie dat ze denken: wat een knap gezinnetje. Dat maakt me trots, trotser dan ik ooit van mijn leven ergens op ben geweest.
Dus ik zweef voort in mijn luchtbel van geluk, en we zijn bijna bij nummer 15 als de voordeur opengaat. Even denk ik dat ik hallucineer, want zij komt naar buiten. Rachel. Ze stapt door de deuropening en blijft daar even staan, ziet ons en verstijft. Het is afgrijselijk. Ze werpt ons een vreemde glimlach toe, bijna een grimas, en ik kan mezelf er niet van weerhouden Evie uit haar buggy te graaien, waar ze vreselijk van schrikt. Ze begint te huilen.
Rachel loopt snel bij ons vandaan, in de richting van het station.
Tom roept haar na: ‘Rachel? Wat doe je hier? Rachel!’ Maar ze loopt door, steeds sneller, tot ze bijna rent, en wij tweeën staan daar maar, tot Tom zich naar mij omdraait, een blik werpt op mijn gezichtsuitdrukking, en zegt: ‘Kom mee. We gaan gewoon naar huis.’
Avond
Toen we thuiskwamen, hoorden we dat ze iemand hadden gearresteerd in verband met de verdwijning van Megan Hipwell. Een of andere kerel van wie ik nog nooit had gehoord, een therapeut bij wie ze kwam. Het was wel een hele opluchting, want ik had me allerlei vreselijke dingen in mijn hoofd gehaald.
‘Ik zei toch al dat het geen onbekende zou zijn,’ zei Tom. ‘Dat is het toch nooit? En we weten trouwens niet eens wat er is gebeurd. Ze is vast ongedeerd. Wie weet is ze wel met iemand weggelopen.’
‘Waarom hebben ze die man dan gearresteerd?’
Hij haalde zijn schouders op. Hij stond afwezig zijn jasje aan te trekken en zijn das goed te doen, klaar om naar zijn vergadering te vertrekken.
‘Wat gaan we doen?’ vroeg ik.
‘Doen?’ Hij wierp me een lege blik toe.
‘Met haar. Rachel. Waarom was ze hier? Waarom was ze bij de Hipwells in huis? Denk je... denk je dat ze bij ons de tuin in probeerde te komen – via de tuinen van de buren?’
Tom lachte even grimmig. ‘Dat betwijfel ik. We hebben het hier wel over Rachel. Die komt echt niet met haar dikke reet over al die schuttingen. Ik heb geen idee wat ze daar deed. Misschien was ze dronken en had ze de verkeerde deur te pakken.’
‘Met andere woorden, het was haar bedoeling om hierheen te komen?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Maak je nou maar niet druk, goed? Hou de deuren op slot. Ik zal haar wel even bellen om te horen wat ze precies van plan was.’
‘Ik vind dat we de politie moeten bellen.’
‘En wat moeten we dan zeggen? Ze heeft niet echt iets gedaan...’
‘Ze heeft de laatste tijd niets gedaan, tenzij je meetelt dat ze hier was op de avond dat Megan Hipwell verdween,’ zei ik. ‘Dat hadden we de politie allang moeten vertellen.’
‘Toe nou, Anna.’ Hij liet zijn armen rond mijn middel glijden. ‘Ik denk echt niet dat Rachel iets te maken heeft met de verdwijning van Megan Hipwell. Maar ik zal met haar praten, oké?’
‘Maar na de vorige keer zei je...’
‘Weet ik,’ zei hij zacht. ‘Ik weet wat ik heb gezegd.’ Hij zoende me en liet zijn hand achter de tailleband van mijn spijkerbroek omlaag glijden. ‘Laten we er nu maar niet de politie bij betrekken, tenzij het echt niet anders kan.’
Ik denk dat het echt niet anders kan. Ik kan die glimlach, die grijns die ze ons toewierp maar niet uit mijn hoofd zetten. Het had bijna iets triomfantelijks. We moeten hier weg. Weg van háár.