8
Vaag word ik me bewust van een aanraking op mijn schouder.
‘Wakker worden.’ Een fluistering.
Mijn oogleden willen elkaar niet loslaten.
‘Ik moet naar school.’
Fleurs hand schudt aan mijn schouder. Zacht. Toch is de hel losgebroken in mijn lijf.
‘Ik…’ Mijn lippen zijn droog. Pas als ik merk dat ik beneden op de bank lig, herinner ik wat flarden.
‘Ik moet naar school, mam.’
Naar school. Hoe moet dat? Ik schraap mijn keel. ‘Heb je al gegeten?’
Ze knikt. Een rode haarlok valt voor haar ogen.
‘Hoe laat is het?’ Ik hoop even weg te kunnen vluchten van haar blik.
‘Tien over acht,’ zegt ze, zonder op de klok te kijken.
Behoedzaam beweeg ik wat ledematen. Een misselijkheid overvalt me. Ik moet opstaan. Doorgaan. Net als anders.
Als ik met veel moeite overeind ben gaan zitten, zie ik dat Fleur al heeft ontbeten en nu bezig is haar rugzak in te pakken. Ze loopt naar de keuken, een fragiel popje in het te felle licht. Ze blijft staan bij de afvalbak. Is opeens onbewegelijk. Haar handje met een leeg ligapapiertje zweeft boven de bak. Ze staart naar de inhoud van de vuilniszak.
Dan begint ze zomaar te huilen.
‘Mamma?’
Ik weet opeens wat ze gezien heeft. Haar verdriet doet meer zeer dan welke klap ook die ik van Roderick heb moeten opvangen. Ik besef dat de tijd van verzwijgen voorbij is. Ik moet hulp vragen.
‘Wil je me de telefoon even geven?’ Ik laat me terugzakken op de kussens.
Als de bel gaat zie ik Fleur opspringen.
‘Ha skattie! Moet je weer…’ Ilse wervelt de kamer binnen. Als ze me ziet verstart ze. ‘Wat heeft… Mijn god, hoe kan hij zoiets…’ Ze slaat een arm om Fleur heen. ‘Kom, ik breng je naar school. Dennis wacht al in de auto.’
Een kus van Fleur, oneindig zacht op mijn ongeschonden wang.
‘Dag lieverd. Goed je best doen.’ Het lukt me niet om kracht in mijn stem te leggen.
Fleur knikt, haar gezicht serieus. Sporen van de tranen nog zichtbaar op haar wangen.
Ilse voert haar mee en graait in het voorbijgaan mijn sleutels van het kastje. Met een ‘verroer je niet, ik ben zo terug’ neemt ze afscheid. Alsof ik een rondje wil gaan joggen.
De voordeur valt dicht en ik ben weer alleen. Verbaasd dat Ilse zo snel zag wat er aan de hand was. Ik denk terug aan het gezicht van Fleur toen ze in de vuilnisbak keek. Er druppen tranen op mijn handen die gebald in mijn schoot liggen. Ze verdient die sluier niet die nu ongewild over haar leven is gelegd. Iedere moeder wil toch dat haar kind gelukkig is?
Ik duw me voorzichtig op uit de kussens. Nooit geweten dat ik zo veel spieren had, nu ze met de hele bups in één keer protesteren. Toch laat ik me niet tegenhouden. Ik moet in beweging zien te komen, mijn gezicht zien, en vooral die vuilnisbak legen.
Hoe behoedzaam ik ook beweeg, ik kan niet voorkomen dat mijn ribben alle kanten op lijken te springen, met mijn benen als een blubberige massa eronder. Ik krijg nauwelijks adem, hoe oppervlakkig ik ook probeer te ademen.
Ik staar in de vuilnisbak en begrijp waarom Fleur geschrokken is. De plukken haar zijn nu bedekt met korsten opgedroogd bloed. Het is veel meer dan ik gisternacht in de gaten heb gehad. Stom om het hier weg te gooien.
Ik klem mijn kiezen op elkaar, maar steeds als ik de zak iets op wil tillen, lijkt de pijn mijn lichaam bijna in tweeën te splijten. Hoe kan dat ding zo zwaar zijn? Uitgeput besluit ik hem alleen dicht te knopen. Ilse moet me straks maar helpen om hem in de container te gooien.
Bij de achterdeur hangt een spiegel. Ik aarzel, maar moet dan van mezelf kijken. Had ik dat vannacht ook niet gedaan? De normaal vrolijke sproeten zijn nu kille eilandjes in een wit vlak. Mijn ogen lijken uitgeblust, maar zijn tegelijkertijd roodomrand. Pas als ik mijn hoofd wat draai zie ik de wonden, waar mijn haren met wortel en al uit mijn hoofd zijn getrokken. Zo erg is Roderick nog nooit tekeergegaan.
Met mijn vingers probeer ik de klitten uit mijn haar te verwijderen. Met wat geluk kan ik de rest van mijn haar zo opsteken dat het niemand op zal vallen. Mijn armen zijn echter zwaarder dan ze ooit geweest zijn.
Dan hoor ik de sleutel in de voordeur. Een geluid dat me automatisch in elkaar laat krimpen.
‘De klootzak.’ Ilse loopt met haar oneindig lange benen langs me heen, direct door naar de keuken. ‘Jij ook wat sterke drek?’
Ik laat de adem los die ik onbewust vastgezet heb. Mijn hoofd duizelt en ik heb geen idee waar ze het over heeft. Het schijnt niets uit te maken. Ilse is al in de keuken en ik hoor haar mopperen en met van alles rammelen.
‘Wat een eikel. Ik heb er schijt aan dat ik te laat kom op mijn werk. Al vallen ze met het hele stel hier voor mij op de knietjes, jij gaat even voor. Je wilt toch wel een bak?’ Haar hoge stem schalt door het stille huis.
Ergens in mijn lichaam ontstaat zowaar een lichte gniffel om de heerlijke energie die ze in mijn huis verspreidt.
‘Hier, drinken. Je ziet eruit alsof een volle kan nog niet genoeg is.’ Ilse zet de koffie voor me neer. Mijn hele voorraad koffie lijkt in dat ene kopje te zitten.
Ze gaat naast me zitten en bestudeert mijn gezicht. Ze tilt voorzichtig de plukken haar op die ik zonet zorgvuldig over mijn wonden heb gedrapeerd. Als ik kon zou ik wegzakken in de kussens.
‘Pijn?’ Haar ogen staan zo meelevend dat ik me het liefst als een klein kind in haar armen zou werpen om me te laten vertroetelen. Met behoedzame bewegingen knik ik slechts.
Ilse gooit met een agressief gebaar een fikse slok achterover, haalt haar vingers door haar blonde stekelhaar en loopt dan naar het raam.
‘Ik ben laaiend!’ hoor ik ergens achter me.
Voor ik om kan kijken staat ze al weer voor me. Waarom gaat ze niet rustig zitten? Alles trilt achter mijn ogen.
‘Je hebt zeker niets te zeggen.’ Ze kijkt me doordringend aan, haalt haar sigaretten tevoorschijn en steekt er demonstratief een op.
Ik ben te moe om te protesteren.
Ze loopt naar de buffetkast en ik zie haar rommelen tussen de cd’s.
‘En, hoe zit het?’ vraagt ze als de donkere basmuziek is gestart.
Eindelijk komt ze naast me zitten. De koffie vreet zich intussen in mijn lege maag.
‘Waarom zeg je niets?’
‘Shit, Ilse.’
‘Wanneer is dit gebeurd?’
Het valt me op dat haar tikkende voet ongelijk gaat met de muziek.
‘Gisteravond.’ Mijn stem klinkt vervormd.
‘Dit is echt niet normaal. Hij heeft dat al vaker geflikt, hè? Ik wist het wel. Die klootzak.’ Een felle teug aan haar sigaret.
Ik zie dat de rook in het ritme van haar woorden uit haar mond komt.
‘Hoor je wat ik zeg?’
‘Ja.’
‘Heb je gezien hoe je eruitziet?’
Ik kijk haar slechts aan.
‘Je beweegt als een luiaard op vakantie. Je moet aangifte doen.’ De sigaret wordt met geweld uitgedrukt.
‘Dat heeft geen zin.’ Ik weet ook niet of ik dat wel wil, maar ik pas er wel voor op om dat nu te zeggen.
‘En wat doet dat bord in de tuin? Sinds wanneer staat jullie huis te koop?’
Ze luistert met open mond als ik vertel over die vreemde vrouw – de naam Judith krijg ik niet over mijn lippen – en het telefoongesprek met makelaar Van Hartendonck.
‘Is die kwal helemaal besodemietert. Zijn die mensen echt wezen kijken?’
Ik knik, wat me het gevoel geeft dat mijn hersens losjes meedeinen in mijn schedel. ‘Dat kwam Roderick me vertellen. Het huis schijnt zelfs verkocht te zijn.’
‘Verkocht?’ Ilse spuugt het naar buiten. ‘Meneer heeft dus een of andere del opgepikt en verkoopt dan het huis? Dat kan niet! Het is toch ook jouw eigendom?’
Ze brengt dingen onder woorden die bij mij nog nauwelijks doorgedrongen zijn. Wil Roderick me echt verlaten? ‘Je begrijpt het niet.’ Maar wat ze niet begrijpt kan ik niet onder woorden brengen.
Mijn gsm piept. Ik zie de naam Roderick en de misselijkheid golft door mijn maag.
‘Laat die eikel wapperen.’
Natuurlijk luister ik niet naar haar. Verlangen en boosheid vermengen zich tot een nieuwsgierigheid die niet te bedwingen is.
Ik heb net de papieren ondertekend. Je moet over drie weken het huis uit zijn.
De boodschap dringt nauwelijks door. Het lijkt onmogelijk dat dit gebeurt.
Ilse leest het bericht, barst los in nog heftiger gescheld, en steekt een nieuwe sigaret op. De rook irriteert, maar ik durf niet te hoesten.
Ik kijk naar de klok en schrik. ‘Ik moet naar mijn werk.’
‘Ben je besodemieterd. Ik niet naar mijn werk, dan jij al helemaal niet. We gaan aangifte doen. Die klootzak moet gestraft worden.’ Ze slaat de rest van haar koffie achterover, hangt haar peuk in haar mondhoek en helpt me onvoorstelbaar zacht overeind.
Zonder Ilse ben ik nergens. Het lijkt alsof zij mijn identiteit in haar handen heeft en die beschermt tegen de buitenwereld. Zegt ze: ga mee, dan ga ik mee. Ga zitten en ik zit al. Doe aangifte, en ik doe het zonder te vragen.
Het bezoek aan de politie heeft me echter gesloopt. Ik voel me zo rot dat ik het liefst als een kat weg zou kruipen in een donker hol. Liggen en nooit meer gevonden worden. Hoe heeft het zover kunnen komen? Steeds weer heb ik de hoop gehad dat het echt de laatste keer was. Dat Roderick zou stoppen, zoals hij me elke keer beloofde.
‘Je jas kan uit.’
Ik draai me naar haar toe, mijn armen half opgeheven.
‘Het ligt niet aan jou,’ zegt Ilse terwijl ze de jas over een stoel hangt.
‘Ik had gister niet tegen hem moeten zeggen dat…’
‘Kom op, Janna. Die vent vindt altijd wel een aanleiding om jou in elkaar te rammen.’
Hoe weet ze dat hij dat eerder deed? We hebben het er nooit over gehad. Maar dat ze gelijk heeft, besef ik nu wel.
‘Je wonden moeten behandeld worden.’ Haar stem klinkt zacht.
‘Ik wil niet naar de huisarts.’ Ik wil helemaal niets meer. Alleen maar rust. Niets aan mijn hoofd. Geen vragen die ik toch niet kan beantwoorden.
‘Ga dan in ieder geval even douchen.’
Zonder iets te zeggen duwt ze me in de richting van de trap. Pas halverwege realiseer ik me dat ze vlak achter me loopt, alsof ze bang is dat ik zal vallen. Als ze me ook de badkamer in volgt, verwart het me.
Ilse zet de douche aan en voelt het water.
‘Spoel al die ellende maar lekker van je af. Roep je als er wat is?’ Dan is ze weg.
Uiterst voorzichtig trek ik mijn kleren uit. Mijn ogen prikken als ik in de spiegel mijn beschadigde lichaam zie. Ik leg mijn armen om mijn middel en voel dat ik in elkaar duik. Is het vanwege de lichamelijke pijn of zit het vooral vanbinnen?
Als ik onder de warme waterstralen ga staan, spoelt alles van me af. De smerige bewoordingen die diep in mijn huid zitten, de denigrerende blikken die mij peilend opnamen, de voetafdrukken op mijn rug en zij.
Ik sluit mijn ogen en draai rond. Mijn hoofd bonkt en de wonden op mijn hoofdhuid schrijnen. De warmte neemt langzaam de ruimte in van de pijn. De wetenschap dat Ilse er is als ik haar roep, laat me terugdenken aan mijn moeder. Zij verzorgde me als ik het moeilijk had. Het is lang geleden dat haar beeld in mij opgedoken is. Ze was niet welkom in mijn hoofd, ze mocht niet zien hoe mijn leven was geworden. Schaamte. Schuldgevoel. Door haar buiten te sluiten hoopte ik dat ze het nooit te weten zou komen. Nu is ze er opeens weer, in de gedaante van Ilse. Er is niemand anders meer om mij te helpen.
Als ik later rozig van de warmte languit op de bank lig, wervelt Ilse om me heen. Koffie, een boterham, alles zou me goed doen, zegt ze. Mijn hoofd tolt echter en de wil om wakker te blijven is compleet afwezig. Slapen. Wegzakken. Nergens meer aan hoeven denken.
‘Ik ben heel even weg. De meiden van kantoor belden net. Ga maar lekker slapen, ik zal straks Fleur ophalen. Maak je maar geen zorgen.’
Het dringt nauwelijks tot me door. Alleen de naam Fleur komt binnen. Hoe zou het met haar zijn? Ik heb niet eens gekeken of Roderick haar pijn gedaan heeft. Zie je wel dat ik een egoïstisch kreng ben. Zelfs mijn dochter laat ik aan haar lot over. Hoe heeft het zover kunnen komen?
Op het moment dat ik de voordeur dicht hoor slaan duwen de tranen zich tussen mijn dichte oogleden. Zacht loopt de eerste langs de zijkant van mijn gezicht en komt terecht in mijn oor. Lieve Fleurtje.
Ik probeer het moment te vinden waarop de houding van Roderick is veranderd. Was dat al meteen na de geboorte? Roderick wilde geen kind. Daarin was hij duidelijk, maar ik heb altijd gedacht dat hij wel bij zou trekken. Pas nadat ik weer aan het werk was gegaan, kwam hij erachter wat ‘een kind hebben’ betekent. Fleur was in zijn ogen steeds vaker lastig. Ze moest stil zijn, en gehoorzaam. Fleur heeft alleen maar kunnen lachen, schreeuwen en spelen toen ze heel jong was. Daarna werd ze serieuzer en meegaander, zeker als haar vader in de buurt was. Het meest opvallend uit die eerste tijd zijn Fleurs ogen. Helderblauw en groot. Die registreerden alles.
Ze is zo totaal anders dan ik was op die leeftijd. Fleur is zeven. Ik was ook zeven toen mijn eigen leven op z’n kop gezet werd. Alles veranderde op zevenentwintig oktober. Dat afschuwelijke ongeluk. Niet aan denken. Ik heb altijd gedaan alsof het een gewone dag was. Roderick wist ervan maar vroeg er nooit naar. Hij is het vast vergeten, zoals wel meer dingen.
De kamer ligt er stil en vreemd bij. Nu ik weer alleen ben besef ik wat er allemaal is gebeurd. De aangifte. Shit, waarom heb ik me daartoe laten overhalen? De politie moet hem nu vast al benaderd hebben. Hij moet intens kwaad zijn. En terecht! Wat zal hij gaan doen?
De eerste klap die ik van Roderick kreeg staat me nog helder voor de geest. Ik was net een paar maanden aan het werk, Fleur was moe en jengelig. Ik klaagde erover dat hij er nooit was, dat zijn tennismaten belangrijker waren dan zijn dochter en zíjn werk altijd op de eerste plaats kwam, terwijl ik nooit meer toekwam aan tijd voor mezelf. Na die klap, waar hij net zo van leek te schrikken als ik, toonde hij zich de meest liefdevolle echtgenoot die ik me maar kon wensen. Hij was zo lief voor me, toonde berouw en bleek zorgzamer dan ooit. Die avond vreeën we urenlang, vol hartstocht.
Ik voel me opeens warm worden bij die herinnering. Zie je wel, Roderick is niet zo slecht als Ilse zegt. Hoe kan het anders dat hij op die momenten zo lief voor me was? In ieder huwelijk zijn toch problemen? Roderick is gewoon een temperamentvolle man. Juist die levendigheid en het vuur in zijn karakter maken hem zo aantrekkelijk.
En nu heb ik aangifte tegen hem gedaan. Waarom heb ik me daartoe laten verleiden? Hij moet pislink zijn.